
Moord aan de Riviera: the French connection
Hoofdstuk VII
Nadat hij de rolluiken had laten zakken, stak Rinus op de tast de stekker in het stopcontact.
“Voorzichtig Rinus, Franse Volts zijn net zo gevaarlijk.”
Maar Rinus wist precies waar ie mee bezig was en de kerstversiering sprong warm brandend aan.
“Machtig mooi Rinus! Dank je hartelijk voor dit huiselijk thuisgevoel”, zei de Raaf; dankbaar voor de vredige sfeer die Rinus met dat uurtje verlof had weten te bewerkstelligen.
“Ik sluit mij aan bij de Raaf Rinus. Hoe je al dit moois in zo’n korte tijd hebt weten te creëren, is mij echt een raadsel. Maar wat een schitterend raadsel is dit zeg. En dat op Kerstavond! Eindelijk toch nog gezellig!”
Verlegen nam Rinus de complimenten in ontvangst, toen de telefoon ging.
“Met Hollestelle?”
“Met Berthollee. Ik wilde jullie vanuit hier vast fijne dagen toewensen en onze dankbaarheid nogmaals overbrengen. Ik heb zojuist een uur met het hoofd van de Franse dienst gesproken en die was bijzonder verheugd te horen; hoe jullie deze zaak aan het aanpakken zijn. Onze vriendschap gaat al jaren terug en ik kan derhalve bevestigen, dat dit geen diplomatiek compliment is. Doch een waar gemeende.”
“Dank U wel. We doen gewoon onze plicht. Vandaag hadden we Molly en Lonnie bijna te pakken. Maar ze waren net vertrokken, toen wij aankwamen. Maar U kunt er vanop aan, dat we alles in het werk stellen om ze weer te vinden.”
“Dat klinkt alsof… Nee, onmogelijk. We hebben jullie niet voor niets uitgekozen.”
“Ik moet bekennen dat wij ook hebben gedacht aan iets van een mol. Maar dit is of the record. We kunnen onmogelijk bewijzen, dat Funest niet voor niets zo heet.”
“Kan je dat nog eens herhalen commissaris? Funest zei je?”
“Ja. Hij is hier door een belendend corps uitgeleend. De agent die hier zijn dienst klopte, schijnt op staande voet ontslag te hebben genomen.”
“Hollestelle! Daar weet ik niets van! En ik kan je verzekeren; ook mijn compagnon aan Franse zijde niet!”
“Wat? Bedoelt U? Pot-ver-drie!”, en Hollestelle gebaarde in paniek naar Rinus; dat ie de deur op slot moest doen.
“Vertel me precies wat en wanneer je informatie met die Funest hebt gedeeld.”
Hollestelle begon bij aankomst. Van toen ie wakker was geworden van Rinus, die voor de Gendarmerie het contactsleuteltje omdraaide. Helemaal tot aan het DNA-monster, dat ze hem hadden toevertrouwd.”
“Wat zeg je? Uit de anale regio? Mijn God! Nu weet ik zeker dat deze zaak groter wordt, dan dat het lijkt. Die uitslag kan je op je buik schrijven, vrees ik. Okay, prioriteiten. Heb je een foto van die Funest?”
“Nee, maar daar kunnen we wel aan komen.”
“Stuur me die met de hoogst mogelijke urgentie op. Dan haal ik die door de scanner, om zijn ware identiteit te achterhalen. Pas als we weten wie die Funest echt is, komen jullie in actie. Duidelijk?”
“Wij spelen mooi weer tot we van U horen.”
“Okay. Prioriteit nummer twee is; waar is Gerard de la Paix?”
“Wie?”
“De agent die zogenaamd ontslag heeft genomen. Ik vrees namelijk het ergste. Ik laat de Franse connectie zijn adres mailen naar jullie. En prioriteit nummer drie is dat stel. Helaas, maar we moeten voor de dynamische aanpak kiezen. En alsjeblief, tegen niemand een woord.”
“Het spijt me zo. Ik had werkelijk geen idee.”
“Niemand neemt je dit kwalijk, laat dat helder zijn. Dit is zo vernuftig gedaan, dat ook ik erin zou trappen. Ik ga nu onze Franse connectie bellen en wacht op die foto.”
“We gaan er meteen voor zorgen”, en bleek keek Hollestelle zijn team aan.
“Wat is er aan de hand Chef?”
“Ssst heren”, en Hollestelle ging fluisterend verder. “De Raaf, zet het koffieapparaat aan.”
