Gewoon penose!
Op de eeuwenoude begraafplaats in Florence draaide Carlo Collodi zich om en klopte de humus van zijn nachthemd. Hij had het koud en was verbaasd toen hij naar zijn eigen grafsteen staarde. In de verte slingerde een lichtje door het donker dat langzaam naderde. Het was de oude Angelo die al jaren waakte over de doden en die op het nog niet eerder gehoorde klopgeluid afkwam. Bij het omwoelde graf aangekomen staarde hij de te luchtig geklede Carlo vragend aan.
“Hallo, ik ben Carlo maar de rest ben ik vergeten, wat doe ik hier?”, en hij stak zijn hand uit.
Zachtjes schudde Angelo deze uit angst voor de rest van het gestel want dit was duidelijk de heer Collodi!
“Meneer Collodi, ik ben Angelo… Santa Maria! U bent opgestaan! Maar hoe hebt U dat gedaan?”
“Nou, ik kreeg een draaierig gevoel in mijn maag en voordat ik het wist stond ik hierboven in de kou.”
“Nu snap ik het, U heeft zich natuurlijk omgedraaid! Maar, hoe dat zo?”
“Geen idee, zoals ik al zei werd ik bijzonder onpasselijk en de rest heeft U met Uw eigen ogen kunnen aanschouwen, maar kunnen we niet even naar binnen gaan, ik sterf zowat.”
Onder het schemerig trillende lichtje van de oude lantaarn liepen ze naar het kleine huisje van Angelo bij de poort. Het was behaaglijk warm door de oude allesbrander waar een gedeukte percolator op stond te pruttelen. Angelo schonk hen beiden een kopje in en ze namen plaats aan de tafel bij het raam.
Carlo nam een slok en voelde zich direct warm worden en vroeg zich van binnen af waarom ie niet eerder een bakkie was wezen doen toen Angelo het woord nam.
‘Meneer Collodi, dit heb ik in heel mijn leven nog nimmer meegemaakt. Wat is het laatste dat U zich nog kunt heugen?”
“Koffie Angelo, heerlijke koffie en toen werd ik heel warm en voordat ik het in de gaten had stond ik naar mijn eigen graf te staren.” Langzaam keek Carlo om zich heen en zag allerhande zaken die hij niet direct thuis kon brengen want de stramheid was nog lang niet uit zijn leden. Zijn nieuwsgierigheid was nog als vanouds en hij sloeg de krant open.
“Wat? 2013!…… maar….”, verder kwam hij niet want Angelo onderbrak hem ter geruststelling.
“Zoals ik al zei, is dit werkelijk uniek, ik heb er wel eens van gehoord maar dat ik dit ooit zelf eens mee zou kunnen maken is een wonder, een wonder zeg ik U! Iets heel, heel ergs moet U in Uw graf hebben doen omdraaien en ik denk dat de vraag moet zijn ‘door wat’?”
Carlo pijnigde zijn uitgedroogde hersenen maar liep keer op keer vast. Er moest inderdaad wat gebeurd zijn want ook Carlo begon nu door te krijgen dat dit redelijk abnormaal was. Plots sloeg hij met zijn kopje op de tafel; “mijn geesteskind! Dat is het! Ik voel het nu in al mijn broze botten, mijn kind heeft wat uitgevreten!”
“Uw kind?”, vroeg Angelo verbaasd. Maar wie dan?”
“Snel, geef me pen en veel papier, ik moet schrijven!”
Angelo pakte een dik blocnote van zijn bureau en overhandigde deze met pen aan Carlo die verwoed begon te schrijven. Het ene na het andere blad scheurde hij af na deze vol te hebben gepend. Toen de zon op kwam zuchtte de oude schrijver en zei; “ik hoop dat dit genoeg is”, en als bij blikseminslag verdween hij zonder de knal.
Angelo keek naar het lege kopje waar toch echt zojuist nog iemand uit had gedronken en naar de vele velletjes vol geschreven papier op de grond. Hij begon ze op te ruimen en na een dikke stapel op de tafel te hebben gelegd begon hij te lezen.
De hoofdpersoon bleek een oude speelgoedmaker Gepetto genaamd. Gepetto had het niet gemakkelijk gehad in zijn leven, wat heet. Zijn zoon bleek een handvol en uiteindelijk had hij deze met pijn in het hart, na jaren en jaren gevuld met misselijk makende leugens, de deur gewezen want zo kon het niet langer. Ook zijn eens idolate ambacht hing hij in de wilgen dat hem welhaast nog meer pijn had gedaan. Nu werkte hij al enkele jaren in de grote fabriek van Anseldobreda. Met veel liefde polijstte hij de wielen totdat ze blonken als diamant. Het leven was nu goed zo en hij verdrong zijn verleden, tot die ene dag. Hij stond, zoals gewoonlijk, met licht gekreun op en na het baden dronk hij een dubbele espresso terwijl hij de krant las. Daar, op de middenpagina stond een enorme foto van zijn zoon! Met nietje en al!
