Moord in Serooskerke II ‘beeldmateriaal’
Hoodstuk XIV
Zo maar een man liet zijn hondje uit. Hij liep in de ochtendmist van Koudekerke langs de villa van Pierre le Frost en zijn hondje begon opeens heel hard en schril te keffen. De man keek naar de witte villa en zijn ogen vervulden zich met afschuw. Daar, op de smetteloos witte gevel van Pierre, hadden onverlaten het aangedurfd om deze met bloedrode letters te bekladden. Hoewel de man geboren en getogen in Koudekerke was, ging hem dit vandalisme niet in de kouwe kleren zitten en hij zette het op een hysterisch gillen.
“Vandalen! Vandalen!”, gilde hij al rennend naar huis. Hier en daar gingen rolluiken open en ondanks de vroegte dromden wakker gegilde dorpsbewoners op het kleine dorpsplein bijeen.
“Vandalen zeg je? Hier? In ons Koudekerke?”
“Ja, ik heb het zelf gezien. De villa van Pierre le Frost is besmeurd! Ik zag het toen ik ons Billy aan het uitlaten was.”
“Ik geloof daar geen snars van. Dit is de grote stad niet!”
“Volgens mij ziet ie ze ook vliegen.”
De stemming kortom was redelijk vijandig. Ze waren dan ook wel heel erg vroeg wakker gegild door de eigenaar van Billy.
“Kom maar mee! Dan zal ik het jullie laten zien!”, en met grote passen beende de eigenaar van Billy naar de villa van Pierre.
“Wat is dat toch voor een kabaal?”, sprak Molly slaperig. Rechterhand zat voor het dichtgetimmerde raam door een reet naar buiten te gluren en zei: “het dorp is in paniek.”
“Paniek? Maar wat is er gebeurd? En hoe vroeg is het eigenlijk?”
“Het is heel vroeg Molly. En ik heb de paniek veroorzaakt, uit opdracht van Seel.”
“Seel? Wie is dat?”
“Seel is de grote baas.”
“Nee! Dat kan niet! Dat was Artan. Kom hier met je hand!”
Rechterhand sloeg Molly met een vlakke linker hard in het gelaat. Hij was haar trauma meer dan beu geworden. Al enkele uren geleden, toen hij weer door die steken in zijn rechter wakker was geprikkeld.
“Artan is dood Molly. Ik ben zijn rechterhand in de zin dat ik hoog op de criminele ladder stond, direct achter Artan.”
“Maar…, maar die rechterhand was net als Artan. Hoe heb je me zo voor de gek kunnen houden?”
“Je hebt jezelf voor de gek gehouden. Jij hebt je getroost met mijn rechterhand, maar de tijd van rouw is nu voorbij. We worden binnenkort gezocht.”
“Gezocht? Waarom?”
“Voor moord.”
“Maar jij hebt helemaal niks van doen daarmee. Dat heeft Lonnie uit pure liefde voor mij gedaan! En Artan…”
Opeens zag Molly zich daar weer in het weiland eieren staan rapen. Ze keek verliefd naar Artan en hield trots een drietal eitjes in de lucht. En toen kwam die verschrikkelijke knal. Nu begreep ze pas haar leegte, het was Artan die zichzelf had opgeblazen, voor haar. “Artan, oh mijn lieve Artan. Hij heeft zich opgeblazen; ook uit pure liefde voor mij. Jij bent niets minder dan een charlatan!” En Molly begon nu heel hard “Charlatan!” te gillen.
Ze werd dusdanig irritant; dat rechterhand het eruit floepte, eer ie er erg in had.
“Dat kabaal komt door die moord Molly, die ik heb gepleegd, vannacht. Voor jou!”
“Oh? … Heb je dat helemaal voor mij alleen gedaan?’, vroeg Molly opeens weer poeslief en sloeg haar arm om rechterhand heen die deze snel terugtrok.
“Molly, ik ben verantwoordelijk voor je en dat blijf ik totdat we hier veilig uit zijn gekomen. Maar alsjeblief, hou op met dat kleffe gedoe en breng me wat koffie.”
“Natuurlijk schatje!”, sprong Molly blij op en haastte zich naar het kleine keukentje. Het was tijd om weer naar de toekomst te kijken. En als ze zich niet vergiste; had ze de ene sterke man voor een andere, net zo sterke, ingeruild. Tevreden over haar verzekerde vooruitzicht, rommelde ze wat achter het vale gordijntje op zoek naar iets van een ketel.
