Wiebe&Juanita I
Wiebe was het beu. Teleurgesteld in zijn afloop, keek hij om zich heen in zijn nieuwe piepkleine cel van bejaardentehuis ‘Het kan altijd slechter’. Hij vond dat het er stonk. Hoe anders dan zijn huisje. Maar daar mocht hij niet meer zijn laatste adem uitblazen. Zijn verblijf was, hoe noemde dat mens het ook al weer? Oh ja; sociologisch niet acceptabel. Hij had geen idee, wat dat betekende. Maar was te oud geworden om zich te verzetten. Het enige dat ie gedaan had, was zo’n opgeschoten hangallochtoon aanspreken op zijn gedrag. Na maandenlange treiteringen, tot stenigen van zijn huisje aan toe, werd na lang touwtrekken een maatschappelijk werkster aangesteld. Het probleem lag bij hem. Zijn verhuizing was uiteindelijk bij de rechtbank afgedwongen. Hij had simpelweg geen keus.
Ondanks dat hij uit een talrijk gezin kwam, had hij zelf nimmer de ware gevonden. Wel veel plezier beleefd in zijn werk. Dit arbeidsvolle leven lag al decennia achter hem en nu zat ie tussen de nog niet uitgepakte verhuisdozen, die tot aan het plafond gestapeld waren opgesteld. Hier kon hij zijn spulletjes nooit meer kwijt. De directeur had smalend gezegd; dat ie één tiende mocht houden en de rest zou per opbod worden verkocht. De opdracht was duidelijk. Hij moest zijn verleden opdelen, want zo veel eigendommetjes waren niet meer wenselijk. In dit voor hem donkere licht, nam hij een kloek besluit. Krakend stond hij op, trok zijn jas aan en na een laatste blik omver te hebben getrapt, liep hij de cel uit. Door iedereen genegeerd, liep hij door de recreatiezaal zonder toestellen. Langs de receptie met slapende Bep, de draaideur uit, naar het station.
Bij het loket vroeg hij om een enkeltje Horizon. Deze Bep keek hem, heftig kauwgom kauwend, glazig aan door het kogelvrije tussenschot. Ze had duidelijk geen behoefte aan moeilijke vragen en rolde haar ogen naar boven toen ze zei: “deze tram gaat niet verder dan de remise.” De oude reiziger was niet uit zijn veldje geslagen en informeerde naar de overstapmogelijkheden bij Remise. En hoe lang de reis zou gaan duren. Kauwgomballen-Bep begon nu verveeld voor zich uit te staren en ging over op negeren. Wiebe verzocht nogmaals om de gevraagde informatie en eindigde olijk “s’il vous plait”, zijn eindbestemming als wereldburger onderstrepend.
“Rot op man. ‘k Heb je toch gezegd dat deze tram niet verder dan de remise gaat… en nou opdonderen ouwe, ik heb meer te doen.”
Druk begon ze naar haar nagels te kijken en haar kauwspieren begonnen nog harder te werken.
Opstandig begon Wiebe nu met zijn wandelstok tegen het glas te slaan en vroeg dringend: “hoe kom ik naar Horizon?” Kauwgomballen-Bep schrok hier danig van en drukte op haar rode knopje. Vrij snel kwamen grote blauwe mannen aangelopen, die Wiebe bij de ontkalkte schouders pakten en hem zonder verdere communicatie in een busje gooiden. Op het bureau werd hij in weer zo’n cel opgesloten. Maar ondanks het smijtwerk, keek hij nu tevreden om zich heen. Hij stond moeizaam op en ging liggen op deze wel heel erg moderne brits. Zo, hier zou ie toch lekker op kunnen slapen zeg. Nee; dit was al een hele vooruitgang.
“Wieb! Wakker worden!”, rammelde de agent met zijn sleutelbos tegen de gepantserde deur. Slaperig zag Wiebe hoe de deur opendraaide en hij werd vriendelijk verzocht te gaan, om nooit meer terug te komen.
“Maar ik lig hier prima agent. Waarom mag ik niet blijven?”
