Moord aan de Riviera: le malheur de monsieur le Curé
Hoofdstuk II
Monsieur le Curé schrok door gebrek aan adem wakker. Met een luide snurk, om hulp als het ware, hapte hij naar adem. Dat was nu al de zoveelste keer en het leek nu vrijwel iedere nacht prijs te worden. Het begon hem op te breken. En weer herinnerde hij zich niets van de dag tevoren. Een beetje boos schoof hij het bord van zich af en nam een kloek besluit. Hij ging naar monsieur le Docteur. Hij had het niet zo op artsen, maar dit was geen doen meer. Zelfs nu, toch klaar wakker, moest hij naar lucht blijven happen. Zonder zich te wassen liep hij als een goudvis op het droge de kerk uit en hoopte dat ie de twee straten naar de praktijk zonder fatale ademsnood door kon komen.
Tegen tienen kwam Lonnie als een goudhaantje de camping op lopen met twee lange baquettes in z’n rugtas.
“Wat heb je er lang over gedaan schatje? Je bent al ruim voor achten opgestaan.”
“Het licht liefje. Het licht was zo mooi; dat ik die kiekjes wel moest schieten.”
“Oh, gaan we ze dan vanavond samen bekijken? Gezellig bij de koffie.”
“Ja, gezellig”, zei Lonnie meer als zucht. “Hier, vers brood. En een nieuwe krant.”
“Wat goed van je. We moeten dit volhouden hoor. Wil je jam of een kakelvers eitje?”
“Doe maar een eitje dan.”
Verrukt over deze meer dan goede belegkeuze, draaide ze de fles open en ontstak het Campinggaz-Kookstoestel in de voortent.
“Pak jij het woordenboek vast Lon?”
“Doe ik”, en Lonnie ging daarna aan het uit- en inklaptafeltje buiten onder de parasol met mottengaten zitten. Even later kwam Molly met een paar zacht gekookte eitjes en begonnen ze met het zo goed mogelijk vertalen van het eerste krantenartikel. Ze waren al een week bezig en langzaam begonnen ze steeds meer woorden te herkennen.
“Wat scheelt eraan monsieurs le Curé?”, vroeg monsieur le Docteur in zijn behandelkamer achter de Pharmacie.
“Wel. Ziet U, ik slaap al een hele poos heel slecht. Meerdere keren per nacht word ik dan in acute ademnood wakker en dat verstoort mijn rust steeds meer.”
“Ah, apneu. Je hebt apneu. Maar om eerlijk te zijn; je ziet er stukken slechter uit dan de gemiddelde apneu-patiënt. Scheelt er nog meer met je?”
“Geheugen. De lange gaat nog wel. Maar zelfs met behulp van de lieve Heer weet ik niet, wat ik gisteren heb gedaan.”
“Dan heb je het goed te pakken. En volgens mij moet je nu ook heel erg je best doen om voldoende zuurstof binnen te krijgen. Je zit gewoon te hijgen.”
“Ik kan het niet helpen. Is het ernstig?”
“Laat ik eens even kijken. Je bent een neusademhaler?”
“Ja, totdat ik dichtklap en dat lijkt er nu ook weer erg veel op.”
“Doe je hoofd eens achterover. Dan kijk ik even in je neus.”
En monsieur le Docteur stond op, om de neus van monsieur le Curé aan een gedegen klinisch onderzoek te onderwerpen. Bij de eerste aanblik zag hij het al.
“Er zit iets in beide neusgaten. Dat je daar überhaupt nog lucht doorheen kan krijgen.”
“Moeilijk, heel moeilijk”, begon le Curé nu te piepen.
“Wacht even hoor. Wat is dat nou? … Kanniet goed zien… Ik pak even m’n vergrootglas.”
Even later zat de dokter de neusgaten te inspecteren onder behoorlijk optische vergroting.
“Ik zie het al. Rijst! Je gaten zitten vol met rijst! Zeldzaam, zeer zeldzaam. Zelf ken ik maar één zo’n geval, uit de literatuur. Je hebt een riz-de-nez, ja; zo heette het dacht ik.”
“Auw!”, en monsieur le Curé sloeg het vergrootglas uit de handen van de dokter.
“Wat nou ‘auw’, ik keek alleen maar.”
“En toch brandde het heel erg op m’n neus.”
“Onmogelijk, volgens mij scheelt er meer met je hoor.”
“Daarom hou ik niet van dokters! Ze doen je pijn wanneer je het niet verwacht!”
