
Moord aan de Riviera: op een haar na
Hoofdstuk VI
Voordat ie de deur uitging, nam Funest eerst nog even ruim de tijd om even achter zijn pc plaats te nemen. Hij miste zijn eigen bureau enorm, waar hij dit gewoon in de baas zijn tijd kon doen. Hij was eerst zo enthousiast geweest. Maar toen hij eenmaal besefte; dat Lonnie een rol hierin speelde en dat een oplossing van deze moord nadelig voor hem kon uitpakken, ging die lol er al vrij snel af. Het was hem allemaal iets te spannend geworden. De hele namiddag had ie op zijn tenen moeten lopen en ondanks dat rare loopje, was ie toch achter de receptie beland. Hij selecteerde het bestand van de dvd en sleepte het naar het darknet om up te loaden.
Molly was voor haar doen al erg vroeg uit de veren. Lonnie was haar echter voor geweest en reeds vertrokken. Ze begon met het demonteren en schoonmaken van het Primagaz-kooktoestel dat een beetje raar rook. De tent zelf was sneller opgevouwen en als laatste legde ze de haringen in de bak. Bij de receptie liet ze weten niet langer te blijven en begon stennis te schoppen over het stageld. Volgens haar had ze recht op teruggave. Haar argument dat ze voor het merendeel hadden gelegen, werd weggelachen en boos reed ze hard weg. Zo’n camping zonder sterren bleek achteraf toch echt niks voor haar.
Lonny had het vroege uur nuttig besteed door zijn gebruikelijke ochtendprentjes te schieten. Enkele prentjes zouden na enig fotoshoppen meer dan geschikt moeten zijn. Het lokale bejaardentehuis verderop leverde vandaag niets op, daar was het nog te vroeg voor. Maar de dag was een strak blauwe en optimistisch liep hij verder binnendoor, over de velden, naar het strand.
Het ontbijt had de mannen erg goed gedaan. Met hernieuwde energie liepen ze het straatje met hotels uit, dat op een gezellig pleintje uitkwam. Vanaf daar leidde de smalle winkelstraat rechtstreeks naar de Gendarmerie. Net voor achten, comme d’habitude, kwamen ze aan bij het bureau. De Gendarmerie bleek nog gesloten.
“Die Funest is er nog niet. Maar goed dat ik die sleutels heb meegenomen”, zei Rinus terwijl hij aan de bos de meest geschikte zocht.
“Een rare vent. Zo zouden wij in Serooskerke onze gasten nooit behandelen”, sprak Hollestelle afkeurend doch blij; dat ie ‘m gisteren op zijn balie-plaats had gewezen.
“Gelukkig hebben we in het hotel al koffie op. Ah, dit is ‘m!”, en Rinus deed de deur open. Net binnen; stopte er een donkere auto voor de deur, die kort toeterend om aandacht vroeg. Een lijzig heerschap, in een door veel stof grijs geworden statig en zwart pak, stapte uit. Vriendelijk stelde hij zich voor als monsieur le Corbeau en begon een heel verhaal te houden, waar ze geen touw aan vast konden knopen.
“Laten we het binnen uitzoeken”, zei Hollestelle en gebaarde le Corbeau naar binnen.
“Ik pak het woordenboek uit the Raven. Heb jij de sleutels de Raaf?”
“Natuurlijk. Alsjeblief of moet ik zeggen s.v.p.?”
Le Corbeau werd met handen en voeten vriendelijk een stoel toegewezen, waarna Rinus even later weer bladerend binnen kwam lopen.
“Le Cor… le Corbeau… Ah, ja. Hier staat het. De Raaf.”
“Ja?”, vroeg de Raaf.
“Nee, de Raaf. Le Corbeau betekent de Raaf. Na vertaling vat je?”
“Dat zou best wel eens kunnen kloppen, als ik zo naar zijn lange auto kijk. En ook dat pak roept nu geen verdere vragen bij me op. Dit moet je collega zijn de Raaf. Dan komt hij natuurlijk voor het rijstelijk overschot.”
En Hollestelle vroeg op zijn beste Frans: “monsieur le Curé?”, waarop le Corbeau hevig bevestigend begon te knikken.
“Daar”, wees de Raaf naar the Raven, “daar zit ie in.” En de Raaf maakte al mimisch sturend een omcirkelende beweging; ten teken dat hij met zijn auto achterom moest komen. Le Corbeau bleek net zo slim als de Raaf en groette de heren beleefd om achterom aan te komen rijden.
