
Het Pandemonium van Mesdag
De afgelopen zaterdag was intens emotioneel verlopen en ook deze nacht op zondag had Marcos in een rollercoaster van emoties liggen woelen. Toch werd ie iets anders wakker dan na die eerste klap. Vroeg stond hij op en liep, na een snel sneetje met pindakaas in de keuken, de deur uit. Vandaag liet hij voor het eerst sinds jaren z’n fiets in de schuur. Hij had behoefte aan een stevige wandeling. En ook wilde hij weer iets van houvast terugvinden. Want nu hij zich zo alleen voelde, zou een beeld van vroeger wellicht zalvend kunnen werken op zijn geest. Via de Mauritskade liep hij alleen op de wereld de Zeestraat in en stopte voor zijn favoriete museum. Hij had de sleutels, want een beetje premier had overal toegang; zelfs als die van een maar heel klein beetje is. Ruim voor openingstijd verschafte hij zich toegang, knipte het licht aan en liep naar het midden. Gelijk zijn Torentje voelde hij zich ook hier zo thuis, omdat het rond was. Zonder ontbrekend ingewikkelde hoeken was hij al jaren gewoon belangrijke zaken af te ronden en dus ook deze zondag. Bovendien, de wereld in een ogenblik te kunnen aanschouwen; gaf hem een soort gevoel van onoverwinnelijkheid en pure macht. Een gevoel van zekerheid waar hij in onzekerheid altijd zo’n behoefte aan had.
Hij hing over de leuning en liet zijn blik over de duinen in olieverf gaan. Tussen de boomschuiten door kon hij gewoon de zee ruiken en liet zichzelf steeds verder in het panorama zuigen. Hier kon hij toch zo van genieten. Van dit beeld, lang voordat Scheveningen een mondaine badplaats zou worden. Dit simpel en gewoon genieten van de zilte arbeid van eenvoudige mensen, bracht hem weer voor heel eventjes met beide voeten op de grond. Hij rook de zee en proefde het nat. En terwijl weer een dikke traan biggelde in zijn mondhoek, zag hij iets; dat hij nog niet eerder gezien had. Nu had ie vaak genoeg van de conciërge gehoord, dat je iedere keer weer iets anders kon ontdekken in het werk. Maar hij was hier zo vaak geweest, dat hij deze keer echts iets heel anders zag. Niet een extra zeemeeuw of een jutter verstopt in de verte. Nee, hij zag daar in de duinen links van het midden iemand liggen, die daar echt nog nooit had gelegen. Hij tuurde met opperste concentratie en werd vrij snel overmand door een diep gevoel van onbehagen. Want daar lag iemand die echt niet in 1881 er ingeschilderd was! Hij zag dat aan alles en dat niet alleen. Marcos voelde vrijwel direct aan zijn zeewater, dat er hier iets echt helemaal niet pluis was. Hij schuifelde wat meer naar links en weer ietsje verder, totdat hij er loodrecht in het midden tegenover stond. Daar was het beeld het duidelijkst en inderdaad, als ie wilde; kon ie die moderne toevoeging aan het werk ook nog herkennen. Hij tuurde nog meer geconcentreerd en zag toen pas, dat mes dat uit de rug steken! Een mes in de rug van …. “Sammie! Neeeeee!”, gilde Marcos verschrikt en sprong spontaan over de leuning.
Hij rende zo hard als hij kon door het mulle zand, dat almaar muller werd bij iedere pas. In een onmenselijke inspanning draaide hij de man die daar in de duinen lag om. En inderdaad bleek het Sammie te zijn. De premier begon Sam heftig en hevig te wiegen en schreide zo hard als ie kon; in de hoop dat heel Scheveningen zijn verdriet kon horen. Hij wiegde zijn vriend almaar harder en harder en huilde zijn traanklieren finaal droog, waarna het beeld verstarde. De premier voelde dat hij gefixeerd werd door een heel snel drogende verf. Hij probeerde nog uit alle macht eenmaal te wiegen. Doch dat leverde slechts een minuscuul craqueleetje op; waarna hij samen met Sam bevroor in die tijd en ruimte van het panorama. Eerst zijn hoofd en toen zijn blik, die verstard op het mobieltje van Sam gericht bleef. Hij panikeerde. Maar als er iemand een meester was in het omgaan met virtuele en letterlijke oogkleppen, dan was het de premier wel. Zijn hand wist hij zo nog net op het scherm te leggen en scrolde met een uiterste krachtsinspanning naar het nummer, waarvan hij gewenst had; deze nooit te hoeven contacten. Net voordat zijn vingertopje roerloos opgedroogd zou raken, stuurde hij een sms in sos-vorm; “ze hebben mijn Sammie vermoord en nou zijn we gefixeerd en kunnen geen kant meer op. Zondag is Mesdag! Hellup! Hellu … Hel …”
De zon was nog niet op, of er werd een tweede keer toegang verschaft tot het museum lang voor openingstijd.
