Moord in Serooskerke II ‘confrontatie met avondklok’
Hoofdstuk XVI
Rinus zat al fris gedoucht aan de koffie toen Hollestelle het bureau binnen kwam.
“Morgen Chef! Ik denk dat ik weet, waar we moeten beginnen!”
“Rustig Rinus, eerst koffie”, en de commissaris hing zijn regenjaas aan de kapstok.
“Natuurlijk Chef! Hier, vers uit de automaat!”
“Lekker”, en hij nam blazend een eerste slokje. “Okay Rinus, vertel me dan nu maar waarom je zo monter aan het bureau zit.”
“Wel Chef! Ik heb een uitstekende nachtrust gehad en ineens zag ik vanmorgen iets dat we over het hoofd hebben gezien. Want waar hebben wij Lonnie te grazen genomen?”
“In de weilanden tussen Seroos- en Koudekerke natuurlijk.”
“Ja, maar wat had ie in zijn zakken?”
“Piepers Rinus, hij zat vol met piepers. Maar kom nu eens eindelijk a point!”
“Lonnie zat inderdaad onder de piepers Chef. Het eerst dat ik hem heb voorgehouden na het toiletteren; was een verse pieper Chef. En na al die dagen droog brood onder de deur door, brak hij!”
“Hoe bedoel je Rinus?”
“Nou, ik heb ‘m die pieper voorgehouden op voorwaarde dat ie zou vertellen wat ie daar aan het doen was Chef!”, en Rinus keek trots naar zijn Chef.
“Ja, dat is nogal wiedes. Fotootjes schieten natuurlijk! We kennen ‘m toch al langer dan vandaag?”
“En?”
“En wat?”
“Die piepers Chef. Hij was op weg naar Molly!”
“Verdulleme Rinus! Er moest voor ‘m gekookt worden, natuurlijk!”
“Precies Chef. Nadat ie had bekend, dat ze zich schuil hadden gehouden in dat slooppand; heb ik die pieper onder de deur door geduwd Chef!”
“Dat zal ‘m wel even zoet houden dan. Dus we gaan?”
“We gaan Chef. Ik heb m’n fiets al gehaald, dus ik ben er helemaal klaar voor. Hij is nog niet tiptop hoor. De remmen zijn occasion, maar morgen komen de nieuwe en dan kan ik erop wachten. Mag ik dan gaan waxen?”
We moeten afwachten hoe de dag verloopt Rinus. Maar als we in de roos hebben geschoten, dan mag jij best wel even een uurtje waxen hoor.”
En na de koffie zaten ze op de fiets richting Koudekerke.
Aan de rand van het dorp zetten ze hun fietsen op slot op de standaard en vervolgden nu sluipenderwijs te voet. Rinus drukte zich tegen de gevel van het eerste pand aan en trok zijn revolver. In zijn dekking rende Hollestelle schuin zigzaggend de Dorpsstraat over en deed aan de overkant hetzelfde; om Rinus ook gelegenheid te geven veilig over te steken. Het dorp was nog vredig stil. Het enige dat je zou kunnen horen; waren de snelle looppasjes van de agenten, die kruislings heen en weer renden naar de overkant. Buiten adem drukten ze zich tegen de gevel van het pand rijp voor de sloop. Met korte commando-achtige gebaren duidde Hollestelle, dat Rinus achterom moest gaan. Na gelijk zetten van hun horloges, viel Hollestelle even daarna hard met de deur in huis. Vrijwel gelijktijdig verbrijzelde Rinus het raam van de keukendeur. Onder luid kabaal werd keihard gegild: “politie! politie!” En hard door blijven gillend; stapten ze beiden met getrokken dienstwapen het kleine woonkamertje binnen, waar Rinus de gordijnen van de rails begon te trekken.