De Raaf liet vol trots zijn camper van binnen zien aan le Corbeau, die om zoveel moois alleen maar kon stralen. “Merveilleux!”, mompelde hij erg onder de indruk. Samen droegen ze het verschroeide rijstelijk overschot van monsieur le Curé naar buiten en namen hartelijk afscheid.
“Wat een fijne collega. Bijzonder vriendelijk en ook erg geïnteresseerd in al mijn spullen. Hoe anders dan die Funest, die er dus nog steeds niet is.”
“Als je het over de duvel hebt”, mompelde Rinus en wees naar buiten, waar een eendje heel druk bezig was met steken in een leeg parkeervak.
Haastig kwam Funest binnen. Hij liep meteen door naar de receptie en ging achter de balie zitten.
“Kan jij die knakker roepen Rinus? Ik wil hem even spreken.”
“Funest! Komen!”
“Wat kan ik voor de heren betekenen op deze schitterende morgen. U begrijpt dat koffie vandaag niet aan de orde is. Maar we hebben geluk. De kruidenier is gewoon open zag ik, dus zal ik dan even?”
“Hou eens even je snuit Funest. Weet je wel niet hoe laat het is?”
“Ja. Het is, als ik twee minuten wacht, net half elf.”
“Wij zaten hier al voor achten, zoals het hoort.”
“Maar de kustweg zat helemaal dicht en…”
“Dan ga je maar vroeger van huis. We zijn hier bezig met een lopend onderzoek, voor het geval je dat vergeten was. Als je morgen weer te laat bent, kan je beter thuis blijven. Dan wil ik je hier namelijk niet meer zien. Niets, maar dan ook geen enkele factor, mag ons onderzoek nadelig beïnvloeden. Eerlijk gezegd, erger ik mij mateloos aan dit overduidelijk gebrek aan dienstbesef. Ga nu maar nieuwe filters halen, want we willen koffie. Maar wel binnen het kwartier terug.”
Funest droop zwijgend af, maar inwendig kookte hij van woede. Hij was zojuist ordinair de mantel uitgeveegd. Hoewel boos, besefte hij dat hij nu minder beweeglijkheid had gekregen. Dat viel het continu drukke mannetje bijzonder zwaar. De grenzen waren wel erg duidelijk vastgelegd. Voor nu kon hij niets anders doen; dan zich daar bij neer te leggen.
“Zo Chef, ik had het zelf niet beter kunnen zeggen.”
“Keurig gedaan commissaris. Nu kunnen we eindelijk rustig verder. … Kaart! Ik ga op zoek naar een kaart”, zei de Raaf en liep naar buiten, terwijl Rinus en Hollestelle zich weer bogen over het lijstje van vijf.
Zwijgend klapte Funest het Melitta-filter open en deed er enkele schepjes koffiemaling in. Hij drukte het aan-en-uit-knopje in en ging net zo zwijgend weer achter de balie in de receptie zitten. De geur van koffie verspreidde zich door het bureau, toen ook de Raaf weer binnen kwam lopen. “Ik heb hier een gedetailleerde kaart van de omgeving. Iemand punaises?”
Hollestelle gaf hem een doosje aan en de Raaf spande de kaart strak tegen de kast, naast het lijstje van vijf.
Rinus schonk drie kopjes in en ze begonnen naar de kaart te staren. Snel maakte Rinus een lijstje met alle mogelijke pensions en hotels op. De Raaf begon daarna de campings één voor één op te sommen in dicteetempo, opdat Rinus het bij kon houden. Na het dictee prikte Rinus twee lijstjes boven die van vijf en ze staarden naar al die mogelijke verblijfplaatsen in de buurt.
“Okay heren. Zelf denk ik dat het lijstje met hotels en pensions minder geschikt is voor dit stel.”
“Mee eens Chef. Dat scheelt behoorlijk, kijk maar.”
Rinus stond op, om met scherp potlood en liniaal de hotels en pensions niet definitief en dus lichtjes door te strepen. Vervolgens draaide hij dit lijstje om en zo konden ze zich beter concentreren op het campinglijstje.
“Mag ik dan even een mogelijk ander criterium opperen?”, vroeg de Raaf het potlood overnemende van Rinus.
Hij keek naar de kaart, vervolgens naar het campinglijstje en begon achter iedere campingnaam iets te tekenen. Na een poosje was hij klaar en nam afstand van de kast, opdat ook Rinus en Hollestelle zijn tekenkunsten konden aanschouwen.