“Ik deed alleen maar mijn werk hoor”, en zo stonden ze even als twee mediterrane kemphanen tegenover elkaar. Maar zoals in die contreien gangbaar is, loste ook dit dispuut zich als vanzelf op.
“Je hield dat glas op m’n neus! In de zon!”
“Oh, eh pardon mijn beste, pardon. Dat was dom van mij.”
“Het gaat al weer. Maar kunt U die rijst eruit krijgen?”
“Niet zo. Het zit er al een hele poos zo te zien. Maar kom even naar hiernaast. Daar heb ik wat meer spullen liggen.”
De dokter wees naar de stoel voor inwendig vrouwelijk onderzoek en zei: “daar moet je dan andersom in gaan liggen. Dan kan ik met deze beugels je hoofd voldoende fixeren om je gaten vrij te krijgen.”
Zo gezegd, zo gedaan en even later lag monsieur le Curé in een meer dan ongemakkelijke houding; wel voldoende vastgesjord voor de ingreep. De arts ging voortvarend tekeer met pincetten en wat al niet meer. De achterste korrels echter, waren zo vastgekoekt; dat hij zonder zich te bedenken naar de verlostang greep.
“Snuiten! Snuiten Curé! Zo hard als je kunt!”
En al snuitend wist hij behendig de enorme bekken om de plak rijst te manoeuvreren en trok deze met een korte ruk los.
“Auw! Auw. Auw? Ik heb weer lucht dokter. Ik heb weer lucht!”
“Gelukkig maar. Naar de enorme hoeveelheid rijst kijkende, denk ik dat je geheugen ook langzaam wel weer terug zal komen. Maar hoe in hemelsnaam heb je al die korrels erin gekregen?”
Monsieur le Curé wilde zijn drankprobleem niet blootleggen. Dus vroeg hij om de rekening en als herboren huppelde hij zowaar terug naar de kerk. Voor het altaar besloot hij, kijkend naar het kruis, om voortaan weer gewoon in bed te gaan slapen en niet meer op z’n halfvolle bord rijst knock-out te gaan. Het wijntje zou ie dan in bed wel drinken. Dat opgeven kon ie niet. En opeens schoten Molly en Lonnie door z’n hoofd en hij rende weer de kerk uit, naar de Gendarmerie.
“Het zit me toch niet lekker dat die twee de grens over zijn Chef.”
“Ik moet er ook de hele tijd aan denken Rinus. Maar Franrijk is zo enorm groot, we zouden niet weten waar te moeten beginnen.”
“Dus U zat er ook aan te denken om te gaan?”
“Natuurlijk Rinus. Alleen zou dat dan wel moeten gaan in goede samenwerking met de lokale handhavers. En waar die zitten, weten we niet.”
“We moeten het van ons afzetten Chef. Maar dat blijft heel moeilijk.”
“Inderdaad. Koffie dan maar?”
En Rinus drukte routineus al op de knop.
De post was deze dag zo weinig, dat ze na de koffie besloten er maar een vroegertje van te maken. Op de oprit wensten ze elkaar alvast ‘eet smakelijk’ en ’tot morgen’.
De volgende ochtend was het bewolkt en kwam Lonnie ongewoon vroeg terug met vers brood en evenzo verse krant. Mollie sloeg deze keer spontaan de krant open en zei: “laten we deze ochtend eens in het midden beginnen Lon, voor de verandering.”
“Mij best”, en samen staarden ze naar twee wel heel bekende woorden.
Annonce officier de la police judiciaire
Demandé: des témoins de marriage hier a l’eglise de monsieur le Curé.
Il s’agit de Molly et Lonnie des Pays Bas
Reactions a la Gendarmerie s.v.p.
“Dit gaat over ons Lon. Is dat politie?”
Ze doken in de boeken en kwamen tot de strekking, dat die pater hen had verlinkt bij de politie. En nou zochten ze getuigen van de trouwerij.
“Getuigen? Waarom Lonnie?”
“Alleen die pastoor heeft ons gezien Molly. En nou willen ze natuurlijk van meer mensen weten, of ze ons gezien hebben natuurlijk. Zodat ze ons op kunnen pakken.”
“Nee!”, zei Molly resoluut. “Net nou ik even lekker aan het bijkomen ben. Nee, we moeten hier wat aan doen Lonnie.”
“Weet je wel wat je zegt?”
“Geen idee. Maar jij bent de man in deze tent Lon. Los het op. Ik wil voorlopig nog niet weg hier.”
“Als ik je nou zeg, dat dit probleem opgelost zou zijn als die pastoor zou verdwijnen?”
“Dan zorg je er maar voor dat ie verdwijnt!”