“Jullie staan onder arrest!”, bulderde Hollestelle en hield zijn wapen gericht op Molly en rechterhand. Ze waren compleet overrompeld. Nauwelijks wakker waren ze zo geschrokken van de luidruchtig onverwachte inval, dat ze zich niet durfden te bewegen. Dat gaf Rinus meer dan genoeg tijd om rechterhand en Molly stevig in de gordijnen te wikkelen. En tevreden aanschouwden de agenten het gemummificeerde tafereel in het eerste ochtendlicht, dat na jaren het slooppand eindelijk weer wist door te dringen.
Daar lagen ze. In een opwellende stofwolk van de razzia, stijf en roerloos bijeen gebonden door meer dan kundig stoffeerwerk van Rinus.
“Hoge vijf Chef!”, en Rinus kletste uiterst tevreden over deze afloop tegen de net zo tevreden handpalm van de commissaris.
“We hebben ze Rinus! We hebben ze!”
“Allebei Chef! Al-le-bei!”
Enorm onder de indruk zag een op het kabaal afgekomen kleine menigte; hoe de mummies over de losliggende tegels van het tuinpad werden getrokken door de agenten. En een luid applaus steeg op, toen ze de arrestanten overdwars op de stoep legden.
“Kordaat optreden agenten! Zit daar die vandaal tussen?”
“En moordenaar mensen!”, zei Rinus trots.
“Dus zo ziet een moordenaar eruit?”, keek de meute nog dieper onder de indruk naar de in gordijnen roerloos gewikkelde arrestanten.
“Kan iemand onze fietsen halen? Ze staan aan de rand van het dorp.”
Verheugd over deze wel heel snelle oplossing van de moord op Pierre en vooral gevelverontreiniging, boden meerderen zich spontaan aan. Met vereende krachten werden de mummies stevig op de bagagedragers met de snelbinders vastgebonden.
“Beste mensen, Rinus en ik gaan dit schorum veilig opbergen. Jullie kunnen weer rustig slapen.”
Onder een uitzinnig gejoel van vreugde, waarbij meerdere petten de lucht in werden geworpen, fietsten de agenten de slingerende dijk op. Nadat ze uit het zicht waren verdwenen, zou het nog lang onrustig blijven in het dorp. Maar nu van niets minder dan opluchting en vreugde. Een klein volksfeest werd ingezet en spontaan hingen de dorpelingen een spandoek over de Dorpsstraat, met de woorden; hier hebben wij buurtpreventie met dank aan Rinus en Hollestelle. En tegen de gebruikelijke gang van zaken, werd begonnen aan de sloop van het slooppand. Hier droeg iedereen zijn steentje aan weg. Het is niet overdreven; dat na de arrestatie de dorpse gemeenschapszin weer helemaal bleek hersteld. Dankzij de veerkracht van de bewoners, doch vooral dankzij degelijk politiewerk dat voor simpele handhaving wel altijd een vereiste blijft. Tegen de landelijke trend in, waren in alle vroegte de criminelen van hun bed gelicht en definitief afgevoerd, en dat maakte dit kleine volksfeest zo bijzonder.
Hoe anders was de meer ingetogen sfeer in Serooskerke. In alle rust fietsten de agenten de oprit van het bureau op. Rinus opende het magazijn en Hollestelle rolde de arrestanten uit, onder de meer dan verbaasde blik van Lonnie.
“Zo. Cadeautje Lon. Ze heeft je verlaten voor dit gespuis!”, en hard sloeg Rinus de deur weer toe. En toen begon het echte werk. Geheel in hun element begonnen ze aan het reeds lang gehoopte recherchewerk. Nu konden ze in de praktijk gaan brengen, waar zij zo goed in waren en dat waren ze; uitzonderlijk goed.
Snel pakten ze een viertal bekers en vulden twee ervan met verse kofiie. Ze schoven de bureaustoelen tegen de muur en zetten al comfortabel zittend hun lege bekertje vrijwel gelijktijdig omgekeerd tegen de muur. Genietend van hun koffie, legden ze hun oor op de onderzijde van de lege bekertjes te luisteren. En gespannen begonnen ze de ontwikkelingen in het magazijn te volgen.
