Moord in Serooskerke II ‘strijden tot de dood’
Hoofdstuk XVIII
Op de stoep spraken ze af; dat Rinus op de fiets de straten zou patrouilleren en Hollestelle zou dan te voet het Kerkplein voor zijn rekening nemen.
“Fiets eerst naar de dijk Rinus en schiet die elektriciteitskast aan gort.”
“Maar dan valt alles uit Chef en bovendien kan ie dat horen.”
“Ik wil dat ie ons hoort Rinus. Hoog tijd dat wij ook eens van ons laten horen, dit is ons dorp potdomme. En we hebben meer voordeel van het donker dan hij. Zelfs al zou ie nachtkijker hebben.”
“Hoezo Chef? Dan ziet hij toch meer? Is dit wel zo verstandig?”
“Twee zien er meer dan één Rinus! En nou vooruit man. Om het hele uur steken we een lucifer af, om te weten of we nog leven. Als één van ons niet op tijd z’n lucifer afsteekt, dan moet die ander hulp van buitenaf gaan halen. Maar alleen dan! En steek die lucifer nooit op dezelfde plek af!”
Rinus reed de dijk op en Hollestelle liep spiedend naar het Kerkplein. Zijn hart begon nu merkbaar te bonzen en hoewel ie het wist, schrok hij toch van die twee doffe knallen aan de dijk; waarna meteen de straatverlichting uitviel. In het pikkedonker stond hij daar en het duurde heel even eer hij aan dat donker gewend was. Maar al snel begon hij lang- en behoedzaam een uiterst voorzichtig rondje om de kerk te lopen. Met het jachtgeweer in de aanslag, zijn adem zoveel mogelijk inhoudend.
In de kastanjeboom hoorde Seel af en toe iets van voetstappen, maar hij zag niks. Ondanks zijn nachtkijker kreeg hij geen enkel doel in zijn vizier, dat hem meer dan bevreemdde. Het zou toch niet dat die twee agenten in camo-pak de deur uit waren gegaan? Nee, dat leek hem toch echt onmogelijk en geduldig bleef hij door zijn kijker staren; in de hoop beide agenten met een welgemikt schot uit te kunnen schakelen. Liever had hij rechterhand erbij gehad, maar die was onvindbaar. Het was nu aan hem alleen. En dat zag hij met vertrouwen tegemoet. Bijna had hij al een kans gekregen, toen hij beide agenten het bureau uit zag komen. Maar ze stonden net niet op één lijn. Maar het kon bijna niet anders, dat er deze nacht zo’n gelegenheid zich wel zou voordoen. Iedereen maakte altijd op gegeven moment fouten en dan was hij daar altijd om het koel af te maken. Naast de vleeshaak was zijn tweede en bijna nog meer gevreesde handelsmerk; de ‘headshot’, om voor de hand liggende redenen. Seel schoot niet veel. Maar als hij dat deed; dan was een enkel schot voldoende. Ooit had hij met een enkel schot een hele gemeenteraad uitgeschakeld. Maar dat was zelfs voor hem zeer uitzonderlijk. In die wetenschap keek hij op zijn horloge en zag dat ie nog de hele nacht de tijd had; dat meer dan genoeg moest zijn.
De klok sloeg een heel uur en Hollestelle ging, zich binnensmonds mompelend verontschuldigend, op een grafzerk staan en streek een lucifer van Zwaluw af. De lichte gloed in de duisternis werd in de verte beantwoord door Rinus, die op zijn bagagedrager was gaan staan om zijn lucifertje af te steken.
Voor de agenten was het niets meer dan een korte en zachte flikkering. Maar voor Seel, door zijn nachtkijker, was het alsof hij vol in de hoogstaande zon keek. Geschrokken trok hij de kijker van z’n hoofd af en verloor zijn evenwicht. Met een uiterste inspanning wist hij zich nog net op de tak te houden, doch hij kon niet voorkomen dat zijn kijker beneden in het kort gemaaide gras naast het kerkmuurtje viel.
Enorm balend dat hij op dit gebied was afgetroefd, verliet hij zijn beheersing en wou nu niets liever dan een schot lossen. ‘Dan maar niet op één lijn’, en boos geworden zat hij nu vol rancune de kleine staatjes door te turen hongerig naar multiple headshots. En ja! Zag hij daar iets bewegen? Ja! Het was de fiets die hij aan Pierre had verkocht. Maar hoe hij ook scherp stelde, hij zag er slechts iets van een schim op zitten. Op goed geluk haalde hij langzaam, de loop met de fiets meebewegend, de trekker over.