“Natuurlijk de Raaf! Sterren! Dat we dat niet eerder zagen!”
“Dat maakt het een stuk duidelijker de Raaf, dank je”, zei ook Hollestelle nu enthousiast. Ze voelden die sensationele prikkelingen van een mogelijke doorbraak en gingen op de puntjes van hun stoelen zitten.
“Dus we hebben er twee van vijf. Zeven van vier en… jemig? Zo veel?”
“Na vier wordt het inderdaad wel erg veel”, zei de Raaf en begon zich achter de oren te krabben.
Plotseling zette Rinus zijn kopje hard neer en zei: “maar ik zie er maar eentje die helemaal geen sterren heeft!”
“Dat is het Rinus! Ze moeten low-profile verblijven. Dat doe je nooit met sterren! Daar moeten ze zitten, in Camping sans Etoile!”
“Zullen we Chef?”
“Dat dacht ik wel ja. Potverdikkie, dat dacht ik wel!”
Bij the Raven hield Rinus de deur voor zijn meerdere open en de Raaf stapte aan de andere kant in.
“Het is niet, dat ik niet in het midden wil Chef. Maar ik denk dat snelheid hier geboden is. Kunt U mij mijn plastic tas aangeven?”
“Die met geheime inhoud?”
“Ja, die ja.” Rinus trok de spanbanden los en haalde zijn fiets van het fietsrek. Hij nam de tas aan en haalde daar zijn zwaailicht uit.
“Ah, je zwaailicht. Goed ingepakt Rinus, meer dan goed! Ga jij vooruit, dan volgen wij zo snel mogelijk. Maar doe voorzichtig. Alleen observeren Rinus. Wacht op ons, okay?”
“Okay Chef”, en Rinus knipte zijn licht aan. Een verschrikkelijk snel blauw zwaailichtje vloog de route nationale op.
Toen de Camping sans Etoile in zijn vizier kwam, knipte Rinus het zwaailicht uit en begon in een meer gestaag tempo toeristische rondjes om de camping te fietsen. Al bij zijn eerste rondje zag hij een duidelijk spoor door het lavendelveld achter de camping. Hij stopte even om het spoor van dichtbij te onderzoeken. Voorzichtig zette hij zijn schoenen, stap voor stap, op de reeds gebroken takjes lavendel en al vrij snel zag hij een bevestiging van zijn eerste vermoeden. Aan een nog fier overeind staand bosje wapperde een lange grijze haar. Hij ging tegen de wind in staan en ving handig de haar op in een afgescheurd velletje papier, dat hij normaliter voor aantekeningen gebruikte. Nadat hij de haar helemaal had weten te omvatten, vouwde hij het papiertje dicht en stak dit, zonder het met zijn vingers aan te raken, stevig achter het aantekenblok in zijn vestzak.
The Raven kwam aanrijden en voor de ingang stapten Hollestelle en de Raaf uit.
“Ik heb een haar Chef! Een hele lange.”, zei Rinus die de hoek om kwam rijden. Snel parkeerde hij zijn fiets op de standaard en zei enthousiast: “zo eentje die ‘hij’ in die staart heeft zitten.”
“Sturen we dadelijk meteen op Rinus. Prima werk.”
De mannen liepen naar de receptie, die ook zonder sterren was. Een krom oud vrouwtje zat achter gebroken glas wat vliegen weg te slaan. De Raaf wees op het bordje ‘wij spreken ook Nederlands’ en zei: “goedemorgen mevrouw. Wij zijn op zoek naar wat campinggasten, die zich mogelijk met een strafbaar feit hebben bezig gehouden.”
De oude bes bleef maar vliegen slaan en negeerde de groet van de Raaf volledig.
“Wat een ongemanierd mens. Laat mij maar even”, zei Rinus en hij ging voor het gebroken glas staan.
“Wij komen uit Nederland en zijn op zoek naar foute landgenoten. Kunt U mij de gastenlijst overhandigen?”
De vlieg, die op haar neus landde, poogde ze scheel door tandeloze mond spetterend weg te blazen. Krachtig zoog de vlieg zich vast in de luwte van haar pukkel. Maar een verdere reactie kreeg ook Rinus niet.
Hollestelle schoof zijn adjudant opzij en stak zijn badge door het glas en brulde: “police!”
Nu viel de bes bijna van haar stoeltje en de vlieg van haar neus. Ze begon te ratelen in het Frans; waar de woorden ‘excusez’ en ‘pardon’ de enige waren, die Hollestelle begreep.