“Wie? IS DIT?”, vroeg Lonnie totaal ontredderd door de zojuist uitgerolde boodschap.
Zwaar teleurgesteld over haar arrestatie snauwde Molly: “dit is rechterhand en hij heet zo, omdat hij de mijne zo lekker vindt! Maar vooral omdat ik eindelijk die van een echte man heb mogen voelen.”
Uitzinnig vloog Lonnie rechterhand aan en begon verschrikkelijk hard te krabben.
Aan de andere kant van de muur kon Rinus zijn lachen bijna niet inhouden. Want conform hun protocol ‘anti-zelfmoord in magazijn’; had Rinus trouw iedere dag, na het toiletteren, de nagels van Lonnie zo kort mogelijk weten te onderhouden. Dit opdat Lonnie niet de hand aan zichzelf zou kunnen slaan, laat staan die van de rechter. Hollestelle stak een complimenterend amuserende duim op bij het horen van een doffe dreun.
Lonnie kon met zijn geaai totaal geen vat krijgen op de geharde crimineel. Rechterhand had hem al vrij snel zo’n harde hoek verkocht; dat Lonnie bewusteloos tegen de stalen archiefkast vloog. Molly werd hiervan zo mogelijk nog hopelozer verliefd en baalde nu nog meer dat ze vast zaten. “Wie is dit?”, vroeg rechterhand ijzig kalm en Molly begon haar levensverhaal te vertellen. Daar ze die wel wisten, namen de agenten even koffiepauze en genoten na van hun hopelijk nog meer succesvolle aanpak toen de Raaf binnen liep.
“Ik heb het gehoord mannen, jullie hebben de moordenaar van Pierre?”
“Jawel, de Raaf. We wachten nu geduldig op wat komen gaat.” En ze zetten hun tactiek uiteen; dat zoveel effectiever leek, dan hun gangbare kruisverhoor. Doch nu hadden ze dan ook meerdere arrestanten te pakken, die behoorlijk in het nauw zaten.
“Hebben jullie ook een bekertje voor mij?”, en even later zetten ze hun oren weer te luisteren. Molly was net aan het afronden en rechterhand zei na haar relaas ijskoud: “dan moet ie dood!”, waar Molly het gek genoeg helemaal roerend mee eens leek.
“Dit gaat niet goed!’, sprak de Raaf angstig en zijn bekertje begon vervaarlijk te kraken.
“Rinus! Haal ze uit mekaar!”
Snel deed Rinus de magazijndeur van het slot en gooide het gordijn over rechterhand heen die hij, zonder naar Molly op te kijken, uit het magazijn begon te slepen. De Raaf gooide de deur weer toe en draaide snel het slot dicht. Waarna rechterhand op het verhoorkrukje werd gezet en met de spin van Hollestelle stevig werd vastgesnoerd. Pas daarna haalde Rinus het gordijn van hem af en rechterhand keek ijskoud voor zich uit.
“Wie ben je?”, begon Hollestelle. Maar rechterhand bleef zwijgen. Hoe ze ook probeerden, want ze haalden echt alles uit de kast; doch zelfs tussen de stapels papierwerk en andere kantoorartikelen, bleef rechterhand zwijgen als een graf. Nadat de kast helemaal leeg was gehaald, wisten ze even niet meer hoe nu verder te gaan.
Al die tijd had de Raaf in het uiterste hoekje van de kamer gestaan, want als er iemand een trauma van de Albanezen had opgelopen, dan was hij het wel. Maar dapper begon hij die te overwinnen, niet in de laatste plaats om Rinus en Hollestelle te helpen. En nadat de agenten aan het einde van hun Latijn waren, ging de Raaf voor de gelukkig veilig vastgesnoerde crimineel staan.