“Kijk! En zeg nou niet dat ik heb gelogen!”
De ‘ohs’ en de ‘ahs’ gingen als een lopend vuurtje door de menigte. Want inderdaad; daar op de gisteren nog fel witte gevel liepen enorme letters in bloedrode hanenpoten over de gehele frontbreedte van het pand.
“Wie doet nu zoiets?” De dorpelingen rilden van afschuw kijkend naar de besmeurde gevel.
“Kom we gaan ‘m wakker maken”, en niet veel later landde een grindregen op het slaapkamerraam van Pierre. “Hij wordt niet wakker.”
“Hij zit toch in het buitenland?””
“Nee, ik heb hem gisteren heel laat zien thuiskomen, hij moet er zijn.”
“Misschien is ie vroeg weggegaan?”
Totdat de man van het hondje zelfverzekerd naar de voordeur liep en aanbelde.
“De deur is open!”, en de man riep heel hard; “volluk!”
“Dat zijn wij!”, en nieuwsgierig gingen enkele dorpelingen naar binnen. De rest wachtte in spanning af op het grindpad. Na enkele minuten werd heel hard het slaapkamerraam van Pierre opengeschoven en de man van het hondje stak paniekerig zijn hoofd uit de gevel; “hij is dood! Hij is vermoord! Hij is doo-ood!”
Dit gaf een enorme schok en de ohs en ahs werden nu uit volle borst over het grindpad gegild.
“We moeten de politie erbij halen!”, gilde een dorpeling.
“Maar onze politiepost hebben ze gesloten. Wie weet waar we nou heen kunnen?”
Een paniek ontstond en de meute begon kris kras door mekaar te gillen. De landelijke reorganisatie van de politie was ook in het doorgaans zo rustige Koudekerke niet onopgemerkt gebleven. Lang had de bevolking tegen sluiting van hun politiepost geageerd. Maar de overheid was rigoureus en de plaatselijke veldwachter bovendien al heel lang met pensioen. Maar toch, het idee geen politiepost meer te hebben; viel niet goed. Ze werden toegewezen aan de regio Vlissingen. Maar dat was helemaal tegen het zere been. Over hun lijk zouden ze ooit onder de grote stad willen vallen. Het compromis was een herindeling, waar schoorvoetend mee akkoord was gegaan. Maar door al die reorganisaties wist de massa nu niet meer wat te doen. Uiteindelijk was het de man van het hondje die over de menigte uitriep: “we vallen onder Serooskerke! We moeten naar Serooskerke gaan!”
Eindelijk hadden ze weer een gemeenschappelijk doel en de menigte liep zelfverzekerd de weilanden in richting Serooskerke. Onder ongeloofwaardig en een meer dan afkeurend gemompel.
Rinus had in alle vroegte zijn fiets naar de werkplaats van Kievit gebracht. Kievit was al sinds jaar en dag ‘de’ fietsenmaker van Serooskerke en omstreken. Iedereen kende de drieënhalve tand van Kievit, die hij altijd trots breed glimlachend liet zien; wanneer er weer iemand met een lekke band binnen kwam lopen. Maar niet deze morgen. Rinus liet zijn fiets zien en vroeg hem of hij hem en haar kon helpen. Op z’n altijd blote zwarte voeten stond Kievit meewarig met zijn hoofd te schudden.
“Wat is er met haar gebeurd Rinus? Wie heeft haar zo afgetakeld? Het is gewoon zielig.”
Rinus vertelde over de ontberingen van de dienstfiets en Kievit had beloofd hem zo snel mogelijk in orde te maken, maar dat ging niet op een dag. Twee dagen werk zou hij er minimaal aan hebben. Rinus had zich geschikt in deze tegenvaller. Want niemand was zo goed met fietsen als Kievit. Dus als hij zei twee, dan waren het er gewoon twee. Op het bureau liet hij Lonnie toiletteren en duwde hem met twee oude boterhammen weer het magazijn in. Op dat moment kwam Hollestelle binnenlopen en vulden ze hun eerste bekertje koffie van die dag.
“Ik moet twee dagen wachten op m’n fiets Chef. Kievit zei…”
Rinus werd onderbroken door een tumultueus rumoer op straat. De deur ging open en daar kwam een in de weilanden aangewezen delegatie van Koudekerke binnen.
