Flarden uit Zuid V
’t Was maar een paar blokken lopen naar de tunnel. Gewoon een geruststellende gedachte, dat je nog altijd de tunnel in kon; voor als het echt nodig was. Als kind kregen we daardoor een tunnelvisie die je alleen op Zuid kon ontwikkelen. Zo was er op zondag maar één route naar Oma en dat was door de tunnel. In je zondagse goed heen en weer en kwam je eruit, dan was je er bijna. De tunnel was een landmark, een ijkpunt in ons leven. Op zaterdag liepen we nog vrolijk bevrijd van dat vrome keurslijf ook naar de Maastunnel, met waterbommen onder onze armen. Twee eindeloos hoge roltrappen met fietsers in die onmetelijke diepte, die nooit op tijd die bommen gooiende aso’s bovenaan de trappen konden pakken. De rest van de week in de tram naar school en altijd langs de tunnel, een tunnel die er altijd al leek te hebben gelegen en die er altijd zou blijven liggen. Nooit gedacht dat ik die veilige tunnel zou verlaten.
Op mijn eerste nieuwe fiets van Arends reed ik vanaf de fietsenmaker naar huis. ‘k Ruik nog het water van de Maashaven en ik had gewoon rechtsaf kunnen slaan naar de Maasbrug. Maar geconditioneerd stuurde ik richting de tunnel. Het was als in een soort van waas, want we gingen verhuizen.
Verhuizen?!
Weg van de tunnel?
Ik kon dat niet bevatten, wilde het niet. Maar ja; we kregen dan wel ook een wc boven! Een ongekende luxe waarbij iedereen in de straat de bek open van viel.
“Wat? Wat zeggie?! Twee? Twee plees? En eentje boven?”
Het gaf een raar soort van ontzag en ineens was je anders dan de rest. Alleen niet voor Henkie. Henkie was zijn hele korte leventje al anders en curieus genoeg het laatste vriendje waar ik mee heb gespeeld voor het definitieve vertrek. De straat was opengebroken en we speelden in het zand. Toen de lantaarnpalen aangingen, heb ik afscheid genomen van Henkie. Henkie moest huilen, dat ik heel gek vond en ook weer niet. Henkie was zogenaamd lompschoolmateriaal en zelfs daar kon ie niet meekomen. Maar emotioneel was Henkie achteraf niet zo raar.
De eerste dagen, weken na de verhuizing zijn nog immer vaag. Nieuwe school met alleen maar Hollands Glorie en een enkel verloren Spaanse immigrant. Hoe ik ook fietste, ik kwam daar nergens nog een tunnel tegen. Eentje waar je gewoon eens lekker ongemeend hard naar beneden kon racen, waar aan de andere kant de stad gewoon doorging, waar Oma woonde en waar zo verdomd gemeend lekker gevloekt werd onderaan de roltrap. Waar iedereen overal leefde. In plaats daarvan moest ik tussen weilanden fietsen met een horizon van jewelste. En koeienstront, gewoon koeienstront kon je er ruiken? Mijn ijkpunt van de gemotoriseerde uitlaatgassen was weg en voorgoed. Ja, later kwam er hier en daar wel zo’n lullig fietstunneltje, maar die konden nog niet in de schaduw staan van die van onder de Maas.
Als ik er nou nog eens door rij, dan voel ik nog steeds dat gevoel van vroeger. Dat sterke gevoel van de andere kant; dat die tunnelvisie voor mij juist een geheel diepere betekenis heeft gegeven aan het leven. Zo totaal anders dan dat het nu lijkt te doen. Want de betekenissen van woorden worden zomaar veranderd om een punt te maken. Blijkbaar zijn er nu ook veel volwassenen, die hun ijkpunt kwijt zijn geraakt, of vindt men dat anderen die kwijt zijn; voorgoed.