“We hebben zonet nog…”
“Zet dat ding aan!”, verhief Hollestelle zijn stem en gebaarde de mannen om hem heen te gaan staan. Onder het gepruttel van het koffiezetapparaat ging hij fluisterend verder.
“Zo weet ik zeker dat Funest niet kan meeluisteren. Ik heb zojuist een schokkende conversatie achter de rug. Funest is niet wie hij is!”
“Nee?!”
“Dus toch!”
“Weinig tijd nu. We hebben een foto van hem nodig en wel zo spoedig mogelijk.”
De Raaf wilde doorvragen, maar Rinus duwde de Raaf opzij en zei: “de Raaf niet nu. Prioriteiten de Raaf. We moeten een foto van Funest maken, de rest is tot dan bijzaak.”
“Oh okay. Jaja, ik begrijp het. Ik doe dit niet elke dag, vandaar. Maar hoe wil je dan een foto van die paljas maken? Als hij zo doortrapt is als we denken, dan zal ie vast onraad ruiken.”
“En dat moeten we ten koste van alles zien te voorkomen. Eerst moeten we weten met wie we te doen hebben, eer we tot actie kunnen overgaan.”
“Laat mij maar Chef”, zei Rinus en gaf de Raaf een schetsblok in zijn handen. “Doe alsof jullie druk aan het werk zijn, dan roep ik hem erbij.”
“Ben je gek man!”, schrok de Raaf van dit voorstel.
“Rinus weet wat hij doet de Raaf. Kom, laten we ons zogenaamd verdiepen in de papieren en laat Rinus zijn werk doen.”
Rinus zette het koffiezetapparaat uit en ontsloot de deur.
“Funest! Komen!”
“Wat is dat? Ik ruik koffie? Maar had me toch gevraagd heren, dan was ik deze met alle liefde komen zetten.”
“Oh dat ja. Ik leunde achterover, de kaart bestuderend en drukte per ongeluk het apparaat aan. Natuurlijk weten we dat jij de beste koffie zet Funest. Maar daar riep ik je niet voor. Is de DNA-uitslag al binnen?”
“Nee, ik vrees dat de feestdagen voor vertraging hebben gezorgd. Maar ik wil dadelijk nog wel even bellen.”
“Okay, goed plan Funest. Maar eerst de traditionele groepsfoto. Het is niet iedere dag Kerstavond en zeker niet zonder onze dierbaren. Chef, de Raaf en ik maken ieder jaar op Kerstavond een groepsfoto voor de boom. En het zou ons een eer zijn, als je met ons op de foto zou willen.”
“Funest voelde inderdaad zich vereerd en was meer dan bereid om op de foto te gaan.
“Hier. Laten we hier gaan staan, voor de stal. Dan valt het licht het mooist op ons. Dan zet ik mijn mobiel hier neer en zet ik ‘m op… hoelang Chef?”
“Tien seconden Rinus, dat moet genoeg zijn.”
Rinus voegde zich bij de anderen en na tien seconden hoorden ze een klikje en verschenen ze op het scherm van Rinus zijn telefoon.
“Wat is je nummer Funest? Dan app ik ‘m meteen naar je toe.”
“Nou, ik heb ‘m liever via de mail. Mijn adres is funest@gmail.com. Het ziet er gezellig uit.”
“Okay, ik mail ‘m meteen door. Als jij dan even gaat bellen?”
“Oh, natuurlijk. Direct!”
Ze hadden de foto nog niet naar de A.I.V.D. verzonden of Bertholee belde weer.
“Met Hollestelle, ik heb zojuist verstuurd.”
“Uitstekend. Ja, hier is ie al. Ik laat ‘m meteen scannen. Ik heb inmiddels al wat aanvullende info. Funest heeft inderdaad als uitzendkracht gewerkt bij de boekhouding van het belendende corps. Hij had nog twee weken te gaan en ze waren niet van plan hem langer in dienst te houden. Hoe ie die overplaatsing heeft geflikt, dat weet niemand nog. Ze werken er nog aan.”
“Vandaar dat pasje van ‘m. Dat zag er namelijk echt uit. Ik had die verloopdatum moeten checken natuurlijk.”
“Nogmaals Hollestelle, dat was de beste overkomen. Ik krijg net… Verdomme! Ik weet wie Funest is!”
“Wie is het?”
“Joris de Mink!”
“De Joris de Mink?”
“Die ja!”
“Mijn hemel… Maar niemand van ons heeft hem herkend?”