Rinus werd door een keiharde klap in zijn schouder van zijn fiets geknald. Beduusd zag hij op de keitjes zijn fiets met redelijk kabaal tegen een tuinhekje tot stilstand vallen. Hollestelle schrok van het ijzerige geluid dat uit de Achtersteeg leek te komen. Hij had geen schot gehoord, maar was goed op de hoogte van geluidsdempers. En ook dat Rinus nooit en te nimmer zoveel herrie zou maken. Ze hadden net nog een lucifertje opgestoken, dus moest hij nu een heel uur wachten op zekerheid? Of moest hij de verdeel- en heerstactiek verlaten? Het was Rinus! Dus werd ’t het laatste. Gehurkt bewoog hij tegen het kleine kerkmuurtje aanschurkend naar de Achtersteeg.
Seel hoorde nu wat meer geschuifel dan voorheen onder zich en richtte zijn loop naar beneden. Hij hoorde steeds duidelijker het geluid, dat nu recht beneden hem vandaan leek te komen!
Hollestelle wachtte om de paar meter even om even goed om zich heen te kijken en zo ook de laatste meters. Wat lag daar nou in het gras? En hij ging plat op zijn buik liggen. Zodoende kon hij net dat vreemde voorwerp naar zich toe halen, zonder het veilige contact met het muurtje te verliezen. ‘Een kijker! Een nachtkijker! Die moet gevallen zijn… Uit de boom!’
Hij gespte de kijker om zijn hoofd en begon heel voorzichtig over het muurtje te kijken, steeds verder omhoog. Het was verbazingwekkend hoeveel hij nu zag en daar, in het wel vergeelde doch nog niet gevallen loof, zag hij een loop uitsteken. En die loop was vrijwel geheel op hem gericht! Hollestelle hield zijn adem in en besefte dat ie nog niet geschoten was; louter te danken aan het naaiwerk van de Raaf en zijn eigen schoensmeer. Heel voorzichtig ging hij op zijn rug liggen en begon zijn jachtgeweer net achter die loop op het gebladerte te richten. Even stond hij in dubio of hij twee lopen tegelijk zou vuren dan wel eerst eentje. Opdat ie er nog één over zou hebben, mocht ie gemist hebben. Tijd voor herladen, dan wel reiken naar zijn pistool, was op deze korte afstand ondenkbaar. Er schoot van alles door zijn hoofd. Als ie zou missen; dan zou een handgevecht onvermijdelijk zijn. En hoewel hij daar op zich veel vertrouwen in had, had hij het niet zo op messen. En dat hadden die lui altijd in overvloed bij zich. De groeiende onzekerheid over de back-up door Rinus speelde hem ook parten. Maar ondanks dat de adrenaline nu door zijn lijf gierde, besloot hij het met een dubbelschot te wagen en hij spande zijn vinger om beide trekkers, steeds harder tot die onvermijdelijke knal.
De kerkdeur vloog open en het kaarslicht verblindde nu op zijn beurt Hollestelle zo enorm; dat hij met een ferme ruk de nachtkijker ver van zich afwierp. Meneer Pastoor kwam het kerkpad op en mompelde: “met dit wijwater zegen ik diegenen die het gebruiken met oprechte intenties. God helpe ons Serooskerke!”
Seel keek verbaasd naar de oude pastoor beneden hem en trok snel zijn loop uit het kaarslicht. Hollestelle maakte hiervan gebruik, door zich snel uit de voeten te maken. Het schot durfde hij niet te lossen zolang meneer Pastoor nog met het wijwater aan de gang was. En de loop was bovendien teruggetrokken. ‘Ik had ‘m bijna, verdikkie!’, en buiten adem rende hij gehurkt de Achtersteeg in. Hij zag de fiets tegen het tuinhek liggen en volgde het spoor naar zijn rechercheur. “Rinus!”, fluisterde Hollestelle zo hard en zo zacht mogelijk. “Rinus! Ben je geraakt? Oh in hemelsnaam, zeg wat Rinus.”
