Moord aan de Riviera: kerstjacht
Hoofdstuk VIII
“Oh Lonnie, ik ben toch zo gelukkig”, zei Molly toen ze de nieuwe camping in kwamen rijden.
“Je hebt woord gehouden. Eindelijk hebben we onze villa!”, en ze stopten bij hun vrijstaande tent in een hele rij van hetzelfde. De tent was een tent van het complex zelf. Niets fancy. Maar alles wat je nodig hebt om te kunnen slapen, zat er in. “Ik hou na jou toch zo van het buitenleven”, en ze zette het Primagazkooktoestel aan. Molly had haar eigen buitenkeuken onder de naaldbomen ingericht en wees naar een tafel voor de tent. Lonnie ging zitten en keek om zich heen. “Mooi hè Lon? We hebben wel drie slaapkamers! Ieder met een ander kleur grondzeil”, begon Molly enthousiast te babbelen over hun nieuwe onderkomen. “Het strand is minder dan vijf minuten lopen en ruik je? De zee! Je kan de zee hier zelfs ruiken.” Molly gooide een blik ravioli in een pan en begon te koken. Lonnie keek om zich heen en dacht alleen maar: ‘dit kan ik nooit betalen.’
Toen het de mannen duidelijk werd; dat Hollestelle verdwenen was en ze niet wisten waar ze hem zoeken moesten, stapten ze weer in en reden langzaam verder. Deze keer met het langzaam op gang komende verkeer mee. Nadat ze de oprit van de tolweg waren gepasseerd, werd het rustiger en de Raaf parkeerde the Raven bij de eerste de beste gelegenheid. Ze stonden op een met onkruid begroeid terrein in het verlopen havengebied aan de rand van Marseille. Onder een oude brug besloten de mannen te wachten, tot ze een teken van leven van de commissaris zouden krijgen. Ze zaten in spanning op de voorbank en keken gefrustreerd naar hun mobieltjes op het dashboard. Rinus; omdat hij simpelweg te moe was geweest na het toeteren en daarom niet meteen zijn Chef had kunnen volgen. En de Raaf; omdat ie simpelweg wel vaker van die momenten kende. Maar ook hier speelde het verbroken teamverband wel degelijk een belangrijke rol. Beiden beseften dat Hollestelle er nu alleen voor stond. Maar zodra hij liet weten back-up nodig te hebben, zouden ze meteen voor ‘m klaar zitten.
In de solitaire echo van zijn voetstappen tegen de gevels van het smalle steegje rende Hollestelle verder. Hij zag de Mink niet, doch was ervan overtuigd; dat ie daar ergens voor hem moest lopen. Hij moest blijven rennen. Als al die jaren als agent in Serooskerke hem iets hadden geleerd; dan was het wel timing. Timing om het juiste moment te kiezen om in actie te komen. Het was voor het eerst, dat hij zo lang had gerend. Hij rende verder een kruispunt op en moest razendsnel een beslissing nemen. Zonder hier over na te denken, rende hij naar links. Hij rende langs de kade met vele restaurantjes; die de laatste jaren, na slechte tijden, voorzichtig leken op te leven. Zo ook op deze speciale avond. Velen hadden ervoor gekozen hun kerstdiner in deze feeërieke omgeving te gaan houden. Langzaam kozen hier en daar grote gezelschappen vast hun gereserveerde plaatsen uit. Dan wel genoten ze nog even van een wandeling langs het oude haventje. De drukte inschattende, clipte Hollestelle zijn badge los van zijn broekriem en vast aan zijn borstzakje van zijn overhemd.
“Police!”, wist hij om de tien meter of zo met vermoeide moeite te gillen. Hij werd gesterkt in zijn keuze op het kruispunt, toen hij halverwege de drukte kwam. In de verte zag hij namelijk de menigte wijken; zoals het dat voor hem deed. Dat moest de Mink zijn! Hollestelle zette verder aan. Ondanks de pijn in zijn linkerknie, die steeds meer begon te steken. Hij liet het oude haventje achter zich en met dat ook die toeristische drukte. Over een al heel lang niet meer gebruikte spoorbaan zag hij in de verte nu duidelijk de Mink rennen. Om en om rende hij met links in het grind, dan met rechts op een biels. Het monotone geluid van deze stereo gaf hem houvast om door te blijven rennen. Onvermoeibaar rende hij over het oude spoor, dat in een oude grote loods leek te eindigen. De Mink rende de loods in en werd weer onzichtbaar. Hollestelle probeerde nog te versnellen, maar hij rende al op z’n hardst. Hij miste daardoor een biels en dus ook zijn ritme en evenwicht. Hard kwam hij neer in het scherpe grind, dat hem enkele lelijke wonden opleverde. Zwaar hijgend krabbelde hij weer overend en rende naar de loods.
