Moord en Serooskerke II ‘de fiets van Rinus’
Hoofdstuk II
Op het erf stond vrouw Ruigrok voorovergebogen te schreien over het lichaam van haar man. Wanhopig viel ze op haar knieën en begon haar man hard op de borst te slaan.
“Ga door Carlijn, ik neem de beademing voor mijn rekening”, zei Hollestelle toen ie buiten adem naast Carlijn Ruigrok ging zitten en zijn lippen om de verweerde van de boer sloot om twee ferme ademstoten te geven.
“Daar spreekt u mee.”
“Ah, u spreekt met Rinus…. ja van de leesmap, maar nu ben ik in functie. Ik bel naar aanleiding van dat incident met die lekke band. Wat is er precies gebeurd?”
“Ja, daar ben ik niet trots op. Maar weet wel dat die fietsen waar wij op moeten zitten al jaren niet onderhouden zijn, ze zijn vreselijk oud.”
“Begrijp ik goed dat het dus niet uw eerste begeleiding was?”
“Welnee, ik doe dit werk al jaren. Niemand hoeft mij te vertellen hoe ik ontspoorden weer terug moet begeleiden naar de maatschappij. En helemaal niet hoe naar een beter onderkomen.”
“Ik heb begrepen dat u de veroordeelden naar een meer verzekerde bewaring moest transporteren, klopt dat en waarom eigenlijk?”
“Dat is lang verhaal hoor.”
“Ik heb alle tijd”, zei Rinus ondertussen met net nieuwe kop koffie en oud notitieblok; waar ie druk zijn aantekeningen in maakte.
‘Ondanks dat hij het al kan, moet ie nog steeds op oude fiets zitten. Echt heel oud.’
“Ik zeg wel lang, maar eigenlijk is het juist een erg kort verhaal. Maar op één of andere manier voelt het aan als een langdradige geschiedenis. Want weet je, ik doe dit werk nou al jaren, maar deze twee hebben wel behoorlijke indruk op me gemaakt. Meer door de manier waarop ze zich voordeden of was het dat juist weer niet. In ieder geval was het ons allemaal duidelijk dat ze elders veiliger zouden zitten.”
Rinus voelde dat hij bijna zijn prangende vraag kon stellen en tekende aan: ‘langharige geschiedenis op herhaling?’ Maar tegelijkertijd besefte ie ook dat ie dat niet direct kon doen omwille van de privacy.
“Ik weet denk ik precies wat je bedoelt. Ik mag dit eigenlijk niet zeggen, maar het afgelopen jaar is ook niet in mijn koude kleren gaan zitten. Zo hadden we hier een moord waar de daders ons danig hebben bezig gehouden met echt onnoemelijk veel bochten waarin dit tuig zich gewrongen had. ”
“…”
“Die dagen waren zo inspannend dat het wel een heel jaar leek. En het dorp hier heeft het er nou nog over. Onze Heer kent soms wel echt heel vreemde kostgangers.”
“Wacht even, je bedoelt toch niet die moord in Serooskerke?”
“Ja, ik ben Rinus. De adjudant van Kamiel Hollestelle en wij hebben die moord opgelost en nu zitten we met een akkefietje van een gestolen trekker.”
“Maar dan ken jij ze!”
“Hoe bedoel je?”
“Nou, het waren Lonnie en Molly die ik moest begeleiden.”
Ondanks de verwachte bevestiging brak toch het puntje van zijn potloodje af toen hij de namen iets te onstuimig wilde noteren.
“Komaan Jan, ademen!”, blies Hollestelle weer twee maal diep. “Het lijkt niet te helpen. Ik moet hulp gaan halen. Waar is de telefoon Carlijn?”
“Doet het niet”, sprak de boerin op het ritme van haar slagen en ze wees met haar ingespannen blik naar het grijze PTT-kastje aan de voet van de dijk. “Ze hebben de lijn doorgesneden en …, verdomme Jan, kom terug!”
Maar boer Ruigrok gaf geen krimp en in pure wanhoop sloeg Carlijn haar man hard in het gelaat. Zo hard dat zijn prothese half uit z’n mond kwam te hangen.
“Natuurlijk, dat ding zat in de weg!”, en Hollestelle gooide het kuntgebit eruit en wilde weer tweemaal diep blazen. Doch halverwege de eerste ademstoot keek hij al in een verbaasde blik van boer Ruigrok, die angstig om zich heen begon te slaan.
“Hij is wakker Carlijn, geef ‘m de ruimte. Hij moet zich eerst nog oriënteren. Mensen die terugkomen hebben even de tijd nodig, het gaat goed komen.”
“Mmmmmm!”, gilde boer Ruigrok angstaanjagend over het erf.
Carlijn wilde naar haar man toelopen, maar werd tegengehouden door Hollestelle.
“Nog niet Carlijn, hij zou je wat aan kunnen doen. Hij klinkt nog te verward.”
“Oempf! ellooemmmmmmmmm!”
