Flarden uit Zuid I
“Mannen zijn net honden”, verzuchtte de twee zitplaatsen innemende dame in veel te blote jurk achter mij. “Ze denken maar aan 1 ding”, concludeerde ze tegen haar reisgenote die zo mogelijk nog uitdagender op het tweezitsbankje tegenover haar zat met open bek luid bubblegum te kauwen. Het was 1973 en ik zat met een vriendje in de tram van school naar huis, toen ik met het zoveelste mysterie van de straat werd geconfronteerd. Wat bedoelde die hoer, zelfs voor ons negenjarigen was het overduidelijk dat deze dame geen staand werk deed, daar nou toch mee? Maar tegenover mekaar knikten we begripvol en heimelijk grinnikend, alsof we alle ins and outs van het leven al lang en breed wisten. Bas zou nooit toegeven dat ie iets niet wist en verbloemde dit met een grote bek terwijl ik het normaal deed met intellectueel geveinsd zwijggedrag. Beide tactieken werkten naar ons voller tevredenheid.
De tram rammelde over de Pleinweg en ik drukte voor mijn halte aan de Wolphaertsbocht. Jaloers nam ik afscheid van Bas, die verlekkerd nog een paar haltes verder mee kon genieten. Op één of andere wijze was de interesse voor dergelijke dames een spontane en daar wilde je dan alles vanaf weten. Maar ik moest naar huis en liep de Den Hertigstraat in.
Halverwege sprong grommend een hond uit het portiek die naar m’n kuiten begon te bijten. Ik zette het op een rennen en net voor de hoek kon ik niet meer en belde in paniek bij een wildvreemde aan. Een oude vrouw deed open en liet me even bijkomen in de gang. “Oh, die hond van nummer 24 zeker weer?” En nadat het monster in mijn ogen verdwenen was, rondde ik de Betlehemkerk en wilde de stenen trap van ons portiek oplopen toen ik op ooghoogte aangestaard werd door een bruine rat. “Ratten zijn net mensen, als je ze bij mekaar zet, vreten ze mekaar op”, ging het door mijn hoofd. Weer zo’n levensles die ik had opgevangen in een overvolle tram waar ik nog niet helemaal uit was. En helemaal niet waarom ik daar juist toen op dat moment aan moest denken. Gekke Henkie van een paar portieken verderop gooide een baksteen en de rat rende snel naar beneden en verdween het riool in.
“‘k Haat die beesten”, stelde hij me gerust en begon z’n zoveelste sjekkie te rollen mij verder negerend.
Op drie hoog aangekomen hing ik mijn gymzakje aan de kapstok. Mijn moeder had daar in cursief “Jean-André” op geborduurd. Ze zal ongetwijfeld gedacht hebben met twee voornamen word je vanzelf voornaam. In de huiskamer onder het straatraam zat een hondje!? Een hondje??? Eindelijk was mijn moeder overstag gegaan en had ze toegegeven aan onze smeekbedes. Ze was naar het asiel gegaan en had een hondje gehaald! Hij heette Teddy en alles wat er die dag was gebeurd, werd volledig verdrongen door mijn enthousiasme omtrent Teddy. Teddy was het liefste hondje dat ik ooit had gezien want Teddy beet niet. Man wat was ik letterlijk kinderlijk blij met Teddy. De hele avond hebben we dat beestje zitten aaien, maar na het journaal moest ik naar bed. Boven op bed kon ik de slaap moeilijk vatten en hoorde m’n vader thuiskomen. Snel rolde de ene godver na de andere door de gang en hoe ze het in haar hoofd had gehaald zo’n zenuwachtig beest in huis te halen. “Kijk nou toch eens. Hij pist de hele kamer onder!”, was het laatste dat ik nog registreerde toen Klaas mij alsnog overviel.
De volgende ochtend was ik vroeg wakker en rende enthousiast de woonkamer in. Maar die was leeg. In de keuken vroeg ik aan mijn moeder waar Teddy was, “is papa ‘m aan het uitlaten?”
“Nee jongen, Teddy is weer terug naar het asiel”, en verdere woorden werden nooit meer over Teddy gesproken. Teleurgesteld moest ik naar school. Op het schoolplein vertelde ik aan mijn vriendjes over Teddy en dat Teddy nu weer asiel had gekregen.
“Dus je ouwe heer heeft ‘m weer teruggebracht? Lullig zeg.”
“Ja, hij piste volgens hem de woonkamer onder.”
“Da’s mooi kloten en krijg ie nou een nieuwe?”
Die vraag begreep ik totaal niet, want geen enkel hondje kon Teddy vervangen. Maar ik antwoordde: “nee, m’n vader wil het niet.”
Opeens ging er bij Bas iets van een rood licht of zo op en hij zei heel stoer: “ja jongens, mannen zijn net honden!”
Pas veel later vernam ik via via dat toen Bas van school moest, zijn pa zwaar aan de drank was en z’n moeder na de scheiding horizontaal emplooi had gevonden.