Monsieur le Curé legde zijn bord in de gootsteen en ging met een volle fles naar boven. Mijn hemel, wat voelde hij zich goed! Zo goed had hij zich in tijden niet gevoeld en hij stak de kaarsen aan. Onder het flikkerende licht schonk hij zich een flinke bel in. Zijn pij hing ie op en voor het eerst sinds jaren, trok hij zijn beste pak aan. Hij wilde weer eens voor even op chic gaan en misschien later nog even naar het café? Ja, hij had er nu ineens energie genoeg voor. Het pak paste hem nog precies en hij proostte uitbundig op zichzelf. Het leven lachte hem weer toe. Zingend over alles wat het leven mooi maakte, hoorde hij beneden niet de kerkdeur opengaan.
In het donker sloop Lonnie, meer op de tast dan gewoon, naar boven. Net toen hij de klink in zijn handen voelde, zwaaide de deur open en knalde Lonnie bewusteloos tegen de oude stenen muur van het kleine halletje. Monsieurs le Curé liep hard fluitend de trap af en groette nog even beleefd het kruis, voordat hij de kerkdeur achter zich dicht trok.
In het café werd hij begroet door een oude bekende en hij moest samen met hem een drankje doen. Zo werd het maar later en later.
In het donker werd Lonnie wakker en wreef over een fikse buil op zijn achterhoofd. De pijn ging maar niet weg. Totdat hij besefte; dat hij er ook eentje van voren had. Na enig wrijven ging het weer en kon hij zich meer oriënteren waar hij was. Hij liep het slaapkamertje van de pastorie binnen, waar vijf dikke kaarsen voor voldoende licht zorgden. Hij keek even om zich heen en besloot toen maar op een oude stoel te gaan zitten wachten, totdat de pastoor thuis zou komen. Na een kwartier had ie het wel gezien en besloot beneden in hinderlaag te gaan zitten wachten. De pastoor moest door het kleine keukentje komen. Dus waarom niet meteen van de nood een deugd maken? En met een vol blik koekjes zette hij zich aan het kleine keukentafeltje. Na ieder kaakje even intens luisterend naar mogelijk gestommel op de kerktrappen.
Laat, heel laat, zwalkte monsieurs le Curé door de verlaten straten van Roussillon. Ondanks dat hij strontlazarus was, voelde hij zich goed. Hij kon alles weer aan en nam de kerktrap met twee treden tegelijk. De laatste echter miste ie volledig en viel plat op z’n snufferd, toen hij in lachen uitbarstte. Oh wat was hij dronken. Maar oh wat voelde hij zich goed. Hij was ervan overtuigd, dat hij morgen de hele nacht nog zou weten te herinneren en dat voelde meer dan goed.
Lonnie werd wakker van het gelach buiten en vroeg zich even af; of de pastor met meer was. Zijn vluchtroute had ie al uit zijn hoofd geleerd, doch weldra zag hij in het schemer dat monsier le Curé alleen was. Hij kwam het keukentje in gewankeld en deed het licht aan, toen hij met een gigantische vaart zijn koekblik op zich af zag komen. Hij voelde zich zo goed, dat hij deze ternauwernood wist te ontwijken en zag nu de man achter het blik.
“Vous!”, en de pastoor begon zich te verdedigen, want Lonnie vloog hem aan. Hoewel dronken, wist monsieur le Curé nog danig van zich af te bijten. Op een gegeven moment hield hij Lonnie zijn hoofd onder de kraan en begon een uitdrijvingsritueel op te noemen. Lonnie voelde dat de pastoor toch duidelijk sterker was en graaide in de gootsteen op zoek naar een wapen. Al wat hij vond waren klonten kleffe rijst, die hij in de neus van le Curé begon te duwen. Eerst links en toen die vol was rechts. Met zijn laatste krachten wist hij uiteindelijk de mond van de pastoor zo vol te duwen; dat deze hier niet meer tegenop kon kauwen en zijn greep verloor en daarna zijn bewustzijn. Hysterisch bleef Lonnie de rijst in de al propvolle mond duwen. En daarna de oren en tenslotte duwde hij de laatste korrels met zijn duimen in de verbaasd open staande ogen en hij verwonderde zich over hoe zacht dat aanvoelde. Het was helemaal niet eng en als laatste sloeg hij het lege bord kapot op het reeds levensloze voorhoofd van monsieur le Curé; die net nog zijn leven zo had zien zitten.
Als een dief in de nacht vluchtte Lonnie weg en rende de lavendelvelden in, richting de camping.