Binnen was het donker. Hij hijgde als een paard en moest heel even op adem komen. Ondertussen probeerde hij aan het donker te wennen en keek om zich heen. Ook de loods moest in geen jaren meer zijn gebruikt. Hij zag alleen maar troep. Verder dan vier meter voor zich uit kon hij door het donker niet zien. Voorzichtig begon hij verder te lopen, toen hij schrok van een metaalachtig schurend geluid. Een oude schuifdeur verderop ging open en in het binnenvallende licht, zag hij de Mink de loods uitrennen. Hollestelle begon naar het licht te rennen. Buiten rende hij zo hard als hij kon verder door het verlaten industriegebied. “Politie! Halt!”, gilde hij, “je staat onder arrest de Mink!”
Maar in plaats van te luisteren rende de Mink verder, een verroeste lange loopbrug op. Beneden aan deze brug keek Hollestelle naar boven en hoorde de voetstappen van de Mink boven zich weg sterven. Ondanks dat nu ook zijn heup op ging spelen, rende Holestelle met twee treden tegelijk de brug op. Hij zou ‘m pakken! Ergens halverwege op een tweede tree viel hij weer. Dit keer zo hard; dat hij duizelig werd en gedwongen op adem moest komen.
“Hoorde je dat de Raaf?”
“Politie! Ik hoorde duidelijk politie roepen!”, en hij draaide zijn raam open. Boven hen hoorden ze luide stappen naderen en een schaduw vloog steeds langer wordend in de laagstaande zon over de grond op hen af. Rinus wees naar boven. Daar zagen ze de Mink aan komen rennen.
“Snel de Raaf!”
“Vlug Rinus!”
De mannen stapten uit en waren net op tijd om de Mink op te vangen. Joris had de camper al van boven gezien en rende met getrokken pistool de trap af. De Raaf en Rinus hadden geen keus en staken hun handen de lucht in. Rinus baalde dat hij niet meteen zijn pistool getrokken had, maar dat was achteraf. De Mink schoot de fiets van Rinus met twee gerichte schoten los. De los geschoten spanbanden gebruikte hij om de mannen stevig vast te sjorren aan het rek. Zonder verder wat te zeggen, rende de Mink weg.
Aan de andere kant schrok Hollestelle van de geloste schoten en klauterde omhoog. De pijn verbijtend begon hij weer met rennen. Eenmaal boven zag hij the Raven staan op het terrein voor hem en voelde even niks meer. ‘Twee schoten!’, en rende met drie treden tegelijk de trap aan het einde van de brug af. Hij was verheugd Rinus en Hollestelle, vernederd weliswaar, levend aan te treffen.
“In welke richting is ie gegaan?”, hijgde Hollestelle.
“Chef? U kunt zo echt niet verder rennen hoor.”
“Verdomme Rinus! Richting! Zeg me!”
De Raaf zag dat Hollestelle onder de adrenaline van de jacht zat en niets zou hem kunnen stoppen. “Daar commissaris, hij rende daar naar toe”, en wees naar Marseille in de verte.
“Weer terug?”
“Ja.”
In de loop gilde Hollestelle hen nog toe: “priorteit 2 is aan jullie. Deze is voor mij!” De pijn met droge mond verbijtend, probeerde hij weer zijn ritme te vinden en rende het terrein af, terug naar de stad.
“Zo heb ik Chef niet eerder meegemaakt”, sprak Rinus een beetje gechrokken en timide van die uitval naar hem. Ze stapten in en de Raaf zei: “deze man is op een missie Rinus. Hij en hij alleen kan deze succesvol afronden. De commissaris had simpelweg geen tijd voor tegenspraak. Zijn prioriteit was de looprichting. De rest was niets meer dan bijzaak voor hem.”
“Je leert snel de Raaf.”
“Dank je en hij draaide the Raven met zijn neus richting de stad. Even lieten ze die afstand op hen inwerken. Rinus realiseerde zich nu heel goed; wat een bovenmenselijke prestatie zijn Chef aan het leveren was.
“Jemig! Wat een afstand de Raaf en ook nog onder de wonden. Heb je gezien, hoe hij er aan toe was?”
“Ja Rinus”, en ze reden richting de tolweg.
“Rinus keek in de achteruitkijkspiegel. Daar ergens moest zijn Chef rennen. Hij bidde tot de Heer, dat alles goed zou komen. Het liefst was ie keihard teruggereden. Maar Chef had duidelijke opdracht gegeven en op een tweede uitval zat hij niet te wachten.
“Het komt goed met ‘m Rinus”, zei de Raaf opbeurend, “deze man rent niet in twee sloten tegelijk.”
“Je hebt gelijk. Weet jij waar naar toe?”
“Staat in m’n telefoon Rinus.”
“Okay de Raaf, terug naar Roussillon”, en in de schemering reed the Raven zonder Hollestelle de tolweg op.