Hij zag er vreemd ongelukkig en gelukkig uit, maar snel sloeg hij de krant toe. Dit was van vroeger. Nee, dit was voorbij en hij maakte zich klaar om naar de fabriek te gaan. Bij de poort aangekomen bleek deze te zijn gesloten en de wachtende arbeiders stonden in verhitte discussies in nergens toe leidende rijen. De banden liepen niet meer want er was geen vraag meer, de fabriek zou failliet zijn? Na op de hoogte te zijn gebracht door zijn collegae trok Gepetto zijn stoute schoenen aan. Na zich van die idiote penen te hebben ontdaan; liep hij naar het station en stapte op de Fyra richting het Noorden. Door het geschud van de al ras steeds krommer buigende wielen viel de oude Gepetto in slaap om af en toe gewekt te worden door meerdere verliezende onderdelen. Moe en toch uitgerust stapte hij uit op Holland Spoor en begon te lopen.
“Sammy, verdomme man; ik kan m’n kop niet meer keren”, en Marcos barstte in huilen uit. Sammy had diepe meelij met zijn vriend die nu al dagen vast zat in zijn torenkamertje. In het begin hadden ze er nog hard om kunnen lachen, maar zijn neus was nu zo lang geworden dat Marcos gekluisterd zat, samengedrukt achter zijn bureau en de muur. Tot overmaat van ramp was hij nog verkouden geworden ook en mannen met kleine en grote emmertjes moesten periodiek af en aan lopen om de oude houten vloer te beschermen tegen de gevolgen der influenza.
Sammie liep langs de lange neus en probeerde zijn maatje te troosten. Maar hier was geen enkel troostmeisje meer van op toepassing. Nee, Marcos was op de keiharde bodem kapot geslagen en was nu zo depressief dat hij al tijden niet meer met anderen sprak. De media berichtten dat de premier zich in een alles overheersend stilzwijgen had gehuld dat bij de laatste afluisterberichten wel de meest efficiënte tactiek was gebleken, maar echt veel langer kon dat niet doorgaan hoewel; als hij naar die neus keek.
De deur draaide open en een kleine oude man kwam naar binnen.
“Hé, wat mot jij hier?”, en Sammie trok alvast zijn shirtje uit en balde zijn vuisten.
“Ik kom voor mijn zoon”, sprak de oude man en bij het horen van deze woorden opende Marcos zijn ogen en tuurde over zijn neus heen.
“Pappa!….Oh Pappie, ti amo pappy, oh oh pappa!”, begon Marcos te schreien en zoveel dat de mannen met de emmertjes bezweet nu heen en weer moesten rennen. Sammie vroeg nog steeds een beetje boos: “wat gaan we nou krijgen, is die ouwe pizzabezorger jouw vader?…Ben jij Italiaan? Marc, maar waarom dan altijd die godverdomde Chinees halen man, pizza op z’n tijd lust ik ook hoor!”
“Ja Sammie, dat is mijn vader, een vader die ik zoveel heb laten lijden. Ooit zou ik weder keren naar huis zodat ie trots op me kon zijn.”
“Nou, dat is dan niet gelukt Pino; verdorie, premier? Hoe heb je het in je neus kunnen halen?!”
De oude Gepetto stalde zijn gereedschapskistje op het mahoniehouten bureau en begon er zijn oude werktuigen uit te halen. Marcos kon zijn tranen bij het zicht zijner geboortebeitels niet onderdrukken en zei: “pappie, ik smeek U , help mij en ik zal met U terugreizen en zal voor altijd voor U zorgen.”
Nu was het de beurt aan Gepetto om ontroerd te raken en ook hij begon op mediterrane wijze zijn emoties tentoon te spreiden.
“Hallo, hallo, gaan we nou de boel saboteren Marc? What about 1 voor 2 en 2 voor de rest? Je gaat me nou toch niet in de steek laten?”
Indringend keek Marcos nu zijn gabber aan en zei gebiedenderwijs: “bek houwe Sammy!”
De oude Gepetto begon te beitelen en te beitelen. Gegroeid door de gevallen splinters legde hij uren later de laatste hand aan het nu piepkleine reukorgaan van zijn zoon. Na de laatste vijlen en schuurpapiertjes was de oude man nu, alsof hij het nog gisteren had gedaan, druk met een katoenen lap gedrenkt in olijfolie in de weer. Uiteindelijk stapte Gepeto naar achter en bewonderde zijn eigen werk, waarlijk een neusje van Milo.
“Hahahaha, pappie…ik heb weer lucht en kijk…hahaha….ik kan gewoon m’n kop weer draaien! Sammie! Verdomme man, I’m Back!…Hahahahahaha”
“Maar Marc, niet om het één dan wel het ander hoor, maar eh, ga je nou terug?
“Terug? Hahahaha, krijg nou helemaal de tamtam man, hahahaha, pleur die ouwe gek maar de trap af hoor. Nee, ik ga hier pas weg als ik alles in de pleuris heb gedraaid, hahahaha!”
Sammie merkte niet het kleine kraakje dat de neus van zijn maat ietsiepietse deed groeien want hij was te druk om de oude Italiaan naar beneden te donderen. Na de val sloeg hij zijn handen af en zei : “Pino? Verdomme Marc, je bent toch geen mietje hehehehe”
“Nee joh, ben je nou helemaal..hahahaha…ik hou alleen van jou…hahahahaha”, verbazingwekkend niet gevolgd door een licht gekraak.