“Hollandais! Police de Pays Bas!”, zei Hollestelle in zijn beste schoolfrans; zijn badge nog prominenter in de lucht stekend. De bes begon hard te gillen en even later kwam iemand van het bovenhuis de trap aflopen. Het duidelijk niet functionerend vliegengordijn werd opzij geduwd en een klein meisje keek vragend de ouwe bes aan. Ze hoorde de oude vrouw even aan en wende zich daarna tot de mannen. Met een zwaar accent maar wel in het Nederlands vroeg ze; of zij hun kon helpen. Hollestelle nam verder geen blad meer voor de mond en vroeg direct op de vrouwen af; of ze deze mensen hadden gezien. Hij toonde een foto van Lonnie en Molly op zijn mobiel, waarop de oude bes weer druk en nu ook heel boos begon te ratelen.
“Ja. Maar ze zijn vanochtend heel erg vroeg vertrokken. Ze wilden nog geld hebben van ons. Maar oma heeft ze af kunnen wimpelen. Ze hebben hier enkele weken gestaan en cash vooruit betaald. En verder bemoeien we ons niet met onze gasten. Mensen die hier komen, waarderen hun privacy en dat respecteren wij. Kan ik verder nog iets voor U betekenen?”
Hollestelle bedankte haar en de mannen liepen terug naar de camper.
“Potverdikkie Chef! Alsof ze ingeseind zijn!”
“Ook mijn gedachte Rinus. Dit is wel heel erg toevallig. Eerst weken hier staan en de dag nadat wij aangekomen zijn, in alle vroegte vertrekken. Maar laten we nog geen conclusies in emotie trekken. Dat zou funest kunnen zijn voor de internationale verhoudingen Rinus.”
“Dus jullie denken ook aan Funest?”
“Ssst de Raaf. Zolang we geen hard bewijs hebben, kunnen we er alleen nog maar aan denken. We hebben zo alle drie onze bedenkingen en moeten gewoon extra alert zijn. Vanaf nu geen nieuwe informatie bespreken als hij koffie aan het zetten is. Afgesproken?”
“Afgesproken commissaris. U heeft helemaal gelijk. Die koffie is trouwens helemaal niet zo lekker.”
“We hadden het kunnen weten! Iemand die geen normale koffie kan zetten, is niet geschikt voor dit werk”, zei Rinus, terwijl hij zijn fiets weer vastbond aan de camper. Het zwaailicht verdween weer in de tas en hij nam plaats in het midden.
“Terug naar de Gendarmerie de Raaf. We kunnen niets anders doen, dan al die andere campings met sterren nagaan.”
“Maar dat gaat dagen duren Chef?!”
“Ik denk niet dat we een keus hebben. Ze hebben nu voorsprong op ons, die we moeten inhalen. En inhalen gaan we ze!”
“Ik wil niet tegenstrijdig doen”, sprak de Raaf, “maar wat dachten jullie van een lunch?”
Rinus keek naar het dashboardklokje en schrok ervan hoe snel de ochtend was gegaan.
“Tegen de tijd dat we terug bij de Gendarmerie zijn, is het inderdaad al tijd om te lunchen Chef.”
“Toch gaan we eerst naar de Gendarmerie terug.”
De Raaf ging een beetje mokkend achter het stuur hangen en Hollestelle begon te lachen.
“Hoe dacht jij the Raven anders kwijt te kunnen de Raaf? We parkeren eerst bij het bureau en gaan dan te voet naar dat restaurantje op die hoek bij het hotel.”
“Oh natuurlijk!”, sloeg de Raaf zich tegen z’n voorhoofd en kon nu ook een lach niet onderdrukken. Zijn camper zou alles vastzetten en in gedachten zag hij die chaos in mediterrane drukte al voor zich.
Rinus echter zei serieus: “Chef denkt aan alles.”
Funest had meteen op de hem hectische wijze, nadat de drie waren vertrokken, de balie verlaten. Bij het kantoortje kwam hij met zijn hals ver over de kop tot de ontdekking, dat deze op slot zat. Snel huppelde hij rennend terug naar de balie en greep mis. De sleutels, die daar gewoonlijk hingen, waren weg. Teleurgesteld dat hij hun vertrouwen niet had weten te winnen, nam hij weer plaats achter de balie. Aan de balie gebeurde gewoonlijk helemaal niks en hij begon druk met zijn duimen te draaien. Klokslag twaalf uur stopte hij met draaien en liep naar zijn eendje. Want als ze dadelijk ook nog zijn lunchtijd gingen bepalen; dan zou hij er de brui aan geven. En direct een verzoek tot terugplaatsing indienen. Nog drukker dan gewoon hing hij in de gordel, toen hij waggelend na de open hefboom linksaf sloeg.