“Hij gaat zo niks zeggen. Dit is een keiharde crimineel. Nog harder dan die twee in het magazijn. En ik weet waar ik het over heb.”
“Wat stel je voor de Raaf?”
“We moeten buiten de gewone paden treden, willen jullie hier iets uit krijgen. Ik stel voor; de hak- en snijtafel.”
“De Raaf!”, sputterde Rinus tegen.
Maar Hollestelle was overtuigd van de andere aanpak. “Hij heeft Pierre vermoord Rinus, vergeet dat niet.”
“Maar Chef, zo zijn we toch niets meer dan hem?”
“Denk aan het dorp Rinus”, zei Hollestelle serieus.
“We zijn in oorlog Rinus. En ik weet waar ik het over heb”, zei de Raaf, waarop Rinus overtuigd werd van de noodzaak van de hak- en snijtafel.
In Tirana probeerde Seel voor de zoveelste keer contact te krijgen met rechterhand. Maar iedere keer kreeg hij een in gesprekstoon. Verwoed drukte hij weer op de re-dial en hij kreeg eindelijk contact.
“Rechterhand?”
Nee. Ik ben de man van het hondje. Met wie spreek ik?”
Verbaasd over deze opname, drukte Seel hem weg en begon van alles in zijn hoofd te halen. En dat duurde bij hem gewoonlijk nogal even.
De man van het hondje had onder zijn weggedragen steentje het mobieltje van rechterhand gevonden en was meteen online op het bankje aan de sloot gaan zitten roamen. Eindelijk had hij een goedkope mogelijkheid in handen gekregen om zijn verre neef overzee te bellen. Maar net toen het tegoed bijna op was, ging dat ding over en had ie opgenomen. Na zijn lange gesprek en die hele korte, zag hij het scherm uitgaan door de uitgeputte batterij. Bij gebrek aan een oplader gooide hij het ding in de sloot en liep verder met zijn hondje op huis aan, blij dat alles goed ging met zijn neef.
Rustig als het spreekwoordelijke ijskonijn lag rechterhand met de spin van Hollestelle stevig vastgebonden op de hak- en snijtafel van de Raaf. Rinus durfde niet te kijken toen de Raaf het grote slagersmes op de borst van rechterhand zette. Zonder maar met zijn ogen te knipperen, onderging rechterhand de eerste incisie van de Raaf.
“Allemachtig, hij geeft geen kik de Raaf”, zei Hollestelle.
“Oh nee, oh nee”, sloeg Rinus nu voor de zekerheid zijn handen voor zijn ogen.
“Rinus, heb jij je vlakgom bij je?”, vroeg de Raaf toen hij het opengesneden t-shirt van rechterhand uiteenvouwde en de inktzwarte tattoo onthulde.
“Eh? Ja?”
“Mag ik die dan even hebben?”
Op de tast reikte Rinus zijn stufje aan; die hij zoals altijd met het potlood en klein memoblokje in zijn zak bewaarde.
“Rinus, kijk in Godsnaam mee”, maande Hollestelle zijn rechercheur.
Nimmer een opdracht kunnen weigerend, opende Rinus zijn ogen tot een voorzichtige spleet en zag dat de Raaf dreigend het vlakgommetje boven de ogen van rechterhand liet dansen. En dat had wel degelijk effect. De ogen van het ijskonijn waren veranderd in die van dat andere konijn. Zo eentje die verstijfd van schrik in snel opdoemende koplampen staart. Ook zweetparels vormden zich op zijn voorhoofd.
“Vertel ons alles wat je weet rechterhand. Zo niet dan begin ik je tattoo uit te stuffen en langzaam bewoog de Raaf steeds verder zijn vlakgommetje naar beneden onder de nu hevig pogend kronkelende rechterhand. Maar de spin gaf geen millimeter mee en net toen de Raaf het stufje op de borstkas van rechterhand zette, schreeuwde die het uit.