“Ja Chef, m’n schouder. Ik ben in m’n schouder geraakt en dat doet verdomd veel pijn.”
“Maar je leeft nog, oh gelukkig Rinus.”
“Het kwam uit het niets Chef. Ik denk, zoals ik hier nu al een tijdje naar m’n fiets kijk, dat we die beter niet in de wax hadden kunnen zetten.”
“We moesten onze gedachten even verzetten, dus dat is achteraf Rinus. Kom, ik haal je hier weg.”
Hollestelle pakte Rinus aan zijn gecamoufleerde kraag en begon hem het tuinpad van de Raaf op te slepen. Zachtjes tikte hij op de achterdeur, waar de Raaf heel zachtjes vroeg wie daar was.
“Ik ben het, Hollenstelle. Rinus is neergeschoten.”
De deur draaide open en snel werkten ze zich naar binnen. In de verte aan het uiteinde van de lange gang zagen ze dat de slagerij goed verlicht was met vele kaarsen. Zonder enig gevaar voor buiten, dankzij de hermetisch gesloten rolluiken.
Rinus werd op de hak- en snijtafel gelegd en de Raaf inspecteerde de schotwond van Rinus.
“Je hebt geluk Rinus. Het is een enorm schampschot. Eentje veroorzaakt door een enorm kaliber weliswaar, maar een schampschot desalniettemin.”
De Raaf gooide er pure alkohol op en Rinus verbeet de pijn met zachtjes vloeken.
“Godverdomme dat doet pijn, oh wat doet dat godverdomme pijn.”
“Het zij je vergeven Rinus”, en de Raaf verbond zijn wond zo goed als hij kon.
Even later had Rinus nog een sterk branderig gevoel en excuseerde zich voor zijn gevloek, dat inderdaad niet des Rinus’ was.
“Okay, ik ben neergegaan Chef. Maar ik ben nog niet knock-out! Hoe nu verder?”
Hollestelle probeerde door het spionnetje de boom in te kijken, maar kon niks vreemds meer zien. De pastoor zat weer in de kerk en alles leek verder verlaten.
“Ik had ‘m bijna. Ware het niet door dat verrekte wijwater-tafereel en ook ik vergeef je Rinus.”
“Waar zat ie dan Chef?”
“In de oude kastanjeboom naast de kerk. Ik zie hem nou niet meer. Dus moeten we aannemen, dat ie overal op de loer kan liggen.”
“Dat moesten we toch al Chef.”
“Precies Rinus en hij heeft geen nachtkijker meer! Die heb ik heel ver weggegooid. Dus?”
“Twee zien er meer dan één Chef!”
Ze dankten de Raaf hartelijk en verlieten via de achterdeur weer het pand.
“Ik loop aan deze kant van de steeg. Dan ga jij aan de overkant lopen Rinus. Hou je lichaam strak tegen de gevel, dan lopen we zo samen op naar het Kerkplein. Daar gaan we op gelijke wijze verder en kammen zo het hele dorp uit, okay?”, fluisterde Hollestelle.
“Ik denk dat dit de enige manier is Chef. Dus die lucifers hebben we niet meer nodig?”
“Alleen als we mekaar kwijt raken, alleen dan okay?”
“Okay Chef”, en Rinus liep gehurkt zigzaggend naar de overkant, de pijn in zijn schouder voor lief aannemend. Daar had hij nu geen tijd voor.
Seel zag de pastoor weer de kerk in gaan en de kerkdeur sluiten. Tussen het sprenkelen van het wijwater door, had hij duidelijk gehoord; dat zijn prooi zich uit de voeten had weten te maken. Hij moest snel op zoek naar een andere positie. Ze hadden dus toch een camo-outfit en verbaasd en gefrustreerd tegelijk over de meer dan gelijkwaardige uitrusting; klom hij uit de boom. In zijn eerdere verkenningsronde wist hij wat de meest strategische plek was. En dat was de kastanjeboom. Maar Seel had altijd een plan B en nestelde zich nu in het donker achter het bevrijdingsmonument.
Het bevrijdingsmonument in Serooskerke bestaat een bronzen reliëf van een Britse commando in battledress. Met in de rechterhand een trompet (symbool voor de Last Post). Het reliëf is geplaatst tegen een gemetseld muurtje naast de kerk en daarachter ging hij plat op zijn buik liggen turend in de juiste richting. Zeker wetende waar hij die voetstappen naar toe had horen gaan. Zo had hij prima zicht op de twee mogelijke straten, om en om links en rechts van het muurtje loerende.