Het was druk in het kleine restaurantje en sip keek de Raaf naar al die volle tafeltjes.
“Net nu ik zo’n honger heb, zit heel Frankrijk uitgerekend in dit restaurant. In Serooskerke is altijd plek zat.”
“In Serooskerke hebben we geeneens een restaurant de Raaf”, zei Rinus ook zoekende naar een plaatsje.
“Oh nee? En waarom kan je dan de lekkerste kroketten daar eten, tegenover mijn slagerij?”
“Okay de Raaf. Maar dat is het café, dit is een echt restaurant.”
“Ik zie het verschil niet hoor.”
“Om te beginnen; kijk je hier uit over een pleintje met eeuwenoude platanen.”
“In Serooskerke kijk je vanonder de Oranjeboom rechtstreeks op de eeuwenoude kerk met dito kastanjebomen. Dat is dus twee keer bomen Rinus.”
“Heren, jullie hebben allebei gelijk akkoord? Kom, laat mij maar even”, en Hollestelle stapte het kleine etablissement binnen.
“Ik mis Serooskerke ook de Raaf. Ik probeerde alleen maar je aandacht af te leiden.”
“Dat is bijzonder aardig van je Rinus. En ergens heb je ook wel een beetje gelijk.”
Hollestelle kwam met de eigenaar naar buiten lopen. Ze werden gevolgd door een ober, die haastig een extra tafeltje op begon te zetten.
“Heren, ik geloof zowaar dat we aan tafel kunnen”, grijnsde Hollestelle vrolijk.
“Hoe heeft U dat nu voor mekaar gekregen?”
“De badge. Ik liet de badge zien en wees naar m’n mond. De rest is geschiedenis, dus laten we er maar van gaan genieten. We hebben wel een verzetje verdiend zo ver van huis.”
Na de lunch kwam de eigenaar vriendelijk in zijn beste Engels vragen; of de heren nog wat blieften en of alles naar wens was.
“Het was uitstekend!”, zei de Raaf spontaan, waarop de eigenaar zich begon te verontschuldigen. De beste man legde verlegen uit; dat hij in de veronderstelling was, dat de sterke arm wel een oogje zou toeknijpen. Want normaal zou hij echt nooit een tafeltje buiten zijn vergunningsgebied plaatsen.
“Oh nee, ik bedoelde het niet letterlijk mijn beste. Ik bedoelde het figuurlijk. Als ik zeg uitstekend, dan bedoel ik dat mijn buikje rond is en geen pap meer kan zeggen. Ik ben erg dankbaar voor Uw uit- en inspanning.”
“Het was heerlijk”, bevestigde Rinus, “hoe is de koffie hier?”
“Ja, lekker”, sprak Hollestelle, “nog een lekker kopje koffie en dan kunt U gelijk de rekening brengen s.v.p.”
Rinus zette voldaan zijn lege kopje op het schoteltje. Deze koffie had zo zijn goedkeuring; dat hij het erg jammer vond, dat de lunch voorbij was. Net toen ze op wilden stappen, stootte de Raaf Hollestelle aan en fluisterde: “niet meteen kijken en jij ook niet Rinus! Maar kijk nou eens wie we daar hebben.”
Met zijn linker wijsvinger onder de neus wees hij onopvallend naar de overkant, alsof hij gewoon wat jeuk had.
“Verrek dat is Funest”, zei Hollestelle.
“Wat doet ie daar?”, vroeg Rinus, die er met zijn rug naar toe zat en niet durfde te draaien.
“Hij loopt het postkantoor binnen Rinus en loopt naar de postbussen in de hal.”
“Hij haalt er een enveloppe, of iets dergelijks, uit. Hij maakt een sprongetje? En huppelt nu snel weer naar buiten.”, zei Hollestelle, die ineens druk zonder geluid zijn neus ging snuiten achter en in een enorme servet.
De Raaf schoof wat snel naar rechts en piepte verder over de schouder van de adjudant: “hij stapt in dat geinige autootje van ‘m en rijdt nu, nee … Nu ja, nee toch niet. Jawel, nu rijdt hij weg.”