“Die baard en snor zijn nep. En die pruik ook. Maar onze detectiesoftware liegt niet. Bovendien krijg ik nou ook bevestiging van het Elysee. 100% Hollestelle, dit is J. de Mink! Met alle middelen Hollestelle. Pak ‘m in z’n kraag met alle middelen en rapporteer terug.” Hollestelle legde zijn telefoon weg en kon niet geloven dat ze met de Mink van doen hadden.
“Wie is het Chef?”
“Heren we hebben hier te maken met Joris de Mink!”
“Nee! Onmogelijk Chef, die ziet er heel anders uit.”
“Rinus, twee geheime diensten hebben hem onafhankelijk van elkaar geïdentificeerd. Met beiden een 100% match, Funest is de Mink!”
Ze hoorden plotseling gestommel in de gang. De Raaf keek naar het koffiezetapparaat, dat gewoon uit stond en sloeg zich op het voorhoofd. “Verdomme! Helemaal vergeten aan te zetten!”
Het eendje vloog de parkeerplaats af en Hollestelle sprong gillend op: “er achteraan!”
Ze sloten niet af en zelfs de kerstverlichting lieten ze branden, toen ze naar buiten renden.
De Raaf sprong in the Raven en zat al te gassen toen Hollestelle er in klom. Ondanks het gassen hoorden ze duidelijk Rinus vanachter de camper meerdere krachttermen uiten en niet vanwege die roetwolken. Even later kroop Rinus foeterend op de voorbank en scheurde de camper, dwars door de door Funest neer gelaten hefboom heen, het parkeerterrein af.
“De lafaard heeft m’n banden lek geprikt! Hij heeft de banden van mijn fiets lek geprikt!”
Hollestelle probeerde bij de tas van Rinus te komen, dat in het geheel niet makkelijk was. De Raaf reed alsof zijn leven er van afhing door de kleine winkelstraat. Alle uitgestalde rekken met lokale producten werden hier en daar net niet in de haast gemist. Op het marktplein had hij de tas eindelijk te pakken en duwde het zwaailicht in de handen van Rinus.
“Op het dak Rinus,! Zet het zwaailicht op het dak!”
Dankzij de krachtige magneet zwaaide Rinus handig het reeds zwaaiende licht op het dak. Uit zijn tas haalde hij zijn fietstoeter. En begon de rubberen bal door het open raam zodanig ritmisch samen te knijpen; dat ze onder luide sirene de kustweg naderden. De Middellandse Zee doemde voor hen op en de Raaf gilde boven de sirene van Rinus uit: “waarheen? Links of rechts?”
“Links natuurlijk!”, gilde Hollestelle terug.”
“Hoezo natuurlijk?”, gilde de Raaf.
“Heb je ooit wel eens een eend in de Pyreneeën gezien?”
Dit klonk dermate plausibel, dat de Raaf met gierende banden linksaf de kustweg op vloog.
“Daar! Daar rijdt ie!”, gilde Rinus nog harder knijpend. Het was druk. Doch geschrokken door het felle blauwe zwaailicht en die enorm luide sirene, ging iedereen zo goed en zo kwaad mogelijk opzij.
“Sneller de Raaf! Hij gaat ongetwijfeld de tolweg op!”
In het heetst van deze achtervolging belde Hollestelle naar Bertholee.
“Hij is op de vlucht geslagen. We zitten ‘m op de hielen. Alleen hij gaat dadelijk de tolweg op!”
“Welke richting?”, vroeg Bertholee ook hard gillend. Bertholee schatte meteen de noodsituatie professioneel in en begon live zijn compagnon op de hoogte te typen.
“Richting Marseille!”
“Okay. Je bent met de camper van de Raaf?”
“Hoe weet U dat?”
“Wij weten veel. En?”
“Ja. We zitten in de Raven nu.”
“Wat een kabaal trouwens. Wat is dat?”
“Sirene, van Rinus.”
“Slim. Okay, luister; neem de poortjes voor creditcards en abonnementshouders. Ze zullen per kentekenherkenning dan automatisch opengaan. Heb je ook kenteken van die eend voor me?”
“Nee!”, gilde Hollestelle “Hij rijdt te ver weg! Hij gaat net door het poortje!”
“Succes! Verder nog iets wat ik kan doen?”
“‘k Meld me la-ha-ha-ter”, vlogen ze alledrie tegen het dak, toen de Raven over de snelheidsdrempel van het eerste poortje vloog.