“Komaan ouwe, je moet naar huis joh. Dit is voor echte criminelen”, en zachtjes werd hij uitgeleide gedaan. Uitgerust van de uitstekende nachtrust, liep hij naar de taxistandplaats aan de overkant.
“Schiphol”, maande hij de chauffeur en begon uit te slapen op de achterbank. Enkele uren later liep hij de luchthaven in en ging op zoek naar een balie zonder raar verveelde Bep.
“Goedenmorgen meneer, waarmee kan ik u van dienst zijn?”, vroeg een fris uit haar ogen kijkende jonge dame.
“Ik wil een enkeltje naar Horizon”, vroeg Wiebe onder de indruk van zoveel jeugdig elan.”
“Eens even kijken hoor”, tikte ze snel op haar keyboard. “Horzizon heeft geen luchthaven, zover ik nu kan zien. Maar ik zal even kijken of er niet iets in de buurt is.”
“Oh, dank U wel, dank U wel”, zei Wiebe nu verheugd. Hij had altijd al geweten, dat er een horizon was en deze dame ging hem daarbij helpen.
“Houston. Ja, tot Houston kunnen we U vliegen. En op het vliegveld van Houston kunt U vast een vlucht naar El Paso regelen. Dat ligt op een steenworp afstand van Horizon, te doen met een taxi zelfs.”
“Ja, ja, een enkeltje Houston graag.”
Bij de gate had hij zich gemakkelijk geïnstalleerd en liet de wereld aan hem voorbij gaan. Wat een drukte was het toch en dit zou ie allemaal gemist hebben, als ie in z’n cel was blijven zitten. Naast hem kwam een oude dame zitten, die op adem leek te moeten komen. Ze was van Latijnse afkomst en rook heerlijk. Toen ze hem even aankeek, glimlachte hij haar vriendelijk toe. Zij beantwoordde hem met een praatje. Ze had genoten van de tulips, maar was nu best wel blij weer naar huis te gaan. Op haar leeftijd was reizen niet meer zo gemakkelijk en vroeg waar hij naar toeging.
“I go to horizon.”
De dame keek hem verbaasd aan en zei enthousiast, dat ook zij daar naar toeging. Daar woonde ze namelijk al haar hele leven. Het gesprek werd amicaal en toen ze gingen boarden, waren ze nog lang niet uitgepraat. De steward regelde enkele plaatsen naast elkaar en ze verloren zichzelf in elkanders levenswijsheden daar hoog in de lucht. Na de landing was het alsof ze elkander hun hele leven al hadden gekend en druk babbelend liepen ze naar de immigratie.
De officier van dienst vroeg naar zijn visum. Wiebe zei dat ie die niet nodig had. Want hij ging naar de horizon en zoals iedereen weet, zijn daar geen restricties. Hij werd apart genomen in een hokje terwijl Juanita, net over de grens, bezorgd op hem bleef wachten.
Na het antwoord op de vraag, waar ie vandaan kwam, trok de ambtenaar direct zijn rubberen dea-handschoenen aan en gebood Wiebe voorover te bukken. Driftig probeerde de ambtenaar die reeds uitpuilende bolletjes in de roestvrij stalen nierbekken te deponeren. Wiebe begon bij de eerste poging heel hard te gillen. Zo hard dat de beambte snel terugtrok. Dit waren niet de bekende bolletjes. “Dat zijn aambeien man!”, gilde Wiebe nu weer rechtop en dreigde met een schadeclaim van enorme proportie. Snel werd Wiebe het hokje uitgeduwd en door schaamrood werd hij begeleid naar de visumaanvragen; al waar hij snel en efficiënt werd geholpen. Enkele uren later zette hij voor het eerst in zijn leven voet op verenigde bodem. Juanita wuifde naar hem en zei dat ze al een ticket voor de connecting flight had geregeld. En zonder verder oponthoud landden ze spoedig in El Paso. Ze deelden de laatste taxi en tegen de avond reden ze het woestijnstadje in. De zon ging net onder, dat de omgeving in een magische gloed zette. Wiebe keek sprakeloos naar de uitgestrekte woestijn en zei uiteindelijk zachtjes, maar oh zo indringend: “horizon, dat is ‘de’ horizon…”