“Weet je zeker dat we hier moeten zijn Chef?”, vroeg Rinus toen hij zijn lopers in zijn vestzak terug stopte.
“Hij had het over dat deze zondag mesdag was. En dus ja, ik weet het heel zeker”, sprak Hollestelle de trap oprennend naar het sterk vermoede plaats delict.
“Kijk jij daar, dan kijk ik hier”, commandeerde Hollestelle zijn adjudant naar de schilderachtige duinen wijzend. Minutieus begonnen ze het doek te monitoren en dat bleek in het geheel nog niet mee te vallen.
“Waar zijn we eigenlijk naar op zoek Chef?”, vroeg Rinus starend naar het Scheveningen van toen.
Rinus was in alle vroegte wakker gemaakt door zijn Chef. In zijn ogen had hij direct de noodzaak gezien en herkend van het plotselinge reveil en pardoes waren ze op de fiets van Rinus gestapt. In no time waren ze hemelsbreed langs de kust naar Den Haag gefietst en nu pas was er enige tijd voor opheldering.
“De premier Rinus, hij sms-te me met een s.o.s.”
“Een s.o.s.?”
“Ja, hij had het over dat Sammie vermoord was. Gezien de urgentie van de boodschap en niet te vergeten de delicaatheid heeft hij zich tot mij gewend Rinus. We hebben geen seconde te verliezen hier.”
Rinus besefte de urgentie van de verzonden boodschap aan zijn Chef. Want als er een misdaad in de duinen gepleegd was, dan waren zij bij uitstek de aangewezen personen om deze te herkennen. Opgegroeid aan zee zat het hen in de genen om iedere zandkorrel professioneel uit te kunnen sluiten. Dus sprong Rinus over de balustrade en begon met zijn vergrootglas dichter over het doek te gaan.
“Dus U denkt dat de premier in het stilleven zit opgesloten?”
“Ja en … kom eens hier met je vergrootglas Rinus. Hier, tussen die duinen lijkt de verf verser dan op de rest van het doek.”
Rinus legde zijn vergrootglas op de aangewezen plek en zei: “dat is gek.”
Na meerdere malen het vergrootglas heen en weer van die verdachte plek te hebben bewogen, staarden ze nu in de meest gunstige focus op een verstarde premier, die zijn vriend liefdevol in zijn linkerarm tegen zijn borst hield en het uiteinde van zijn rechter op een mobieltje liet rusten.
Rinus ging er met zijn neus bovenop staan en zei: “Ja Chef! Dat is Uw nummer! Dit moet ‘m zijn! Maar wat nu?”
“Terpentijn Rinus, terpentijn!”, en haastig renden ze naar het bezemhok.
Hollestelle begon daar naarstig alle schappen door te lopen en vond wat ze nodig hadden.
“Snel Rinus, we hebben geen tijd te verliezen! Pak die lappen mee!”, en gewapend met fles en vodden; renden ze terug naar dat ene kleine afwijkende verfplekje van het panorama. Hollestelle balde een vod tot een klein pieletje, dat ruim verzadigd met terpetijn werd voorzien door Rinus. Een andere vod hield Rinus om het afwijkende plekje heen, want voorzichtigheid was geboden.
“Alleen het afwijkende plekje moet opgelost worden Rinus! Zouden we de rest ongewild oplossen, dan ben ik bang dat deze misdaad in de vergetelheid raakt. Hebben wij deze misschien weliswaar opgelost, doch de premier zal dan voorgoed in het eeuwenoude drijfzand van de loper wegzakken om nooit meer weder te keren.”
De eerste druppel viel op de premier, die als een plumpudding in mekaar zakte.
“Chef! Voorzichtig!”
“Ik zie het Rinus. Maar slap is goed, tenminste in dit specifieke geval. Snel, pak een splinter uit dat drijfhout onder je.”
