Parabel van de Archivaris
Vergeet de Canon. Of simplificeer in Godsnaam de geschiedenis als motivatie voor het doen en laten van nu.
Meer specifiek; dat opdringen van gewetenskwesties, waar de mensen van nu totaal geen oorzakelijke factor meer in kunnen zijn. Het toeschrijven van voorouderlijk verwrongen levensbeelden is een nationale sport geworden, dat op steeds grotere hoogte wordt beoefend. Zo hoog, dat er gesproken kan worden van het luchtballoneffect dat de ivoren toren al jaren is ontstegen. We drijven niet af, maar zweven steeds hoger; om met een helicopterview de mens te kunnen veroordelen. Niet volgens iets van een rode draad maar klakkeloos voor aandacht of gewoon ordinair geld. En iedereen lijkt er maar verdomme mak in mee te gaan, of is dat een natuurlijke reactie tegen hoogmoed?
Zo kan ik met de beste wil van de wereld de huidige genderneutrale revolutie niet als logisch verlengstuk van de eeuwenlange contemplaties over de mens zien. Na de geestelijke worstelingen en vele stromingen in kunst en gedacht zijn we nu in de houdgreep van het Rijksmuseum. Zullen wij dan nu de geschiedenis ingaan als de Rijksmusea, of blijven we zwijgzaam betalende bezoekers?
Humanisten, dadaïsten of de rederijkers voor mijn part, om maar wat te noemen, hadden in hun stoutste dromen toch niet kunnen verzinnen; dat wanneer ze in de bedstee kropen, hun vrouw met een piemel op hen lag te wachten? Na de daad voelde men zich dan net als nu overmand door een intens diep gevoel van schaamte of zo? Want dat dit eigenlijk niets anders dan een ordinair masturbatieklusje was, is nu pas duidelijk. Ieder verschil was in dat schemerige kaarslicht niet te zien. Maar nu met 24/7 led-verlichting zijn we tot inkeer gekomen, of moeten we tot inkeer komen? We maken ons druk om zaken die niet bijdragen tot innerlijke rust want we voeren mee in de luchtballon gedreven door hypes.
Maar de Canon dus. Die moeten we echt versimpelen. Het nageslacht, hoe die trouwens geslachtsloos ter wereld gaat komen blijft vooralsnog onzeker, moet toch ook kunnen begrijpen waar ze vandaan komen. En vooral hoe ze hun toekomst in het perspectief van het verleden kunnen zien. Zo stel ik mij voor: een tijd voor de bel, een tijd in de bel en staan we nu aan het begin van de tijd na de bel. Zo is de bel een bubble of een luchtballon. Maar voor ons allen staat vast, dat met de bel het gas uit Slochteren bedoeld wordt. Het meest recente ijkpunt van omslag in onze vaderlandse geschiedenis. Het belang van de versimpeling onzer nationale Canon is evident. Niemand lijkt zich in ieder geval te beseffen; hoe we de tijd na de bel moeten gaan invullen. De tijd waarin we zelf leven nota bene. En kunnen we dat eigenlijk überhaupt nog wel? Voor de bel sloegen we iedereen, die niet als ons dacht, de kop in en roofden we wat er te roven viel. Als klein landje legden we onze wil op aan de hele wereld. In de bel is deze roverij doorontwikkeld en kwam de focus meer nationaal te liggen. Maar waar ligt die nu?
Is het verbannen van negerzoenen dan de duiding van waar we heengaan? Napoleon werd voor de bel ook verbannen. Op Elba ontwikkelde hij borsten wegens een overdaad aan vrouwelijke hormonen en was hij dan als kleine generaal de grootste transgender van zijn, haar onze onzijdige tijd? Met dat verbannen zijn we dus niet zoveel opgeschoten, hoewel hij ongetwijfeld wel een emmertje bij de hand had om in te zeiken. En is dat geëmmer van nu dan een rechtsstaat waardig? Om dat te begrijpen, moet men in de luchtballon stappen voor het overzicht.
Het werkwoord emmeren komt van emmeren. Met emmeren bedoelde men destijds, voor de bel dus, het stoppen van een mannelijk geslachtsorgaan in die van een paard, ezel of wat er maar in de wei stond. Om er ergonomisch bij te kunnen, gebruikte men doorgaans een emmer en het werkwoord was geboren. In de bel zelf, besloot men gewoon mekaar te gaan verneuken, waar we nu nog de wrange vruchten van plukken; die we verplicht in allerlei emmertjes moeten scheiden. En na de bel, willen ook dames gewoon in de goot kunnen zeiken. Die hebben echt geen behoefte meer aan een emmer bij het uitgaan.