“Dat klinkt nog steeds niet goed, deze duurt wel heel lang.”
“Z’n gebit! Ik wilde z’n gebit pakken! Laat me los!”
Meteen nadat boer Ruigrok zijn gebit weer in had, was ook die totale verwarring als bij toverslag verdwenen.
“Zie je wel, ik zei het toch dat het goed zou komen. Maar vertel Jan, wat is er gebeurd? Want dit neem ik zeer hoog op. Dit is potdomme gewoon poging tot moord! Het was dat we je net op tijd terug hebben weten te halen!”
“Ik zei het toch? Ze gaan het hele dorp vermoorden als we niet opletten! Ik wil drinken moeder, drinken…, ‘k heb toch zo’n dorst.”
Ondanks dat Jan en Carlijn al die jaren kinderloos waren gebleven, spraken ze elkander nog immer aan met vader en moeder.
“Kom vader, dan gaan we even naar de keuken en Kamiel wil jij ook wat?”
“Ik kan inderdaad ook wel wat gebruiken.”
Rinus reed op geleende fiets over de Zeedijk verder de polder in. Op de rechte stukken keek hij zijn aantekeningen na en begon in de bochten te versnellen. Dit moest zijn Chef zo snel mogelijk ook weten. In klein opgeworpen stofsliertje kwam Rinus haastig het erf opgereden en zag al snel dat iedereen in de keuken zat. Hij zette de fiets naast de altijd openstaande keukendeur doch verwonderde zich ongemerkt over dat nieuwe hangslot dat in nieuwe metalen borgring aan de gevel hing.
“Ter plaatse Chef! Het zijn ze! Zij zijn ontsnapt!”, begon hij al op de drempel.
“Ha Rinus! Kom zitten man, Jan wilde net verhalen wat er hier is gebeurd. Poging tot moord Rinus! Poging tot moord!”
“Wat?”
Vrouw Ruigrok schonk vier mokken uit de percolator van de stoof en Jan begon te vertellen.
“Het is al een tijdje aan de gang. We doen de laatste week hier zelfs de keukendeur al op slot”, zette hij zijn relaas extra lading bij.
“Vandaar dat slot aan de gevel?”
“Klopt. Het begon met een ronduit gevoel van onveiligheid, nadat ze dat a.z.c. in gebruik hadden genomen. Ik heb jullie al eerder gewaarschuwd dat dat niet goed kon gaan. Moeder merkte het als eerste.”
“Wat merkte ze dan Jan?”
“Nou, vertel het ze maar.”
“Ik had een paar weken terug zoals iedere maandag de was buiten hangen. Ik kan het niet precies omschrijven; maar bij iedere volgende wasknijper voelde ik me steeds meer bespied. Ik weet het klinkt raar. Maar zowaar ik iedere zondag driemaal ter kerke ga; tegen de avond miste ik drie onderbroeken van mij en wel vijf van Jan. Gestolen zeg ik jullie, op klaarlichte dag!”
“Maar waarom hebben jullie geen aangifte gedaan?”
“Eerlijk gezegd geen tijd Kamiel. Moeder had het te druk met wassen. Met de helft minder aan schoon ondergoed, draait de was nu dagelijks hier. En ik moest het veld legen, dat nu trouwens helemaal stil ligt.”
“Maar je zei dat ze je wilden vermoorden, hoe is dat gekomen?”
“Wel. Zoals moeders al aanhaalde; we voelden ons erg onveilig worden hier. En in de afgelopen tijd heb ik meerdere ongure types om de boerderij gezien, die ik weg heb moeten jagen.”
“Meerdere types Jan? Je bedoelt twee toch?”
“Nee, die twee die me van m’n trekker hebben getrokken; had ik nog niet eerder gezien. Maar voor mij is het allemaal wel duidelijk dat ze steeds brutaler worden. Toen ik zojuist thuis kwam, liepen ze potdomme gewoon op het erf!”
“Dus niet die twee van de trekker?”
“Nee, deze keer waren het vijf man; die ook onverstaanbaar begonnen te gillen toen ik de riek pakte om ze weg te jagen. Nadat ik er eentje in de billen had weten te prikken, draaiden ze zich allemaal om en begonnen te gillen: “We kill you! We kill you and whole village!” Ik zei al dat ze steeds brutaler werden. Zo zeer zelfs dat ik snel de keuken ben binnen gerend en jullie heb gebeld.
“En toen hebben ze de lijn doorgesneden?”
“Ja, ik heb het ze zelf zien doen en werd gek van woede. Ik ben heel hard op ze afgerend en dat is het laatste dat ik me nog kan herinneren.”
“Wat een verhaal Jan, de brutaliteit! Maar je weet heel zeker dat het vijf mannen waren en geen twee?”
“Vijf”, zei Carlijn vastberaden. Ze hebben als dolle honden op Jan ingeslagen die simpelweg overmand werd. Met dat steelpannetje”, ze wees naar de stoof waar naast de percolator een steelpannetje met heet water op stond, “heb ik die lafaards weg kunnen jagen. Eentje moet brandwonden hebben, dus die moet je zo kunnen oppakken.”