“Maar waarom moeten we ons eigenlijk verschuilen voor Funest?”, vroeg Rinus en draaide zich om. Hij kon nog net het eendje weg zien waggelen over de kleine keitjes van het pleintje richting de Gendarmerie.
“Rinus heeft gelijk de Raaf. Wij hebben niets te verbergen.”
“Neem me niet kwalijk, inderdaad. Ik liet me even gaan. Ik weet ook niet waarom, maar het zal niet meer gebeuren.”
“Ik ging met je mee, dus geen excuus de Raaf. Het zal van die wijn zijn, dat zijn wij helemaal niet gewoon bij het eten. Maar kom, genoeg gedraald. Het werk wacht op ons.”
De mannen stapten op en liepen naar het bureau. In de kleine winkelstraat begon Rinus meer en meer te dralen, dat het niet mooi meer was.
“Wat heb je toch Rinus? Als we niet doorlopen, halen we half twee nooit! Kom op. Tempo kerel!”
“Chef, ik vraag beleefd om verlof”, stootte Rinus zijn vraag eruit. Hij wekte de indruk al een tijd met deze vraag rond te lopen, die nu te hoog was komen te zitten.
“Wat? Dit kunnen we ons helemaal niet permitteren Rinus. Hoe kom je daar nou toch bij”, wandelde Hollestelle stevig door, verbaasd over dit wel heel onverwachte verzoek.
“Koud in het land en hij begint al steeds meer op Funest te lijken”, grapte de Raaf.
“En dit hoef ik niet te pikken. Chef, ik wil verlof! Al is het maar voor een uurtje. Meer heb ik niet nodig.”
Aan de overkant zagen ze dat Funest zijn eend al had geparkeerd, toen Hollestelle stopte.
“Rinus, ik ken je nou al zo lang. Nog nooit heb je om zelfs een minuut vrijaf gevraagd. Het is niet dat ik je verlof misgun, maar nu? We zitten midden in een onderzoek en ik kan je niet missen. Maar als je volhardt in dit verzoek, zal ik het uiteraard overwegen. Leg me dan wel uit waarom.”
“Ik ga vast naar binnen heren. Als we na half twee binnenlopen, zouden we ongeloofwaardig overkomen niet?”
“Jaja, doe maar de Raaf, dank je. Wel Rinus? Krijg ik nog antwoord?”
“Ik mis het gewoon heel erg Chef. Ik dacht misschien een klein stalletje en wat lichtjes? Ik heb een hele mooie daar zien staan in de etalage. Van mijn eigen geld betaal ik het natuurlijk. Want ik mis het gewoon. Weet U nog; hoe gezellig ons bureau er uitzag? En zegt U nu eerlijk; wat is Kerst zonder lichtjes?”
“… Een iets korter antwoord had volstaan Rinus. En pardon, ik was even in verwarring. Natuurlijk mag je even weg om wat sobere kerstinkopen te doen. Vanzelfsprekend zou ik willen zeggen Rinus. Want inderdaad, zoals het er nu naar uitziet; vieren we Kerst in het buitenland. Ik zie je zo?”
“Meteen als ik alle artikelen bij mekaar heb Chef!”
“Okay. … Ga dan”, zei Hollestelle toen hij Rinus zelfs nog weg moest sturen na het verlenen van het verlof. Glimlachend liep hij naar het bureau. Aan Rinus hoefde hij niet te twijfelen. Hoe anders was dat met het balie-geval. Maar hij groette Funest beleefd en informeerde of de DNA-uitslag al binnen was.
“Gewoonlijk pas laat in de middag. En is er nog nieuws in het onderzoek?”
“Nee”, en de commissaris liep verder het kantoor binnen, waar de Raaf al met de campinglijst in de weer was.
Tevreden liep Rinus de laatste winkel uit en wierp nog even een blik op het nu vrijwel lege terras. Hij onderdrukte de neiging om nog zo’n lekker kopje koffie te bestellen en draaide zich snel om. Hij had alles voor de juiste sfeer, dus begon hij zonder om te kijken naar de Gendarmerie te lopen. Hij kon daarom onmogelijk zien; hoe Lonnie achter hem een enveloppe in de postbus voor internationale verzending liet glijden.
Ook hoorde hij niet, dat Molly belde met de mededeling; dat ze een heerlijk plekje had gevonden. Ze vroeg aan Lonnie waar en hoe laat ze hem moest komen oppikken.