Hollestelle gebaarde naar Rinus toen ze de hoek met het Kerkplein waren genaderd dat ie moest komen. Met een omtrekkende u-boog naar achteren gericht, wist hij veilig zijn meerdere te bereiken en vroeg wat er scheelde.
“Stel jij ligt in die boom met prima uitzicht Rinus. Maar je moet deze verlaten omdat je bent ontdekt. Wat zou dan jouw tweede keus zijn om je sniper op te stellen?”
“Achter het commandomuurtje Chef… Jeminee, we zouden er recht op af zijn gelopen Chef!”
“Precies mijn gedacht Rinus. Kom we gaan door de werkplaats van Kievit. Dan kunnen we die rotzak van achteren benaderen!”
Ze slopen de achtertuin van Kievit in en Hollestelle tikte voorzichtig tegen het keukenraam.
“Ik ben gesloten, ga weg!”
“Kievit, doe open. Ik ben het, Rinus.”
“Nee, voor de zoveelste keer Rinus, vandaag niet!”
“En nou doe je open of ik ram die hele deur eruit!”, fluisterde Hollestelle boos.
“Okay, okay. Ik wist niet dat je… Commissaris? Ik had u niet herkend, ik…”
“Bewaar dat maar voor later Kievit. We moeten van je voordeur gebruik maken en daarna sluit je alles weer hermetisch af.”
Kievit lachte niet. Daarvoor was hij teveel onder de indruk van de commandolook van de agenten. En hij deed zwijgend voor hen de deur open, om deze haastig weer te sluiten.
“Okay Rinus, linksom de kerk rond. Dan komen we uit met vrij zicht achter het muurtje. Alles geladen?”
“Ja Chef, ik heb na de elektriciteitskast meteen twee nieuwe patronen in de kamer gedaan.”
“Okay, op hoop van zegen.”
De mannen kropen nu over het plein, want ze vermoedden de vijand te dichtbij voor de meer gangbare vorm van patrouilleren. Nadat de klok het zoveelste hele uur sloeg, hadden ze vrij zicht op de achterkant van het monument.
“Zie jij wat?”
“Niks Chef, maar hij zal ook wel iets van camouflage hebben.”
“Ongetwijfeld. Kijk! Zag je dat?”
“Nee Chef.”
“Ja, daar was het weer! Kijk goed Rinus. Ik zie hem duidelijk, om en om, achter de muurtjes aan weerszijden van de commando gaan liggen. Zo houdt ie zowel de Achter- als de Voorsteeg in de gaten! Hij is niet dom.”
“Ja, ik zie het nou ook Chef. Durven we?”
“We zullen wel moeten Rinus.”
En gezamenlijk richtten ze de jachtgeweren op de achterkant van het muurtje.
“Hadden we nou maar een sniper Chef. De afstand is nog best behoorlijk.”
“Dichterbij liggen we vol in het kaarslicht van dat kerkraampje hier voor ons. We hebben geen keus.”
“Dubbelschots Chef?”
“Ja, we knallen alle hagels er in één keer doorheen in een zo breed mogelijk vuurveld. Op één?”
“Liever op nul Chef, ben ik gewend.”
“Okay, ready?”
“Ready Chef.”
“Drie. Twee Eén NUL! VUUR!”
Vier schoten werden gelijktijdig afgedrukt en een regen van hagel deed het cement van het muurtje uiteenspatten.
Seel voelde meerdere stekend scherpe prikken, maar zijn kogelvrije uitrusting was meer dan bestand tegen wat hagel. Hij draaide zich na de regen vliegensvlug om en greep naar zijn beide automatische pistolen. Onder een keihard geknetter schoot hij beide magazijnen van de volautomatisch CZ75-Auto’s helemaal in één keer leeg.
“Bukken Rinus! Verdomme, bukken!”
Hoewel ze al op de grond lagen, probeerden de agenten zich nog platter tegen de grond te drukken. Onder het gesuis van overvliegende en scherp getik van inslaande kogels, afgewisseld door het keiharde vuren; baden ze tot de Heer om overleving.