“Een splinter?”
“Doe nou gewoon Rinus! Hij moet iets hebben dat ie herkend!”
Met een tweede druppel op het uiteinde van de kleine splinter, stak Rinus die heel voorzichtig in die donkere vlek van de nu opgeloste brij van chemicaliën en begon daar heel voorzichtig mee te roeren.
Marcos zag dat houtje van Rinus steeds groter worden en voelde zijn adrenaline gieren. Het was alsof hij in woeste zee zwom en alsof dat nog niet erg genoeg was, werd ie nou ook nog aangevallen door een vlijmscherpe spies?! Het zand onder hem vervloeide en snel greep hij zijn vriend nog steviger beet.
“Hier blijven Sam! Hier blijven! Ik zal je niet laten gaan. Hellup! Hellup!”
“Hoor je dat Rinus?”
“Ja Chef! Hij roept om hulp. Maar die geven we ‘m toch?”
“Hij snapt het niet, vrees ik. Maar hoe duidelijk te maken, dat ie die splinter moet beetpakken?”
Rinus pakte een nieuwe doek om de dreigend uitbreidende druppel in toom te houden.
“Veel tijd heeft ie niet meer Chef!”
De premier voelde hoe het zand onder hem weg aan spoelen was en weldra zou het vloed worden. Hij drukte Sam hard tegen zich aan en begon in het zicht van een zekere verdrinkingsdood spontaan een gedicht van Holst op te zeggen.
“Eens zullen allen die
tussen ons kwamen,
zijn weggevallen wie
weet nog hun namen…”
“Wat zegt ie nou Chef?”
“Dat is een gedicht Rinus, van de dichter Holst uit de bundel een winter aan zee. Mijn hemel, hij lijkt zich te berusten Rinus! Steek die splinter er verder in!”
“Maar, ik zou ‘m dood kunnen steken Chef?”
“We hebben geen keus noch tijd meer, maar doe het in Godsnaam voorzichtig Rinus!”
En Hollestelle vervolgde:
“Eens zal de vete bijgelegd
en zal vergeten zijn
ons bitter twee gevecht”
Marcos hoorde de volgende strofe zo luid en duidelijk in zijn bubbeltje van terpentijn, dat het uit het hiernamaals leek te klinken. En luid zegde Marcos mee op:
“Eens zal het weer regenen
stil, zoals toen aan zee”
Het was Rinus, die in één adem zijn splinter definitief doordrukte en gilde:
“kom mij dan tegen en
ga met mij mee!”
De scherpe punt van het drijfhoutje werd door het revers van de premier gedreven. Ruim boven de broekzak en net naast het vestzak bungelde de premier nu hulpeloos in de olie. Hij probeerde zich te ontdoen van de houten harpoen en begon hevig te worstelen.
“Ik heb beet Chef!”, gilde Rinus, die zijn doekje liet vallen en beide handen nu om de splinter vouwde gelijk een hengel met een in doodstrijd verkerende Marlijn aan het uiteinde. Hollestelle liet de fles terpentijn vallen en vouwde snel zijn armen om Rinus heen, die al beetje bij beetje de druppel in leek te werden getrokken. Samen probeerden ze zo niet alleen hun evenwicht te bewaren, maar bovendien de premier op het droge te krijgen. En zo ontstond, terwijl de donkere lucht van de nacht nu grijs begon te kleuren op deze zondag, de hevige strijd bij Mesdag.
Een titanenstrijd om de premier, die maar van geen opgeven wilde weten. Hij spartelde met alles wat ie in zich had en bleef angstvallig Sam tegen zich aangedrukt houden. Hij vloekte in die overmande hulpeloosheid. Hij vloekte om het verlies van zijn enige en beste vriend en om die versplintering die hem welhaast leek te verscheuren.