“Vol gas nu de Raaf! We hebben dan wel groot snelheidsnadeel; maar gelukkig alle poortjes mee. Gassen!”
“Ga staan op dat pedaal!”, gilde Rinus al pompend. De Raaf ging staan en perste alles uit de oude camper, wat er nog in zat.
De idyllische kustplaatsjes vlogen voorbij. Bij ieder tolpoortje zagen ze net het eendje van Funest, Joris in de verte weer wegrijden.
“Hollestelle! Pak wat potten diesel en gooi het in de tank. Daar, achter je zit extra tankdop. We racen al een tijdje op reserve!”
Hollestelle liet zich over de leuning vallen en gooide het eerste de beste kastje open. Daar stonden vele volle weckflessen diesel uit Luxemburg. De één na de ander werd geleegd in de tank, totdat hij de Raaf hoorde gillen: “vol!”
Terug vloog hij over de leuning van het volgende tolpoortje en zag nog net dat eendje achter een bergwand verdwijnen. Uren en uren duurde de achtervolging, maar de Raaf weigerde te gaan zitten noch op te geven. Ook Rinus bleef het verkeer waarschuwen met zijn sirene en Hollestelle zelf had het bijna niet meer. Hij moedigde beide mannen aan uit volle borst en zo gilden en scheurden ze over de Péage. Vele tolpoortjes verder zagen ze het eendje de tolweg ter hoogte van Marseille verlaten.
“Marseille! Hij gaat Marseille in!”
“Hij wil de drukte in!”
En inderdaad, de kustweg was druk, maar dat was niets vergeleken bij Marseille in de spits. Het liep al tegen de avond en de schemering zou weldra beginnen met in te vallen.
“We hebben nog maar een half uur daglicht! Uit de weg mensen! Uit de weg!”
Funest, de Mink kon in zijn eentje en eendje veel makkelijker manoevreren dan de Raaf in de camper; die inmiddels weer was gaan zitten. Maar nog steeds voor de volle honderd procent zijn focus op het eendje hield. Desondanks liep het eendje toch langzaam maar zeker slalommend verder uit. Tot het uit hun zicht verdween. Ze scheurden een groot plein op en zagen plotseling voor hun het eendje, verlaten met de deur open, midden op de rijbaan staan. De Raaf trapte keihard op de rem en rokend wist hij met die logge camper de eend net te ontwijken. Al het verkeer was inmiddels tot stilstand gekomen. Zo’n enorme camper in het oude centrum viel behoorlijk op. Hoewel het eerder die keiharde sirene van Rinus was; die de mensen flink geschrokken had doen stilstaan.
“Waar is ie nou gebleven?”, vroeg de Raaf zich hardop af en Rinus liet zijn toeter uit pure vermoeidheid op de grond vallen.
In die stilte sloeg Hollestelle zonder na te denken het dakraampje open en klom naar buiten. Met zijn badge voor een ieder duidelijk zichtbaar, draaide hij langzaam om zijn as; de omgeving geconcentreerd in zich opnemend. Instinctief voelde hij dat dit zijn moment ging worden. Dat, of was het zijn filmheld; die lang geleden een epische achtervolging in deze zelfde straten had laten vastleggen voor het witte doek?
“Daar! Daar loopt ie!”, en Hollestelle sprong de camper af en zette het op een rennen. Hij sprong glijdend over kofferbakken richting dat straatje waar hij de Mink had zien in hollen. Tegen de tijd dat Rinus en de Raaf buiten adem uitstapten, waren beiden de commissaris alsook de Mink kwijt geraakt.
Hollestelle liep tegen een enorme rij auto’s aan, die geen kant op konden. Hij bedacht zich geen moment en gooide zijn jasje uit. Daarna sprong hij op het dak van de eerste auto. Zo sprong hij van dak naar dak. Op het laatste dak zette hij zich stevig af, om de vangrail te kunnen nemen. Hij kwam hard op het nog warme asfalt neer en liet zich doorrollen, alsof ie een vent van nog geen twintig was. Hij rende het grote blauw gekleurde café op de hoek van dat straatje voorbij en bevond zich ineens in het eeuwenoude havencentrum van Marseille. Hij rende het straatje in dat, in tegenstelling tot de ringweg, vrijwel helemaal verlaten was. Slechts een enkeling liep hier nog op straat en hij hoorde niets anders meer dan zijn eigen zwaar en diep ademhalende voetstappen in looppas. En zijn hart, dat nu stevig begon te bonzen.