Moord in Serooskerke III, Hoofdstuk IV: Breister op leeftijd
Hoofdstuk IV Breister op leeftijd
“Goedemorgen Chef”, zei Rinus.
“Morgen Rinus, zei Hollestelle en liep het bureau binnen. Na zijn jas te hebben opgehangen, ging hij achter het bureau zitten en vroeg; “hoe heb je geslapen?”
Rinus keek de commissaris van boven zijn wallen aan en zei; “slecht Chef.”
“Ik niet anders Rinus.”
“Ik heb de hele nacht die rundervinken op mijn netvlies gezien.”
“Verschrikkelijk.”
“Ik heb zojuist de gemaakte beelden in de computer gezet Chef.”
“Heb je ze al bekeken?”
“Nee, dat wilde ik net gaan doen”, en hij draaide het scherm zo; dat ze beiden goed zicht op het logo van Windows hadden. Rinus klikte op het mapje afbeeldingen en een passe partout van ontelbare beeldjes vulden het scherm. Nog zonder een koffie begonnen ze nauwgezet ieder beeldje uitvergroot geconcentreerd te bestuderen.
Niets zo zalvend bij enorme teleurstelling als gewoon je in het werk te begraven, dat ze dan ook deden. Tegen elven hadden ze de beelden van twee schuren nageplozen. Beiden vertoonden geen enkele kleur, dat maar iets van een insluiper zou kunnen doen vermoeden.
“Hopelijk hebben we met de laatste schuur meer geluk Chef.” En Rinus klikte op de derde gemaakte scan, dat een wirwar van fel geel tot dieprode stapjes liet zien.
“Allemachtig Rinus! We hebben sporen!”
“De Indesitdroon werkt echt!”
“Snel Rinus, vergroot ze uit”, en terwijl ze hun enthousiasme hadden hervonden, werd er op de ruit getikt.
“Hè?”, keken ze beiden verstoord op en zagen een jongetje voor het raam staan.
Hollestelle gebaarde hem naar de deur en even later kwam het ventje binnen lopen met uitgestoken hand.
“Goedenmorgen, ik ben Bob van de Aa, buitengewoon opsporingsambtenaar. Ik ben gestuurd door het ministerie en moet vragen al uw werkzaamheden per direct neer te leggen.”
“Wat?’, floepte Rinus eruit eer ie er erg in had, “maar jij bent nog maar een snotneus?”
“Dat is heel jammer dat U er zo over denkt. U bent Rinus neem ik aan?”
Terwijl hij op zijn lip beet, knikte Rinus van ja.
“Dan ga ik met U beginnen. Mijn meerdere zou graag willen weten; wat er in Godsnaam in U omging, om zo maar de hele supermarkt van Oudelande te ruineren?”
“In zijn verdediging wil ik …”, zei de commissaris, om hoogmoedig onderbroken te worden door een gebiedende wijsvinger. “U bent dadelijk aan de beurt!”
“Ik …”, begon Rinus zijn Chef om hulp aankijkend. Na een knikje van Hollestelle te hebben gekregen, vervolgde hij met; “we kregen een melding die te maken zou kunnen hebben met ons huidige moordonderzoek. Ik ben onmiddellijk naar de Spar gereden en omdat het al zo lang na de moord was, besloten we om de Indesitscanner in te zetten.”
“Pardon? Een wat zei U?”
“Een droon van Indesit. We vonden dat we geen tijd te verliezen hadden. We zaten zo in het onderzoek, dat we in alle eerlijkheid er pas te laat achter kwamen; dat de scanner niet geschikt is voor gebruik binnenshuis.”
Bob was gaan zitten en was driftig aantekeningen aan het maken en vroeg toen weer; “wat is een Indesitscanner? En belangrijker, behoort deze toe tot de door het Rijk toegestane opsporingsmiddelen?”
“Ja, wat is een Indesitscanner …”, zuchtte Rinus, die even niet wist hoe dit uit te leggen aan een leek. “U bent er zonet voorbij gelopen, hij staat onder de carport.”
“Onder de carport? Maar dat is toch een stuk roest voor bij het oud metaal?”
“Laat Kievit dit maar niet horen”, mompelde Rinus, die dit al lang genoeg vond duren.