“Ze hebben Pierre vermoord!”
“Wat? Zeg dat het niet waar is!”
“We kunnen er niks anders van maken agent. We hebben het zelf gezien.”
De dorpelingen vertelden over de reorganisatie en dat zij nu onder Serooskerke vielen. De man van het hondje complimenteerde de agenten van Serooskerke met hun onnavolgbare oplossing van die verschrikkelijk laffe moord; die ook in Koudekerke destijds de gemoederen stevig had bezig gehouden. De delegatie stelde dat ze het volste vertrouwen hadden; dat zij nu ook hun moord op zouden kunnen lossen. Compleet overdonderd door deze aangifte, pakten Rinus en Hollestelle gehaast hun schetsboeken bij mekaar en liepen de deur uit. Op zijn gebruikelijke wijze stelde Hollestelle de bevolking tot rust. Ze zouden nu direct met hen teruglopen, het plaats delict veilig stellen en vandaag nog beginnen met het onderzoek.
“Is niet nodig hoor. Hier; we hebben ‘m meegenomen”, en enkele dorpelingen wezen naar een met bloed besmeurd laken op de stoep; waar ze het lijk van Pierre in hadden vervoerd.
“Wat? Hebben jullie het plaats delict vervuild?”
“Vervuild? Ben je gek! Kijk maar eens hier.” En de dorpsfotograaf van Koudekerke kwam met een stapel uitgeprinte foto’s; van hoe ze het plaats delict hadden aangetroffen. Meer tijd om zich op te winden kreeg Hollestelle niet. Want daar zag hij tot zijn schrik de bloedrode letters ‘Shembull’ op de gevel prijken.
“Kijk en zo ziet het er nu weer uit.”
Hollestelle keek naar een smetteloze gevel en zag in de hoek nog enkele vrouwen met emmers weglopen.
“Wat?”
“Ja, dank u wel. We hebben alles weer opgeruimd.”
“Want dat staat netjes!”, was de algemene mening die werd geuit.
“Rinus, leg de schetsboeken maar weer terug. Alles is al opgeruimd.”
“Ik had net een nieuwe rol afzetlint meegenomen Chef.”
“Goed werk Rinus, maar helaas ook dat is onnodig geworden.” Snel schakelend omwille van het onderzoek sommeerde Holestelle het lijk van Pierre naar de slagerij te brengen. Hij gunde de Raaf zijn rust. Maar blijkbaar werd dat niemand meer gegund. En toch zou hij met alles wat ie in zich had, de wet gaan handhaven. Nadat de dorpelingen het lijk van Pierre hadden afgeleverd, begonnen ze weer aan de terugreis.
“Toi toi toi!”, staken ze hun duimen op ter afscheid en in het volste vertrouwen in hun Hermandad begonnen ze zowaar vrolijk te zingen over potjes met vet.
Het gezang stierf weg in het maisveld en Hollestelle keek Rinus aan.
“De Albanezen Rinus! Ze hebben hun voorbeeld nu ook in Koudekerke gesteld.”
“Mijn God Chef, nog even en het hele eiland hebben ze in hun macht.”
“Niet zolang wij hier de dienst uitmaken Rinus!”, en boos beende Hollestelle naar de slagerij van de Raaf. Hij moest antwoorden hebben en wel nu.
“Chef! Wacht op mij!” Rinus had zijn Chef nog niet eerder zo boos gezien en moest zowaar rennen om hem bij te houden.
Onverwacht sloeg Hollestelle de werkplaats van Kievit in. Daar commandeerde hij de heel even lachende Kievit tot maximaal 1 dag werk en dan moest de dienstfiets klaar zijn.
“In het belang van ons dorp Kievit! Onze wijze van leven staat op het spel!” En zonder een tegenwoord duldende, draaide hij zich om en liep een paar deuren verderop nog steeds furieus de slagerij van de Raaf binnen.
“De Raaf! Ik wil antwoorden en ik wil ze nu! Deze moord doet de deur toe! Rinus, doe die deur toe! Alle antwoorden blijven hier in de slagerij, want ik ben het zat! Ik ben het meer dan beu dat ons eiland door brute misdadigers in de greep wordt gehouden! Ik wil Serooskerke terug! En ik wil het nu!”