“Neeee! Stop! Ik vertel alles wat ik weet, maar niet mijn tattoo! Alsjeblief, niet mijn tattoo!”, begon rechterhand nu gebroken te snikken.
De Raaf gooide routineus het gommetje in de roestvrij stalen kom en ging trots met z’n armen over mekaar heen staan.
Rinus klapte spontaan en Hollestelle vuurde zijn eerste vraag af.
“Wie ben je?”
“Ik ben rechterhand.”
Hollestelle moest zich inhouden niet te gaan ratelen. Eindelijk kreeg hij een antwoord en hij had nog zoveel vragen. Maar rustig stelde hij de ene na de andere vraag; die rustig naar waarheid leken te worden beantwoord. Rinus sloeg het zoveelste blaadje van zijn notitieblokje om en alles werd hen nu daar, in de koelcel van de Raaf, eindelijk duidelijk.
Toen Rinus er een punt achter zette, waren ze allemaal dodelijk vermoeid. De ene door het verraad, dat niet anders kon en de andere door de vele antwoorden die ze hadden gekregen.
“De Raaf? Heb jij een magazijn hier?”
“Ja, maar die is niet gekoeld commissaris.”
Rinus wist meteen waar zijn Chef heen wilde en volgde de Raaf met rechterhand veilig verzekerd in de spin naar het kleine achterhuis. Ze zetten rechterhand op een klein krukje, dat normaal gesproken als opstapje diende voor de bovenste planken en sloten het magazijn hermetisch af.
De sleutel, die altijd om een roestige spijker aan de muur werd gehangen, hing de Raaf nu in een grote gouden schakel van een hele dikke ketting om zijn nek. Rinus had die enorme ketting nog nooit gezien en vond dat helemaal niet bij de Raaf passen. Toen hij zijn boord en eeuwig zwarte stropdas weer dichtknoopte, gaf hij Rinus een knipoog; “het enige uit mijn vorige leven waar ik geen afscheid van heb kunnen nemen Rinus.”
Terug in de slagerij vroeg de Raaf of het nu geen tijd was voor een pintje van Oranjeboom. “Want dit mag gevierd worden heren. En ik kan niet ontkennen dat ik over mijn trauma heen lijk.”
“Zo Chef! Zag u hoe hij die vlakgom op de borst van rechterhand zette? Meesterlijk gewoon en heel dapper van je de Raaf.”
“Dank je Rinus, maar zonder jullie had ik het echt niet gedurfd hoor.”
“Nee de Raaf, geen pintjes nog. Nu begint het lange wachten, waar geduld onze grootste vriend zal blijken. We moeten vanaf nu meer dan ooit alert zijn. We kunnen ons, juist nu, geen moment van verslapping veroorloven. Je hebt rechterhand zelf gehoord; hij was al ver over zijn dagelijkse meldingstijd heen. Dus iemand in Tirana moet nu heel erg boos worden. En we moeten met alles wat we hebben nu hopen, dat we onze val goed genoeg hebben gezet. Voor de veiligheid van ons Serooskerke moeten we ons serieus gaan voorbereiden. Gezien alle gebeurtenissen zal de veroorzaker hiervan zich niet zo maar zonder een slag of stoot overgeven.
“U hebt helemaal gelijk hoofdcommissaris. Ik was te voorbarig door de succesvolle ondervraging. Ik zal de slagerij sluiten en persoonlijk bij het magazijn gaan waken.”
“Prima plan de Raaf. Dan zullen wij een bericht van Algemeen Belang in de courant plaatsen, opdat iedereen moet weten waar ze aan toe zijn.”
“Chef, dit klinkt bijzonder ernstig. We hebben de zaak toch al bijna opgelost?”
“Ja, maar we moeten hem geen enkele gelegenheid geven Rinus. Als ik het goed inschat, en dat doe ik, komt hij, als hij komt, in het donker. En dan wil ik er zeker voor waken, dat er geen onschuldige slachtoffers komen te vallen. En ja, ik beken dat ik nu eigenlijk veel banger ben geworden met de kennis van nu. Het is nu aan ons heren, aan ons alleen.”