Seel gooide zijn volautomatische pistolen leeg aan de kant en trok twee pinnen uit de granaten, die aan zijn gordel hingen. Na een korte aftelling gooide hij deze in de richting van de agenten.
“Granaat!”
Rinus en Hollestelle renden voor hun leven en werden door de luchtdruk van de ontploffingen midden in het keurig bijgehouden groene haagje van het kerkpleintje geworpen. Seel zag de agenten vliegen en trok zijn twee uzi’s die hij leeg begon te knallen op het haagje; dat nooit zijn blaadjes verloor, behalve deze nacht.
“Wegwezen Rinus, weg hier!” En op goed geluk renden ze naar de tegenover liggende panden en doken hals over kop over de kleine tuinhekjes en kropen zoals ze nog nooit gekropen hadden de hoek om. Om de hoek drukten ze zich tegen de gevel en hapten naar adem.
“Ben je geraakt?”
“Geen idee Chef, maar u wel”, en Rinus wees op de bebloede arm van zijn Chef.
“Verbaasd keek Hollestelle naar zijn arm, waar hij gek genoeg niks van gemerkt had. Maar nu voelde hij wel ineens een brandende pijn die zijn arm in brand leek te zetten. Rinus inspecteerde snel zijn arm en constateerde, dat de kogel er dwars doorheen moest zijn gegaan.
“Ik zie twee gaten Chef, vleeswond denk ik.”
“Zo voelt het niet, maar hij doet het nog”, en Hollestelle pakte zijn pistool die hij om de hoek richtte richting het monument en schoot zijn magazijn leeg. De kogelregen stopte even en de duisternis maakte de opgetreden stilte eentje van voor, tijdens en na de storm.
De agenten maakten hier dankbaar gebruik van, door hun wapens te herladen en zaten om de hoek te verzinnen hoe ze hieruit konden geraken.
“Jullie hebben mijn handel verstoord!”, klonk het rauw door het dorp. “En nou moeten jullie daar mijn prijs voor betalen, met jullie levens!” En op dat moment rolden er weer twee granaten de straat in.
Snel zetten ze zich af tegen de gevel en renden verder bijna struikelend de straat in; nog verder weg van het gevaarlijke Kerkplein. De twee dreunen deden vele ruiten kapot springen en hun oren suizen. Maar ze leefden nog en nu begon Hollestelle: “je staat onder arrest van de politie! Het is hoogst ongebruikelijk om op agenten te schieten, laat staan granaten naar ze te gooien in Nederland!”
“En in Serooskerke helemaal!”, gilde Rinus ook dapper terug.
Seel begon hard te lachen en liet zijn laatste twee granaten ontploffen. Gelukkig deze keer ver genoeg van de agenten. Rinus en Hollestelle renden verder de straat in en verschansten zich op de oprit van het bureau.
“Tot hier en niet verder Rinus!”, richtte de commissaris nu zijn geweer op de hoek met het Kerkplein.
Seel schakelde over naar zijn favoriete AK-47 en kwam doodkalm de hoek omlopen.
Midden op straat, in het nu doorbrekende maanlicht, konden ze hem ondanks zijn camo-pak niet missen en de agenten begonnen te schieten en te schieten en te schieten. Blind werd vele malen herladen, om de volgende salvo’s af te kunnen vuren. Na een vol kwartier vuren, waren ze door al hun munitie heen.
Het kleine dorpje was nu gehuld in een dikke wolk van kruitdampen, toen Rinus en Hollestelle vermoeid opstonden en richting de neergeschoten en vrijwel zeker dode misdadiger liepen. Het duurde nog een flinke poos eer de kruitdampen waren opgestegen en ze enig zicht kregen op het slagveld. Het kleine straatje zag er niet uit. Alle perkjes waren zwart geblakerd kapot geschoten en ook vrijwel alle ruiten lagen eruit, dan wel zaten er grote kogelgaten in de rolluiken. Maar wat ze ook zagen, ze zagen geen lichaam liggen!”
“Waar is ie?”
“Ik weet toch zeker dat ik hem neer zag gaan Chef!”
“Ik ook, maar nou is ie nergens meer te bekennen!”
Ze renden naar het Kerkplein. Ook daar zagen ze, buiten wat brandende perkjes, niks bijzonders meer.
“Terug naar het bureau dan maar Rinus.”