Rinus deed de deur van de slagerij op slot en keek net zo vragend naar de Raaf als de patholoog zonder papieren naar Hollestelle. Die wees op zijn beurt naar de besmeurde lakens en vroeg: “heeft die Artan nog meer handlangers of zo?”
Op de redactie van Omroep Zeeland was het verschrikkelijke nieuws ingeslagen als een bom. Sjon Hill zat huilend naar de laatst gemaakte beelden te kijken van Pierre. “In het harnas vermoord, in het harnas vermoord…”
Sjon kon het niet bevatten en toch viel zijn oog op een schilderij aan de muur achter die fiets. In de freezeframe vergrootte hij het werk uit en toen pas besefte hij zich zijn verbazing. Daar op het schilderij keek een streng uitziend heerschap hem aan. Vanuit een enorm groot hoofd op een bijna lachwekkende klein lichaam, dat de schilder niet had weten te verbloemen. Wie , wat of waar wist Sjon niet. Maar dat dit beeld iets moest betekenen, dat voelde hij aan al zijn water. Als in een waas printte hij de blow-up uit en rolde die in zijn tas en liep de redactie uit. Op straat had hij geen last meer van natte ogen. Iets in hem was geknakt of was het juist gemaakt? Hoe dan ook zag Sjon een verhaal dat zijn weerga niet zou kennen. Nu arme Pierre in zijn harnas was vermoord, moest iemand toch zijn plek innemen? Een vrachtwagen stopte en die wilde hem wel een lift geven naar Serooskerke. En zo hoopte Sjon stiekem mee te liften op het succes van zijn grote voorbeeld.
Angstig keek de Raaf naar Hollestelle die wel vuur leek te spuwen. “Ik… ik weet het niet.”
Hollestelle trok zijn dienstpistool en hield de Raaf pardoes onder schot. “Ik heb je gezegd dat ik antwoorden wilde en wel nu. Toe man! Geef me antwoorden!”, en hij haalde dreigend de safety er af.
Ondanks de koeling liep nu het zweet over de rug van Rinus. Chef was duidelijk aan het doordraaien en er hoefde maar ‘dit’ te gebeuren of de Raaf was niet meer.
“Chef!”, vermande Rinus zich dapper, “de Raaf weet niet meer dan wij op dit punt. Kijk ‘m nou toch eens Chef. Hij is ook net wakker!”
“Niks mee te maken! Ik wil antwoorden!”
“Die willen wij allemaal Chef, oh God die wil ik ook. Maar dit is niet de manier van werken zoals u me heeft geleerd. Verzamelen en analyseren Chef! Zo hebben we Molly en Lonnie toch ook kunnen oppakkken?”
“Rinus kerel, zie je nou zelf niet dat dit allemaal de vernieling dreigt in te gaan? Ons Serooskerke Rinus! Waar ons hele leven nooit wat gebeurde! En nu? Kijk toch eens naar al die lijken Rinus! Dit moet stoppen en wel nu!” Over z’n toeren draaide Hollestelle het wapen naar zijn rechercheur, die wanhopig probeerde te slikken. Maar zijn keel was zo droog dat hem dat niet lukte. Hij zag zijn Chef het dienstpistool op hem richten. De man die hij blindelings vertrouwde, stond daar met geladen pistool tegenover hem. Zelfs in die situatie kon Rinus niks anders doen dan zijn Chef volledig te vertrouwen.
“Als u denkt dat het goed is voor deze zaak, dan schiet me maar dood Chef”, en Rinus sloot zijn ogen en spreidde zijn armen ten teken van absolute overgave.
…
Na heel lang zijn adem ingehouden te hebben, zuchtte Hollestelle hard zijn longen leeg en stak zijn revolver weer in zijn zak. “Verdomme… verdomme… Je hebt gelijk Rinus. Ik had me niet zo mogen laten gaan, sorry.”
Opgelucht dat zijn Chef weer wat leek te kalmeren zei Rinus: “u heeft me geleerd dit te doen Chef. Het was u, die mij terecht wees met de turtle wax. Dan is dit wel het minste dat ik terug kon doen. We zijn een team Chef, een onoverwinnelijk team!”
“Potverdrie Rinus, je hebt gelijk. Okay, de Raaf, sorry. Wat kan je ons vertellen aangaande dit lijk?”