“Wie is Kievit? En wat heeft die Kievit met die scanner te maken?”
“Kievit is de fietsenmaker van het dorp. Zo af en toe helpt hij ons met … tja, met … spullen.”
“Spullen. Zozo. En behoren die ‘spullen’ tot de door het ministerie vastgestelde en voorgeschreven opsporingsmethoden?”
“Als U doelt op bijvoorbeeld de FB-methode?”
“Ah, eindelijk komen we ergens. Ja, behoren die ‘spullen’ tot de toegestane en door het Rijk geoorloofde Facebookmethode?”
“Die hebben we geprobeerd, maar dat werkte niet.”
Bob legde zijn pen neer en smaalde; “dat lijkt mij echt onmogelijk. Dus ik mag aannemen dat die spullen ongeoorloofd zijn ingezet. Zeg, heeft u eigenlijk wel de wettelijk verplichte bevoegdheid om de uiterst efficiënte Facebookmethode juist toe te passen?”
“Ik heb de cursus gedaan.”
“Maar is deze ook gevalideerd? En bent U daarna door een extern onafhankelijke partij succesvol getoetst?”
“Chef?”
Rinus had het niet meer. Hoe langer hij dat wantrouwen van Bob moest ondergaan, des te nerveuzer werd hij.
“Als ik even wat mag toelichten Bob”, zei Hollestelle.
“Nee, dat mag U niet! Ik heb U toch gezegd dat U nog niet aan de beurt ben?”
“Je hebt het wel tegen de commissaris hoor”, begon Rinus nu lichtelijk opstandig.
“Al was hij onze lieve Heer, IK bepaal wat er nu gebeurt hier. Want ik heb de volmacht dit bureau onmiddellijk te sluiten, als ik daar aanleiding toe zie. En eerlijk gezegd is het ontbreken van de juiste papieren eigenlijk al meer dan genoeg!”
“Wat?”, sloeg Rinus daarna stil.
“Heb jij ooit wel eens gehoord van de moorden die wij hier hebben opgelost? En niet te vergeten, hoe wij persoonlijk de grootste crimineel uit Albanië hebben uitgeschakeld. Waarmee we het land voor heel wat ellende hebben behoed.”
“Ik heb geen idee waar U het over heeft”, beet Bob de commissaris toe. “Maar wat ik wel weet, is dat Politiepost Serooskerke is gesloten! Tot nader onderzoek! Ik heb zelden zo’n onprofessioneel rommeltje gezien dat werkelijk alle vastgelegde protocollen te buiten gaat!”
“Wat?! Maar we zitten middenin een onderzoek?”
“Snotneus!”, sloeg Hollestelle nu met vlakke hand op het bureau. “Als jij denkt, dat ik me de les laat lezen door jou? Dan heb je het goed mis! Ja, de Spar had nooit mogen gebeuren. Maar van opzet was geen sprake, laat staan van voorbedachte rade. ALLES! Alles wat wij hebben gedaan, doen en nog gaan doen is in het kader van een officieel politie-onderzoek. En daarom laat je mij geen keus meer.”
“Zeg, wie denkt U wel dat U bent?”
“Ik!”, boog Hollestelle zich nu over de BOA, “ben Hoofdcommissaris van Politiepost Serooskerke en omstreken. Rinus, sla deze snotneus in de boeien!”
“Wat? maar dat is ongehoord, ik sluit deze post in naam van de Koning en …”
Terwijl Bob protocollair doorratelde, had Rinus de boeien al om en begon hem naar de cel te slepen.
“Ik neem aan de cel in Chef?”
“En snel een beetje Rinus.”
“Maar die bevoegdheid hebben jullie helemaal niet!”, begon Bob nu hysterisch te krijsen.
“Bob, je bent bij deze aangehouden”, en Rinus trok even wat harder om Bob over de altijd lastige drempel te krijgen. “Je bent aangehouden omdat je een lopend moordonderzoek hindert. En wij oefenen ons recht uit”, smeet hij nu Bob in de kleine arrestantencel, “om je sowieso 24 uur vast te houden”, waarna de zware deur in het slot viel en Bob buiten zinnen raakte.