Terug in het zicht van het haventje bleef Hollestelle maar rennen. Zijn longen begonnen nu als verschroeid aan te voelen. De laatste kilometers had ie bloed opgegeven en zijn stropdas weggegooid. Alles wat knelde wilde hij van zich af gooien. Het was dat hij niet ‘zo’ rond kon gaan rennen in Marseille, anders had hij geen moment getwijfeld. De zeewind was gaan liggen in de schemering en alles plakte. Bij iedere stap leek dat steeds meer tegen te gaan werken. Kuchend en zwaar hijgend rende hij weer de kade op, de menigte in. Deze keer viel het hem nog zwaarder dan eerder op de avond. Het besef dat hij bekaf was, ging nou in zijn hoofd zitten. Hij botste tegen een tafeltje op, in een poging de massa voor hem te ontwijken. Gerinkel van het vallend glas op de kade en geschrokken gegil van de omzittenden hoorde hij niet meer. Als in de film sloeg de schrik om zijn hart, dat de Mink hem alsnog zou kunnen ontglippen. Hollestelle zag hem nergens meer lopen en hij sprong op een tafeltje; om over de hoofden te kunnen kijken. Daar, helemaal aan het andere eind van de baai, was de enige uitweg. Hij sprong midden in de nu nog meer bijeen gedromde meute, heel hard gillende: “police!”
Als in een rockconcert lande en lag hij op zijn rug. Zo werd hij door de massa bovenhands naar de andere kant van de kade gewerkt. Daar hielpen ze hem weer op de begane grond en een saamhorig gejuich steeg op, toen hij zei: “merci ” en ze verder een fijne kerst toewenste. Hij begon weer te rennen. Snel stierf het gejuich steeds verder weg en kon hij weer alleen op en in eigen ritme rennen. Het werd donker, toen hij halverwege de pier rende en nog net niet het einde in zicht kon krijgen. Steeds harder ging hij rennen, dat hem gelijktijdig ook steeds moeilijker afging.
‘Je bent aan het einde van je Latijn kerel’, spookte het door zijn hoofd en de laatste paar honderd meter waren zijn langste ooit. Na al die vele kilometers keihard te hebben gerend, leek hem het bereiken van het einde van die pier schier onmogelijk. Meer vallend dan opstaand, verzuurden al zijn spieren en kreeg hij overal stekende pijnen. Hoewel hij al uren niet meer had kunnen slikken van de uitdroging, deed alleen de gedachte hier al aan verschrikkelijk veel pijn. Hij realiseerde zich zijn leeftijd. Maar de gedachte aan de Mink maakte, dat hij zijn allerlaatste reserve tot op de bodem leeg begon te rennen. Eindelijk zag hij het einde, dat in zee leek te verdwijnen. De vuurtoren sprong hard zoemend aan en een fel licht begon te draaien. Zich vastklampend aan de ronde gevel, liep hij naar de zeekant van de toren en het einde van de pier. Daar viel hij huilend van de geleverde inspanning hard achterover op de keien, want hij was daar helemaal alleen.
Hij had gefaald.
Meer dan een uur had hij nodig gehad; om enigszins op adem te komen, zonder dat het overal pijn deed. Hij lag op zijn rug en had slechts oog voor de licht bewolkte sterrenhemel. Hij telde de omlopen van het vuurtorenlicht en probeerde met heel veel moeite zijn adem hieraan aan te passen. Eindelijk vond hij weer een ritme, dat hem wat rust gaf. Hij moest accepteren; dat hij de Mink niet had kunnen achterhalen en dat was verdomde moeilijk. Hij moest geduld hebben. Veel geduld, want geduld was altijd zijn houvast geweest in alle zaken die hij heeft behandeld. Hier trok hij zich langzaam aan op. Hoewel hij nu ook de wonden begon te voelen, krabbelde hij weer langzaam op. Er stak een licht briesje op, dat verkoelend werkte en ervoor zorgde; dat hij langzaam weer kon nadenken. Hij was diep gegaan. Dieper kon ie niet. Hoewel hij zich verwijten bleef maken, herstelde hij zich meer en begon nu in wandeltempo terug te lopen. Vanaf de kade in de verte hoorde hij een zacht geronk van een startende motor komen en trossen werden losgegooid. Onbewust van de mooie jachten om hem heen liep Hollestelle, zijn pijnen verbijtend, naar de kade toe. Links van het visrestaurant op de hoek, zag hij meerdere taxis staan. De gedachte aan een rit lekker breeduit op de achterbank zou iedere burger, in dergelijke omstandigheden, moed geven. Dus laat staan wat dat met een agent in functie kon doen. Dit had hij net nodig en hij begon zelfs weer wat rechter op te lopen.