“Zo, ik heb je nog nooit zo vastberaden gezien Hollestelle. Maar inderdaad ik begrijp je emotie. Jullie hebben me de afgelopen tijd meer geholpen dan drie jaar therapie. Dus heb jij geen excuus nodig hoor. Hoewel ik wel echt even bang was. Duidelijk is mij nu wel, dat we geen hulp van buitenaf nodig hebben met zo een hoofdcommissaris. Want als ik zo om me heen kijk, hebben we een uitzonderlijke man nodig die deze moorden kan doen stoppen. En die man ben jij Hollestelle. Okay, dus wat hebben we hier nou weer”, en voorzichtig sneed de Raaf het laken aan flarden.
De mannen keken naar de rug van het stoffelijk overschot van Pierre, dat op zijn buik op de hak- en snijtafel lag. “Ik heb goed en slecht nieuws heren”, zei de Raaf. Blij dat hij meteen een antwoord had gevonden.
“Nu al de Raaf? Begin dan in hemelsnaam maar met het goede.”
“Pierre is niet vermoord door Artan, dus Artan moet zijn omgekomen bij de explosie.”
“Hoe weet je dat zo zeker de Raaf?”
“Kijk, zien jullie ergens shembull staan? Nee dus. Shembull gekerfd op de rug van de slachtoffers is het handelsmerk van Artan en Artan alleen. Niemand zou het wagen een moord te begaan in zijn aanwezigheid, dus moet hij wel dood zijn. Artan bedoel ik dus.”
“Dus Artan is dood. Maar wie heeft dan deze moord gepleegd? Want volgens mij is dat toch echt een vleeshaak de Raaf.”
“Dat is het slechte nieuws. Het Albanese keurmerk in deze is onmiskenbaar te herkennen. Kom, laten we ‘m even omdraaien.”
De bekende onthaarde borst van Pierre lag onder het tl-licht heel erg wit te wezen. Bekend omdat iedereen hem zonder stropdas kende en hij het liefst met open borst de misdaad versloeg. En toch was er iets dat ze nog niet eerder gezien hadden.
“Die tepel de Raaf, wat glimt dat ding toch.”
De Raaf begon de tepel van Pierre onder een loep te bestuderen en zei: “aha!” Met zijn grote pincet begon de Raaf de tepel van Pierre samen te knijpen.
“Stop de Raaf! Doe niet zo luguber kerel”, gilde Rinus die de tepel eng zag vervormen.
“Rustig Rinus, dat is helemaal geen tepel”, zei Hollestelle gebiologeerd kijkend naar de nu omhoog gestoken pincet.
“Inderdaad niet commissaris! Dit heren, dit is een verborgen cameraatje!”
“Wel, heb je ooit?”
“Nee, nog nooit.” Voorzichtig liet de Raaf het tepelcameraatje vallen in de roestvrij stalen kom. “Alsjeblief. Volgens mij loopt ie nog ook!”
“Ongelooflijk Chef, wat een stukje techniek.”
“Dank je”, zei de Raaf best wel trots. “Nou, meer dan dat kan ik jullie nu niet geven. Ik stel voor dat ik mijn verslag ga schrijven en dan kom ik die in de loop van de dag op het bureau brengen, okay?”
“Prima werk de Raaf en ja, natuurlijk. Rinus, pak die tepelcamera. We hebben potverdulleme misschien beeld van de moordenaar!”
Voorzichtig vouwde Rinus het tepelcameraatje in zijn schone zakdoek en stak deze nog voorzichtiger in zijn borstzak, op tepelhoogte om niets aan het toeval over te laten. Terwijl de Raaf weer zijn handschoenen voor het rapport aantrok, verlieten Hollestelle en Rinus met hernieuwd gemoed de slagerij.
“Kan jij dat dingetje aansluiten op de PC Rinus?”, informeerde Hollestelle naar de IT-kwaliteiten van zijn rechercheur.
“Dit is nieuw voor me Chef. Ik weet het eigenlijk niet.”
“Ik heb alle vertrouwen in je Rinus!”
Maar ze moesten nog enig geduld uitoefenen, vooraleer ze de beelden zouden kunnen gaan zien. Op de oprit namelijk werden ze begroet door een schimmig figuur, die zich voorstelde als ene Sjon Hill. En Sjon beweerde beeld te hebben, waar zij erg in geïnteresseerd zouden zijn.