“Chef, ik heb Bob in cel drie gedaan.”
“Prima Rinus.”
“Niet dat ik niet trots op U ben Chef. Maar kunt U hier niet ontiegelijk mee in de problemen komen?”
“Ongetwijfeld Rinus, maar ik moest het wel melden. Jannie moet schadeloos gesteld worden. Maar eerlijk is eerlijk, dat ze zo snel op de stoep zouden staan? Normaal duurt het maanden als we iets aanvragen.”
Hij wist geeneens wie U was?”
“Natuurlijk niet, waarschijnlijk nog geeneens geboren toen. Snotneus!”
Na de hinderlijke onderbreking van de overheid hervatten ze het onderzoek weer onmiddellijk.
“Okay”, sprak Hollestelle zo net rond de lunch. “We hebben hier wel, even tellen, zeven verschillende schoenmaten.”
“Zeven mogelijke daders.”
“Ik vind dat wat veel Rinus. Superponeer de gevonden temperatuursafdrukken nou eens over de beelden van de Spar.”
“Uitstekend idee Chef”, begon Rinus het mapje met ‘gevonden afdrukken’ naar het mapje ‘Spar’ te slepen. Boven het mapje liet hij de muis los en ze hielden hun adem in, toen hij daarna op het mapje ‘Spar’ klikte.
“Ik zie zoveel, dat ik… wacht even Chef. Hier! Deze komt overeen met die voor het vriesvak! En deze met die bij de vleeswaren!”
“Selecteren en in apart mapje doen.”
En zo wisten ze wel vier vrijwel identieke afdrukken van de schuren met die geregistreerd in de Spar te vinden.
“Vier afdrukken Rinus. Dat zijn er dus drie minder! Uitstekend werk!”
“U ook Chef”, en Rinus maakte nu een mapje ‘mogelijke verdachten’ aan en sleepte de overeenkomstige afdrukken er naar toe. Vervolgens klikte hij op alle vier en verdeelde de vier vensters evenredig over het scherm. Daarna opende hij de App van Kievit, die vrij snel resultaat van de geopende beelden gaf.
“We hebben maat 36, een maat 43, 44 en een 38 half.”
De App liet de beelden met schaalverdeling zien en Hollestelle vroeg om een uitdraai.
“Doe er maar twee Rinus, eentje voor jou en eentje voor mij.
“Even later zaten ze met vergrootglas de uitdraaien minutieus te bestuderen in de hoop nog meer aanknopingspunten te verkrijgen.
“Zeg Rinus”, mompelde Hollestelle vanachter z’n loep, “we hebben nog geeneens koffie gehad?”
“Helemaal vergeten!”
Waarna Rinus meteen twee heerlijke verse bekertjes koffie uit de automaat naast de prints zette. Onder het genot van de koffie voelden ze zich weer in hun element en beiden maakten aantekeningen, die ze later met elkaar zouden doornemen. Ze hadden niet meer dan 24 uur eer Bob gemist zou worden, dus ze werkten de pauze door.
“Jaja, daar zijn ze”, kwam de Raaf halverwege de middag binnengelopen en hing twee witte plastic zakjes met verse speklapjes aan de kapstok. “En”, wreef hij zich even later in de handen, “hoe ver staat het met het onderzoek?”
De mannen bedankten hem voor de speklapjes en brachten de Raaf op de hoogte.
“We hebben het teruggebracht tot vier mogelijke verdachten. Alle vier zijn in de 24 uren voorafgaand aan de moord op de Nooijer in de schuur geweest. Alsook met een zeer hoge mate aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in de Spar van Jannie zeker een dag daar weer voor, of ietsje langer geleden zelfs. Want de Indesitdroon is echt heel nauwkeurig, zelfs in de chronolgie. Zo weten we aan de hand van het kleurenspectrum bijvoorbeeld, dat tenminste drie verdachten gelijktijdig in de schuur verpoosden. Het ziet ernaar uit dat ze er de nacht voor de moord hebben doorgebracht..”
“Laat eens kijken … Okay, we hebben het hier over significant verschillende schoenmaten. Maar maatje 36? Dat lijkt wel van een vrouw toch?”