Dus moet je welhaast genderneutraal redeneren, om al die peeshokjes te kunnen zien voor wat ze zijn. Dus na de hokjes komt nu de tijd van geestelijke peeshokjes? Peeshokjes waar de geestelijke kastijding de toon mag voeren? Omdat we ervan overtuigd zijn geraakt; dat je met woorden kan doden en niet meer met daden. En dan maakt het niet meer uit hoe de dienstverlening is ingericht. Als je maar yolo-lol mag hebben in het anders zijn. Toch is niet alles leve de lol. Integendeel, de tijd dat we alles en iedereen serieus gaan nemen is daar en dat werd hoog tijd!
Het Rijksmuseum lijkt hierin als boegbeeld van de tijd na de bel het voortouw te nemen. De directie heeft besloten tot een diepgravend onderzoek naar de herkomst van onze nationale museumschatten. En, meer van belang uiteraard, of we die wel helemaal eerlijk hebben ingezameld.
Langzaam tekent het tijdsbeeld met ontelbare signalen de tijd na de bel af. En het vermoeden rijst; dat men zich in deze nationale luchtballon laat meevoeren op gebakken lucht, om zich verheven te kunnen voelen van het gepeupel. Een vreselijk gepeupel, waar niemand zich mee zou moeten mogen identificeren. Een grijze massa is gewenst zonder extreme verschillen. Aangevoerd door de happy few, dat dan tegelijkertijd ook voor en tijdens de bel niet anders geweest is. Ondanks de gemene noemer van kolonialisme in de breedste zin van het begrip gaat het Rijksmuseum toch op onderzoek uit. De directie heeft de dringende behoefte de geschiedenis te gaan herschrijven. Want daartoe verplicht men zich, als men in zo’n nationale luchtballon stapt. Volgens Google bestaat een vrouw met piemel niet, dus moet je als nationaal instituut het volk wel gaan onderrichten. Om eens en voor altijd vast te stellen dat de vader het verleden is, de zoon het heden en de heilige geest de toekomst. Zoals te doen gebruikelijk dient men dit pedagogisch te verpakken in een parabel waarvan vervolgend acte.
De heilige drie-eenheid in onze tijd.
De archivaris van het Rijksmuseum gooide het zolderluik open en een stofwolk vloog op. Steunend kroop hij door het luik en moest even geduld hebben tot de stofwolk geen code geel meer verdiende. Hij was op zijn vrije zaterdag naar ‘zijn’ Rijksmuseum gegaan in kader van het te plegen onderzoek naar ons verleden. Zelf was hij er ook van overtuigd; dat de tijd van inzicht nu daar was.
Hij had zojuist nog kunnen genieten van een heerlijk bevrijdend en ontlastend genderneutraal ochtendplasje. Maar nu was de tijd daar; om ook de rest van het volk voor te lichten met het moderne gezeik. Ergens had hij via overlevering zijner voorgangers gehoord van het doosje van Pandora. In de donkerste hoek van de stoffige zolder moest het liggen. En het moest vooral daar blijven liggen, was hem op het hart gedrukt. Maar de archivaris was een moderne. Hij geloofde niet in hokjes. En zeker niet in doosjes waar al het ongeluk lag opgesloten. En al helemaal niet dat wanneer het doosje geopend zou worden; al dat ongeluk zich over de mensheid zou uitstorten. Neen, de archivaris was de mening toegedaan; dat het tijd was om het verleden naar huidig inzicht te gaan ontleden. Dat het moest kunnen gewoon. Dus kroop hij door het stof naar de donkerste uithoek van de oude zolder.
Dit deel van de zolder was aan renovatie ontsnapt. Het mocht absoluut nooit gerenoveerd worden. Niet omdat verleden dan verloren zou kunnen gaan. Nee, het doosje in de verkeerde handen van het gewone volk was zijn grootste nachtmerrie. Dus kroop hij door eeuwenoud onaangetast stof steeds verder de zolder in. Hij alleen zou het doosje mogen openen. Want als er iemand was, die het verleden op juiste waarde wist in te schatten, was de archivaris dat wel.
Door een reet van het eeuwenoude dak viel wat zonlicht. In het stoffige schijnsel ontwaarde hij drie doosjes en zijn archivarishart begon sneller te kloppen. Hij had gehoopt op dat ene doosje, maar drie?
Uit zijn vestzak pakte hij een kistkalfslederen etui, waar hij een kwastje met fipronilveertjes uithaalde. Nauwgezet begon hij uiterst voorzichtig en secuur de doosjes van de dikke stoflaag te ontdoen. Hij waakte ervoor, zo min mogelijk wervelingen te veroorzaken en heel langzaam zag hij letters verschijnen. Na een dik uur voorzichtig te hebben gekwast, kon hij lezen wat er op de oude doosjes stond geschreven.
Op het eerste doosje stond in sierlijk aangebrachte bloedinkt Pandora. Het tweede doosje was voorzien van killere blokletters Gezond Verstand en het derde in een meer eigentijds lettertype van Times New Roman Kennis.