Marcos begon keihard uit frustratie te gillen, dat ie zijn Sammie nooit, maar dan ook echt ‘never nooit nie’, los zou laten. De agenten gilden zo mogelijk nog harder, in de hoop zo kracht te geven aan hun poging de premier uit het schilderij te vissen. En terwijl de eerste trams uit de remise kwamen, was het panorama van Mesdag tot een pandemonium verworden. Een pandemonium van frustratie en hoop dwars door mekaar en niemand wist hoe het af zou lopen. Hoewel de agenten wel eens voor hetere vuren hadden gestaan, leek het gebrek aan een stevig ontbijt hen op te breken. Bovendien leek het wel, alsof al die trouwe dienstjaren precies op dit moment om hun tol kwamen vragen. Tegelijkertijd voelde de premier gelijke loodzware jaren van regeren mee gaan wegen en Sammie glipte een stukje uit zijn armen. Snel stopte Marcos met spartelen en richtte al zijn kracht naar zijn greep om Sammie. Maar Sammie dreigde levenloos nu dieper in het vloeibare canvas te worden gezogen, door natuurkrachten groter dan die der premier en ook groter dan die der agenten.
Het splintertje van Rinus stopte abrupt met hevig trillen en roerloos lag deze nu in de klemvaste handen van de agenten. Ze probeerden met een felle beweging een laatste ruk te geven en hadden in gedachten de premier al op het droge. In plaats daarvan echter, voelden ze een niet eerder gevoelde zwaartekracht; die hen onverbiddelijk in het schilderij begon te trekken.
“Wat gebeurt er Chef?”
“Verdorie Rinus, deze strijd kunnen we onmogelijk winnen. Maar we kunnen het wel proberen”, praatte Hollestelle zichzelf en zijn adjudant moed in. Met de hakken diep in het zand hingen ze nu achterover aan de splinter te trekken. Maar hoe ze ook trokken; millimeter voor zandkorrel voelden ze zich steeds dichter naar het panorama getrokken worden.
“Chef?”, gilde Rinus in doodsangst, toen hij zijn eigen vinger zag vervormen in de verf van dat onherroepelijke karakter.
“Chef, dit lukt niet! M’n vinger Chef?”
“Trekken Rinus, met alles wat je hebt!”
Maar hoe ze ook trokken, ze zagen genadeloos hun armen in de druppel verdwijnen. Steeds dieper ging het en nam hun hulpeloosheid almaar toe. Ondanks dat, weigereden ze los te laten gelijk de premier; die steeds meer moeite had om zijn Sammie tegen zich aangedrukt te houden.
Het was Hollestelle, die uiteindelijk het heft van de splinter nog als enige in handen hield. Rinus was verdwenen en zelf kon hij ieder moment worden verzwolgen. Nu Hollestelle als enige nog dat heft vast had, besloot ie het in een ultieme poging te nemen.
“Laat het slachtoffer los premier! Onmiddellijk! Hij is dood en u nog net niet! Laat los in naam der Wet!”
De zware stem van Hollestelle weerkaatste zo hard in de bubbel van Marcos, dat deze nu over de mogelijkheid na begon te denken toen Rinus hard tegen hem aan botste.
Hij wilde het niet, het was een reflex. Hij reageerde instinctief door met zijn handen tegen Rinus aan te duwen, om de impact wat te verzachten, hoewel die al was geschied. Onder zich zag hij tot zijn afgrijzen zijn jarenlange soulmate van een Sammie onverbiddelijk geslachtofferd worden door de tand des tijds. Hij gilde nog, dat ie dat niet gewild had. En dat ie zo’n spijt had en dat ie….
“IK HOU VAN JE SAM! IK HOU VAN JE!”, huilde de premier in wat op een vogelvlucht leek. Huilend viel de premier uit het schilderij en landde hard op zijn buik en Rinus. Een zwaar hijgende Hollestelle stond met zijn handen op zijn knieën bij te komen en dankte de Heer.
“Sammieeee, neeee, mijn Sammie…. “, lag de premier in het zand zijn intense verdriet te uiten. Niet alleen ontroostbaar was Marcos. Ook doof en blind voor de reikende handen en welgemeende adviezen van de agenten.
“Zoveel verdriet heb ik nog nooit gezien Chef”, klopte Rinus het zand van de broek.
“Kom Rinus, we moesten maar eens op huis aan gaan. Hier kunnen we verder nu toch niets meer aan doen.”
Beiden legden ter groet hun hand op de almaar heviger schokkende premier, die nu aan het boehuilen was gegaan.
“Sterkte”, zeiden ze en liepen met zoveel mogelijk respect de Mesdag uit en de zondag in. Buiten vroeg Rinus, terwijl Hollestelle op de bagagedrage ging zitten; “maar Chef, moeten we niet de dader vinden? Ik zag, net voordat Sammie er definitief ingezogen werd, duidelijk dat ie een mes in zijn rug had.”