De eerdere ontspanning werd zo vakkundig door de hoofdcommissaris weg gepraat, dat de mannen nu meteen weer uiterst gespannen werden. De Raaf ging stijf tegen het magazijn aanzitten nadat hij de slagerij had gesloten. Rinus kreeg al terug wandelend duidelijke instructies van Hollestelle voor de courant. De avondeditie was nog niet van de pers gerold, dus nam hij alle tijd om het bericht zorgvuldig over te brengen. Terwijl Rinus aanbelde bij de Courant, liep Hollestelle diep in zijn gedachten wat er mogelijk ging komen naar het bureau.
Na uren en uren had Seel eindelijk zijn enorme hoofd vol van het verontruste belletje naar rechterhand en drukte weer op de re-dial.
“Het toestel dat u probeert te bereiken is buiten gebruik. Spreekt u na de…”
‘Dus toch!’, klonk het door zijn hoofd, ‘dus toch!’, echode het nog even na. Rechterhand was niet te bereiken en dat kon maar één ding betekenen! Hij had geen functionerende rechterhand meer! En dat betekende dat hij direct schade zou ondervinden want; geen trekkers geen geld! Toch had Seel even nodig om zich te herpakken. Nog nooit in zijn lange loopbaan was hij een gemeenschap tegengekomen, die hij niet aan zijn wil had kunnen onderwerpen. Trouw stonden ze allemaal op periodieke basis hun trekkers af; die dan via de verzekering voor een gestage aanvoer zorgden. Hij werd gek in het besef dat er in Serooskerke, of all places, een verzekering tot uitkeer moest zijn gekomen en dat hij daar geen voordeel bij had. Hij had duidelijk opdracht geven; Pierre afmaken als voorbeeld en dan gebruik maken van de angst om die nieuwe trekker in beslag te nemen. Die tactiek was aan een strak tijdsplan gebonden, want de angst moest er wel in gehouden worden. En dat tijdsplan was nu al te lang verlaten. Hij zou de schade nog kunnen beperken. Maar dan moest hij er zelf naar toe. Hoewel zeer ongebruikelijk, opende hij zijn wapenkast en hing zijn kleine lichaam vol met het meest moderne alsook illegaal automatische wapentuig. Beneden op het plein liet hij zijn gepantserde trekker voorrijden en siste: “naar het vliegveld en snel.”
Openbare bekendmaking!
Trouwe lezers, de avondeditie komt met deze voorlopig te vervallen. Of de ochtendeditie doorgang kan vinden, is tot nu toe zeer onzeker. Zojuist hebben wij Rinus gesproken die ons de volgende instructies heeft doen toekomen. Instructies, zo willen wij als redactie benadrukken, die direct afkomstig zijn van Hoofdcommissaris Hollestelle zelf.
Het is vanaf nu ten strengste verboden zich nog na zonsondergang op straat te begeven! Bovendien dienen alle rolluiken ook overdag gesloten te blijven. Dit uit welgemeende veiligheid voor uzelf. Het is meer dan waarschijnlijk dat de afgelopen ontwikkelingen binnen afzienbare tijd tot een climax gaan komen. De hoofdcommissaris zal samen met Rinus na zonsondergang onze straatjes gaan patrouilleren en dat zullen zij doen met gevaar voor eigen leven! De hoofdcommissaris heeft tot slot nog verzekerd dat hij er alles aan is gelegen geen onschuldige slachtoffers te willen zien vallen en dat hij er alles aan zal doen om ons dorpse karakter te handhaven! Kortom vanaf vandaag geldt er een avondklok in ons Serooskerke! Voor uw eigen veiligheid wordt u aangeraden deze zeer te respecteren tot nader bericht en bidt tot de Heer op een goede afloop. Doch doe dit in Godsnaam in huiselijke kring!