Als archivaris was het hem snel duidelijk; dat de doosjes, door alleen al hun formatie, een drie-eenheid der tijd voorstelden. Pandora bevatte de tijd voor de bel. Gezond Verstand de tijd tijdens de bel en Kennis de tijd na de bel.
De toekomst was als laatste aan de beurt, dus begon hij zich te concentreren op het eerste doosje.
Pandora
De archivaris kon zich niet langer beheersen en opende voorzichtig met droge mond het eerste doosje van Pandora. Hij keek op een stukje vergeeld perkament en haalde zijn witte stofhandschoentjes uit zijn zak. Zonder een ezelsoortje te vouwen, pakte hij het perkament aan de bovenkant voorzichtig op en las:
‘Eenmael openheid van zaeke
waekt Gij voor den draeke
zonder verstand in de bol
raekt gehele globe op hol’
De waarschuwing was in monnikshandschrift opgetekend. In fantasievolle gedachten zag hij, hoe eeuwen geleden, een monnik deze waarschuwing op het perkament zat toe te vertrouwen. Hij voelde zich enorm bevoorrecht, dat hij als eerste Nederlander na al die eeuwen dit mocht lezen. Hij werd er gewoon een beetje zweverig van. High wellicht en de archivaris liet zich meevoeren als in zo’n bovenstaand vermelde luchtballon.
Heel even twijfelde de archivaris. Want natuurlijk wilde hij geen ongeluk verspreiden, doch louter geluk. Hij voelde zich echter gesterkt, dat hij wel degelijk verstand van zaken had. Dus die waarschuwing was zeker niet voor hem bedoeld. Hij liet het perkament pardoes vallen, toen hij in de geopende doos keek en daar een heel klein doosje in ontwaarde. Het opschrift was klein. Maar zijn geoefend oog voor detail las zonder enige moeite: ‘Pandora’!
Bestond het echt?
Trillend pakte hij het doosje uit de doos. Het rode velours had duidelijk te lijden gehad van sleet in de tijd. Desondanks had het nog altijd het mysterieuze uiterlijk van een klein juwelendoosje, dat niet veel groter dan een luciferdoosje van Zwaluw was. Met zijn duim drukte hij op het gouden drukslotje en het doosje klapte onverwacht hard open.Hij werd onmiddellijk verblind door de pracht die er al die eeuwen in had gelegen.
Het was een diamant.
Een enorme diamant die de diamant van Banjarmasin welhaast tot wat gruis leek te verbleken.
“Wat een vondst!”, liet de archivaris zich hardop ontvallen. Dit moest wel de grootste diamant ooit zijn! Hadden we dan zoveel geroofd? Hij kon het zich nauwelijks voorstellen. Maar hier keek hij toch tegen een enorm stuk geschiedenis aan, dat aan rijkdom niets aan twijfel onderhevig liet bestaan. Met deze ene diamant zou Nederland nog veel welvarender kunnen worden. De bel van Slochteren was een snottebel, zo eentje die men onbewust ophaalde. Want deze diamant had alle eerder vergaarde rijkdom in zich. Heel even waagde hij de herkomst van deze megadiamant te negeren. En hij had alle mogelijke moeite nodig om de innerlijke neiging tot zelfverrijking te onderdrukken. Desondanks dacht hij aan het voorlichten van het volk. Dat woog voor hem nog altijd zwaarder dan dit kleine doosje, dus drukte hij het deksel naar beneden. Maar hoe hij ook drukte, het doosje bleek voorgoed te zijn geopend en kon niet meer dicht.
Hij dacht aan de waarschuwing en besefte; dat het aan hem was om nu alle doosjes te openen.
Gezond Verstand
Voorzichtig legde hij het doosje van Pandora terug in de grotere doos. Hij richtte zijn aandacht nu volledig op het tweede doosje. Vol vertrouwen lichtte hij het deksel op en was reuze benieuwd, wat er in deze doos lag verborgen. Maar hoe hij ook tuurde, hij kon niks zien. Snel pakte hij de hele doos op en draaide deze op z’n kop en begon zo hard te schudden, dat het stof weer alle kanten opwaaide. Hij voelde op de tast het hele doosje af, naarstig op zoek naar iets van verstand van zaken. Maar toen het stof weer was neder gedaald, kon hij niets anders constateren dan dat deze leeg was?
Uiterst teleurgesteld zette hij de tweede doos weer neer en keek niet begrijpend in die wel heel erg lege doos. Alsof hij beter kon zien, tuurde hij met samengeknepen ogen naar de lege bodem. Toen pas drong het tot hem door. Alsof hij een klap kreeg of keihard tegen een muur aan was gelopen, deze doos was gewoon echt leeg!
Waar was het gezond verstand gebleven?
Was het opgelost in de tijd van de bel?