“Dat duidt op een politiek moord Rinus. En als iemand dat op moet lossen, dan is het de premier zelf wel. Allee Rinus, ik wil naar huus!”
Marcos lag in een poel van nat zand, doch wist zich uiteindelijk met heel veel moeite staande te krijgen. Zijn alarmpje van zijn Casio was afgegaan, het liep tegen openingstijd. Ondanks zijn intense verdriet, wist hij wel dat ie benen maken moest voor de eerste bezoekers zouden arriveren. Hij liep naar het schilderij en kon helemaal niks afwijkend meer vinden. Het enig afwijkende waren een paar vodden in het zand en een fles terpentijn. Hoewel die ook gewoon aangespoeld leken. Hij legde zijn hand op het doek en huilde een laatste welgemeende traan, waarna hij snel de Mesdag uit liep.
Verdoofd liep hij door de nog net verlaten straten richting het Binnenhof. Hoeveel jaren was hij niet optimistisch naar zijn werk gegaan? De gedachte aan een leeg art deco stoeltje bij het raam deed hem ineen krimpen en hij moest even tegen de gevel leunen om bij te komen. Het landsbelang hielp hem langzaam verder, want het land moest natuurlijk wel gewoon door. Hoe? Dat wist hij echt nog niet. Wie die dolk ook in de rug van zijn vriend had geduwd, wraak zou hij moest hij gaan krijgen. Deze wraakgevoelens deden zijn pas versnellen en steeds bozer liep hij nu naar het Torentje. Hij had weer iets van een doel. Hij hoorde de klaterende fontein van de hofvijver steeds naderbij komen en het zicht van zijn Torentje gaf de premier een ietsiepietsie moed. Hij stopte aan de vijver en tuurde naar het raampje, in de hoop dat hij een omslaande krant zou kunnen ontdekken. In plaats daarvan tingelde luidruchtig de tram achter hem, die de halte verliet. Snel draaide hij zich om en zag een bleke Sammie naar hem kijken door het achterraampje. De tram begon te rijden en de premier te rennen. Hoe harder hij rende, des te sneller leek de tram met een nu zwaaiende Sammie zich van hem te verwijderen. Hopende dat moment te kunnen vasthouden, stopte hij en gilde naar zijn Sam.
Sammie zwaaide zijn troosteloze zwaai en tingelend verdween de tram de hoek om. Marcos zag niks meer nu. Hij liet zijn tranen de vrije loop en ging doelloos in het tramhokje zitten.
Hij zou daar blijven wachten, net zolang totdat Sammie weer vrolijk uit de tram zou springen. Hij kon simpelweg niet toegeven aan dit verlies. Het enige dat ie nog snotterend door zijn tranendal wist uit te brengen was; “en ik wilde nog zo graag een allerlaatste Chinesie met je doen man …. oh Sammie toch, ‘mijn’ Sammie ….”
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
Zo, dat was het dan. De avonturen van Marcos en Sammie hebben mij veel lol gebracht en ook meer inzicht gegeven in de politiek van vandaag. De onvoorwaardelijke vriendschap was eentje van associatieve (zelf-)spot met af en toe een welgemeende boodschap tussen de regels. Maar aan alles komt een eind en dat einde is nog lang niet klaar. Tenminste het verdriet van Marcos was gemeend. En ergens wenste ik om een dergelijke klaagzang in de media. Om iets meer emotie in wat zij aan hun ratio maar blijven toedichten. Maar Marcos zou Marcos niet zijn, als ie alweer vrij snel binnen de minuut de tramhalte was uitgehold, de trap op naar zijn Torentje en daar driftig zijn eerste liefdestweet het net op had weten te gooien.
De dader kennen we allemaal en of die ooit een hoofdrol zal weten te bemachtigen blijft uiterst ongewis. Want zoiets moet je wel verdienen natuurlijk. Ik hoop oprecht dat de tijd van doodssteken nu eens eindelijk voorbij is en we niet weer in absurditeit ons heil moeten gaan zoeken. Hoewel ik serieus twijfel door en aan de blikkerige oogopslag van Aschemenou, die daarmee toch wel heel verdacht het daglicht lijkt te willen ontwijken.
Maar voor nu alle tijd voor rouw, want Sammie is niet meer.
https://www.youtube.com/watch?v=q_xQFcVLQGw