“Zijn er nog meer kenmerken die jullie je kunnen herinneren van de daders?”
“Tattoe, ze hadden allemaal dezelfde tattoe. In ieder geval drie heb ik er kunnen zien in die worsteling. Op hun borst, een soort van adelaar met twee koppen.”
“Rinus, pak het schetsboek!”
“Die ligt op het bureau Chef, ik heb alleen mijn aantekeningenblokje meegenomen.”
“Dit zaakje wordt steeds ingewikkelder mensen. Rinus, toch wil ik dat je je schetsboek gaat halen, want die tattoe wil ik vast hebben liggen.”
“Okay. Jan waar heb je mijn fiets gelaten? Die is sneller dan die leenfiets.”
“Oh ja, die hebben ze meegenomen.”
“Wat? Hebben ze de fiets van Rinus gestolen? Maar dat was een dienstfiets!”
“Ongelofelijk, inderdaad opmerkelijk brutaal. Maar ik ga wel op de leenfiets, want dit lijkt ook mij heel erg belangrijk. ‘k Ben zo snel mogelijk terug.”
In Tirana keek Artan naar zijn tattoo in de gebroken spiegel boven lekkende kraan. Artan was trots op zijn tattoo, maar zijn bewondering werd onderbroken door een binnenkomend bericht. Op zijn IPhone verschenen twee plaatjes; één van een vrijwel nieuwe tractor en eentje van een blauwe fiets met schuine reflecterende strepen en zwaailicht op de bagagedrager. Hij appte terug: ‘meer nodig!’ en keerde weer snel terug naar zijn eigen verwondering.
“Okay”, zei Rinus nu helemaal bezweet, “vertel me precies hoe die tattoe er uit zag Jan”.
Met een nieuwe setje kleurpotloden van Caran d’ache begon Rinus op aanwijzingen van Jan te tekenen, nauwgezet gade geslagen door Hollestelle en boerin Ruigrok.
“Donkerder Rinus, de kleur was donkerder.”
“Rinus kleurde het plaatje van geel naar oranje.”
“Nog donkerder Rinus.”
Met donkerrood accent werd nu het plaatje aangezet, “zo dan?”
“Nee, nog donkerder Rinus.”
“Maar welke kleur bedoel je dan Jan?”
“Zwart, zwart bedoel ik.”
“In hemelsnaam gebruik de wasco Rinus, dit duurt al veel te lang zo.”
“Verdorie, de wasco ligt bij uw set Chef.”
“Houtskool! Gebruik je houtskool dan!”
Waarop Rinus het plaatje steeds donkerder begon in te kleuren, waarna ze staarden naar een donker angstaanjagend wezen.
“Wat is dat?”
“Ja, zo zag ie eruit!”
“Geen idee Chef, maar dit is wel de tattoe die Jan beschreef, donkerder kan ik ‘m niet maken.”
“Nee, je hebt de kleur precies goed. Nou en dat samen met die brandwonden moet identificatie een eitje worden niet?”
“Dat denk ik wel”, zei Hollestelle en stond op. “Het is al laat geworden mensen. Rinus en ik gaan terug naar het buro om dit bewijsmateriaal veilig te stellen en morgen zullen we het a.z.c. een bezoek gaan brengen. We houden jullie op de hoogte.”
Rinus en Kamiel liepen naar buiten en reden weg op de fiets. Boer Ruigrok sloot de keukendeur met hangslot en op de dijk begonnen de mannen al met een voorzichtige analyse.
“Ik begrijp het niet Rinus. In dit hele verhaal kan ik die Molly en Lonnie niet plaatsen.”
“Ik begrijp wat u bedoelt Chef. Ook ik vind het raar dat mensen uit die opvang ondergoed gaan stelen terwijl die gratis beschikbaar is?”
“Ook zoiets ja.” Nadat ze hun fietsen onder het afdak hadden geparkeerd, besloten ze nog even door te werken.
Rinus nam digitale foto’s van de tattoe, terwijl Hollestelle de aantekeningen van Rinus doornam, waarin ook de fiets een sleutelrol leek te spelen.
“Kijk Chef, ik heb een hit!”
“Een wat? ”
“Ik heb mijn pic in Google gedropt en nou heb ik instant hits.”
“Praat Nederlands Rinus. Wat bedoel je man?”
“Ik bedoel Chef, dat ik weet wat die tattoe betekent!”
“Wat?! Laat zien, laat zien.”
Rinus draaide zijn scherm en Kamiel staarde nu nog meer verward naar de vlag van Albanië.
“Albanië? Wat gaan we nu krijgen?”
“Geen idee Chef, maar het is ‘m toch echt. Ik begin hier steeds minder van te begrijpen.”
“Anders ik wel Rinus, Albanië? Wat doen lui uit Albanië hier in Serooskerke?”