In het schijnsel van de havenverlichting kwam de motorboot langzaam dichterbij. Uit gewoonte stak Hollestelle zijn hand op als groet. Gek genoeg zwaaide niemand terug. Hollestelle ging stilstaan want niet terugzwaaien was raar, heel raar. In het felle licht van de vuurtoren keek hij plotseling in het gezicht van de stuurman; in die van de Mink! Met een minzaam glimlachje duwde Joris de motor naar volle kracht. Hollestelle was te verbaasd om te reageren. Hij was ‘m voorbij gerend! Geen moment had hij gedacht, dat de Mink per boot zou gaan vluchten. Waarom wist hij ook niet. Pas toen hij van de verbazing bekomen was, werd hij boos en trok zijn revolver, die hij richtte op de boot. Hij wachtte net zo lang totdat het vuurtorenlicht weer over de boot zou komen te schijnen. De gegeven richttijd bleek te kort en de Mink koos er bovendien voor, om snel in het zeegat te verdwijnen. Eenmaal zeker wetend dat hij veilig was; zwaaide hij alsnog pesterig terug.
Ver na middernacht reed the Raven Roussillon binnen. Rinus had ruim de tijd gehad, het adres op de wegenkaart van Michelin te pinpointen en ze reden er in één keer naar toe. Iedereen in de straat lag al na de uitgebreide kerstdis op één oor, toen ze het kleine tuinpad van Gerard de la Paix op liepen. Ze belden twee keer langdurig aan, maar niemand deed open. Rinus liep terug en vroeg de Raaf even aan de kant te gaan staan. Hij nam een aanloop en forceerde met scheepsrecht de deur.
“Oh mijn hemel Rinus. Dit ruikt helemaal niet alsof hier lekker gegeten is.”
“Dat kan je wel zeggen”, zei de adjudant, die zijn zakdoek om zijn neus vouwde. De Raaf volgde zijn voorbeeld en ze knipten het licht in de hal aan.
“Het komt van boven Rinus.”
Toch werd het benedenhuis aan een eerste indruk onderworpen, waarna ze de trap op liepen. Een kleine gang liet drie deuren zien, waarvan er twee open stonden. De verst geopende bleek toegang tot de badkamer te geven, die leeg bleek. De geopende deur naast het trapgat was die van de wc en voorzichtig klopte Rinus op de middelste gesloten deur. Nadat niemand open deed, deed de Raaf hem wel open. De stank was nu niet meer te harden en de mannen vlogen de badkamer in; om het raam open te zetten. Ze hingen uit het raam naar verse lucht te happen, toen ze werden belaagd door honderden zo niet duizenden vliegen. Wild begonnen ze om zich heen te slaan en renden terug de kleine gang op naar beneden.
“In de keuken misschien?”
“Als jij dan in de woonkamer kijkt?”
Na enkele minuten riep Rinus vanuit de keuken: “ik heb het!”
De Raaf kwam de gang op lopen met ook enkele gevonden voorwerpen, die hun doel zouden kunnen dienen. Rinus keek naar vier rolletjes vliegpapier en zei dat hij iets beters had gevonden. De Raaf staarde naar de twee spuitbussen van Rinus en een stapel theedoeken.
“Welke neem jij?”, reikte Rinus twee verschillende spuitbussen aan.
“Geef mij die Baygon maar. Ik ben gewend met chemische stoffen te werken”, zei de Raaf en besefte dat ze voor vliegpapier geen tijd hadden.
“Dan spuit ik de luchtverfrisser. Als we nou na de trap ons adem inhouden, dan proberen we ze gelijktijdig leeg te spuiten in zijn slaapkamer, okay?”
“Prima plan”, en ze bonden de theedoeken meerlaags voor hun gezicht. Zo konden ze nog op de gang boven een diepe ademteug nemen en ze begonnen de bussen helemaal leeg te spuiten. Die van Rinus was als eerste leeg en de adjudant rende vast naar beneden, het tuinpad op, voor nog frissere lucht. De Raaf haalde nog stiekem één keertje adem en wist ook zijn bus, net voordat hij echt duizelig werd, leeg te spuiten. Even later stond ook de Raaf naast Rinus op het tuinpad.
“Hoe lang denk je de Raaf?”
De Raaf keek op zijn horloge en zei: “maximaal een half uur, minimaal kwartier.”
Ze besloten de veilige optie te kiezen en liepen na een half uur weer naar boven. Op de trap al kraakten tientallen vliegen onder hun schoenen. Maar op de kleine gang liepen ze zowaar over een tapijt, waarvan die in de slaapkamer een hoopolige betrof. Het stonk nog behoorlijk, doch ze konden nu wel een eerste indruk opdoen. De Raaf klikte het licht aan en wat ze daar zagen, deed hun adem alsnog stokken. En dat had niets met die leeggespoten spuitbussen te maken.