“Herladen?”
“Er moeten nog wat patronen in de linker bureaula liggen. Ja, herladen. Want blijkbaar hebben we nog niet het genadeschot gelost. En ik was er toch echt zeker van.”
“Ik ook Chef, ik ook. Ik zag ‘m neergaan, precies daar….”
En hun verbazing niet onder stoelen of banken kunnen schuivend, liepen ze zo druk pratend terug naar het bureau. Ze waren zich zo niet gewaar van de putdeksel die langzaam opzij werd geschoven. En al helemaal niet dat Seel hen nu letterlijk op de hielen zat!
Met twee droge knallen schoot hij de niets vermoedende agenten in de rug die voorover klapten tegen de oprit van het bureau.
Hollenstelle hapte naar adem en kreunde: “hij heeft ons te grazen Rinus. We hebben gefaald.”
“Sorrie Chef”, was het enige dat de arme Rinus plichtsgetrouw nog uit kon brengen en onder veel pijn en nog meer moeite wisten ze zich om te draaien en keken in de nog na rokende loop van Seel.
“Ik ben Seel en ik win altijd!”
Het grote hoofd van Seel zat onder hevige bloedingen van de hagelinslagen. Maar inderdaad zoals hij er nu naar uitzag, had hij de laatste kogels van deze verschrikkelijk wrede nacht.
“Ik prefereer zelf altijd een klinische kogel tussen de ogen. Maar als jullie ‘m ergens anders willen, dan is nu jullie kans om dit beleefd aan mij te vragen. Julie hebben 1 minuut!”
“Schiet er maar twee tussen de mijne, maar laat Chef leven!”, sprak Rinus zonder beven.
“Nee Rinus! Ik wil de jouwe opvangen, schiet er twee in mij!”
Ondanks dat de agenten volledig overgeleverd waren aan de grillen van Seel, was hij toch onder de indruk van dergelijk kameraadschap. Eigenlijk was hij stiekem best wel jaloers op die twee meer dan waardige tegenstanders. Maar de minuut was al bijna om en hij sprak: “dat gaat niet. Jullie moeten allebei dood. Jullie hebben nog 10 seconden!”
In die tien korte seconden reikte Hollenstelle naar de hand van Rinus en zei: “Rinus, het was de grootst mogelijke eer met jou samen te werken. Dank je wel. Ik heb altijd meer dan plezierig met je gewerkt en heb je altijd een fijne vent gevonden. Jammer dat het zo moet eindigen”, en Hollestelle sloot zijn ogen in volle berusting.
“Ik ook met u Chef! Ik ook van hetzelfde!”, sprak Rinus nu emotioneel en sloot ook zijn ogen.
“Drie!”, gilde Seel in euforie. “Twee! En Eén!”
Seel richtte als eerste de loop op Hollestelle en drukte af.
“Eén voor allen, allen voor EEN!”, waarmee de Raaf met alle kracht een vleeshaak dwars door het grote hoofd van Seel sloeg. De kogel sloeg net naast het hoofd van Hollestelle neer en Seel wankelde luid loeiend als een gewonde koe in draagtijd. Een laatste kreet en Seel viel linksom in het rozenperkje van het politiebureau, waar hij met verbaasde blik in de ogen het leven liet.
“Verdorie de Raaf, het is de Raaf Chef!”
Allemachtig de Raaf! Wat dapper van je kerel, Dank je, dank je.”
“Ongelooflijk de Raaf, je hebt Seel vermoord, uitgeschakeld, morsdood geslagen!”
“Ja en met een vleeshaak nog wel Rinus, zag je dat?”
“Nee Chef, ik had m’n ogen toe.”
“Ik ook, maar zag nog wel net hoe hij viel, de Raaf, het is je gelukt!”
“Correctie heren, het is ONS gelukt. WIJ hebben Seel uitgeschakeld!”
En voorzichtig droeg de Raaf de agenten het bureau in, waar hij terstond 112 belde. Daar de ambulance in het donker de weg was kwijt geraakt, arriveerde deze ver na de gebruikelijke aanrijtijd. Maar daar maalden de zwaar gewonde agenten niet om. Ze hadden het overleefd! En, zeker ook niet geheel onbelangrijk, zo hadden ze nog voldoende tijd voor een wel verdiend bekertje koffie!