Hij kon het nauwelijks geloven en rukte boos en geïrriteerd de derde doos open uit zucht naar compensatie.
Kennis
Als een verslaafde op zoek naar een te lang uitgebleven fix, rukte hij zowat de derde doos helemaal uit mekaar. Even dacht hij dit ook met voorbedachte rade te gaan doen, want ook deze leek leeg!
Maar anders dan bij de voorgaande teleurstelling, zag hij bij even doorturen wel degelijk iets in de bodem van de doos liggen.
Hij stak zijn hele hoofd in de doos en zag in de bodem een groot gat van onmetelijke diepte. Ergens diep in dat gat moest dus de kennis liggen en hij begon zich door het gat te wurmen. Het duurde even en de doos scheurde bijna door de midden. Maar uiteindelijk viel hij in een groot zwart en nog veel dieper gat dan dat hij zich had voorgesteld.
Hij viel terug in de tijd van zijn hele leven. Om uiteindelijk zonder enig tijdsbesef over te hebben keihard neer te komen op de bodem. Hij moest zowat alles gebroken hebben en hapte naar adem, dat maar niet wilde lukken. De archivaris kreeg het steeds benauwder in dat diepe donker en nu leken de muren ook nog op hem af te komen. Eerst figuurlijk, maar al snel voelde hij wel degelijk; dat hij in een steeds kleiner wordende ruimte geperst werd, dat ongetwijfeld het einde moest zijn.
Hij begon te bidden en was de hele euforie van het eerste doosje al lang vergeten, toen hij keihard en onverbiddelijk werd samengeknepen en het ademen simpelweg niet meer mogelijk bleek.
Toen hij zijn schedel voelde pletten werd het hem nu ook donker voor de ogen. Gelaten accepteerde hij het einde volledig onbewust van zijn punthoofd. Hij was compleet machteloos overgeleverd aan het einde, dus kon hij niets anders doen dan hierin te schikken. Net toen het onvermijdelijke zou toeslaan, voelde hij een stekende pijn in zijn bil.
Waarom alleen in zijn bil?
Maar veel tijd om zich daarover te verwonderen kreeg hij niet. Want daar kwam weer een tweede steek, vele malen feller dan de eerste. Hij wilde gillen, hoewel het niet zou helpen. Toch overheerste zijn instinct. Of was het gezond verstand? Maar hij begon uit al zijn macht te krijsen, dat het niet mooi weer was. Meteen werd hij verblind door het felste licht ooit en hoorde een bekende stem hijgend zeggen: “Archie! We noemen ‘m Archie!”
Archie gilde zowat de hele galerij bij mekaar, toen hij voor het eerst het licht zag.
Door de ogen van een kind was het leven allemaal zo simpel en hij groeide echt vrolijk op. Archie’s favoriete vak op school was Geschiedenis en hij wilde al op jonge leeftijd archivaris worden. Want niets belangrijker leek het hem; om het verleden te conserveren zoals het door de tijd werd aangeleverd.
Het zou daarom nooit in Archie opkomen, om de herkomst van alle koloniale voorwerpen te gaan onderzoeken met als doel; of ze wel eerlijk waren verkregen. Zo leerde Archie al jaren geleden over de diamant van Banjarmasin, dat als nationale schat in het Rijksmuseum werd bewaard. Voor Archie was het namelijk basale kennis; dat als je gewelddadig een land veroverde om het juwelenkistje mee te kunnen jatten, dat de herkomst van de inhoud van dat juwelenkistje dan wel heel duidelijk was. Daar had Archie echt geen onderzoek voor nodig.
Maar Archie had dan ook verstand van zaken en voldoende kennis om die box van Pandora gewoon dicht te laten.
Archie kon de hokjesgeest wel waarderen. Want eenmaal alles uit de doos zou het leven er zeker niet simpeler op maken. Het was al lastig genoeg zo. Mensen zouden mogelijk hun houvast kunnen verliezen, dat zowel goedschiks al kwaadschiks op kan gaan.
Toen hij eenmaal aangenomen was als archivaris, nam hij zich voor louter te conserveren en het interpreteren aan anderen over te laten. Op die manier alleen was het mogelijk alle toekomstige interpretaties open te houden.
Ja, deze herboren Archie wist als één van de weinigen; dat mensen zonder hokjes blind op mekaar in gaan lopen en dat dan wanorde hun toekomst bepaalt.
Maar als archivaris wist Archie ook, dat ie het niet alleen meer voor het zeggen had. Dus spreken ook zij na de bel gedreven met en door verloren kennis in de bel en kan verstand van zaken terug in de doos, voor heel ver na de bel. Wanneer mensen de dozen hopelijk weer wel op waarde weten in te schatten. Tot dan is het aan de archivaris om het verworven geluk alsook ongeluk te conserveren.