“Klopt de Raaf. Maar het kan ook een kleine man zijn geweest. Ik begrijp dat je doelt op de kracht die benodigd was om de staafmixer zo dwars door het hoofd van de Nooijer te duwen?”
“Inderdaad Rinus, maar je hebt gelijk. Kan ook een kleine sterke man zijn.”
“We kunnen al deze overeenkomstige maten niet uitsluiten”, zei de commissaris, waarop er een bedompt kreetje volgde uit arrestantencel 3.
“Hebben jullie al iemand aangehouden?”, verbaasde de Raaf zich bij de koffieautomaat, waarop hij onder een kopje koffie op de hoogte werd gesteld.
“Allemachtig! Heb je dat werkelijk gedaan Camiel? Een BOA in de cel? Respect commissaris, groot respect! Maar niet om het één of ander. Wat als ze die gaan missen?”
“Dat zien we dan wel weer de Raaf”, gromde de commissaris. “Prioriteit heeft het onderzoek. Dat zo’n snotneus daar zo maar overheen durft te stappen!”
“Mij hoef je niet te overtuigen hoor. Maar je hebt gelijk. Zeg, de Raven staat toch nog buiten. Als we nu eens naar de schuur gingen? We weten nu precies waar we moeten kijken.”
Niet veel later parkeerden ze de camper bij de twee melkbussen en liepen naar de derde schuur tegenover het erf.
De derde schuur stond overdwars en diende tevens om de aflandige wind op het erf te luwen. De zeekant, daar waar de melkbussen stonden, werd deels door de Zeedijk beschermd en de eerste schuur. De weerszijdes door de tweede schuur aan de ene en het woonhuis aan de andere kant.
Ze gingen niet direct de schuur binnen, maar liepen er eerst een oriënterend en monitorend rondje omheen. In de klei ter hoogte van de grote schuifdeur, die op het weiland uitkeek, zagen ze de eerste afdrukken. De Raaf verspilde geen tijd en ging snel een flink pak snelgips uit de camper halen. Ze lieten alle mogelijke indrukken vollopen met snelgips, waarna ze deze na uitharding terugbrachten naar de camper, om daar de forensische pakken aan te trekken. Daarna pas openden ze de deur in de grote schuifdeur en betraden de schuur.
Op zicht verdeelde Hollestelle het oppervlak in drie delen. En ze gingen nu ieder voor zich de grond afspeuren naar eventueel verdere sporen.
“Succes mannen”, sprak Hollestelle serieus.
“Een pasje! Ik heb een pasje”, zei Rinus als eerste. Waarna hij het pasje in het daartoe bestemde plastic bewijszakje glijden.
“Een mobieltje”, hoorden ze de Raaf even later zeggen.
Pas toen ze aan de overkant waren gekomen, hoorden ze Hollestelle zeggen; “een sok, ik heb een ouwe sok.”
Ze kwamen samen in het midden van de schuur en waren ervan overtuigd, dat in ieder geval minimaal drie verschillende mensen hier de nacht hadden doorgebracht. Rondom de afdrukken van maatje 36 hadden ze niets kunnen vinden, maar die was van tevoren al onzeker als verdachte.
De Raaf wees naar de hoek en zei: “het stro daar zag eruit alsof het beslapen was.”
“Die paardendekens in mijn hoek ook”, zei Rinus. Bij U Chef?”
“Ik kan ook wel met zekerheid zeggen, dat daar onder het raam iemand de nacht heeft doorgebracht. Van maatje 36 ben ik echter niet zo zeker.
“Moeten we de mogelijkheid openhouden van drie samenzwerende verdachten?”
“Dat is een mogelijkheid de Raaf. Hoewel onwaarschijnlijk. Ik bedoel, kijk om je heen. Het is nu nog daglicht en het oogt al erg donker.”
“Inderdaad Chef, na zonsondergang moet het hier pikkendonker zijn. En dan is het maar de vraag, of deze mensen het wel van elkaar wisten; dat ze in dezelfde schuur aan het slapen waren.”
“Tja”, zei de Raaf, “het is er hier in ieder geval groot genoeg voor. Het is dat we de droon hadden, anders lagen we nog op ons buik in schuur 1.”
“Wat staat er op dat pasje Rinus?”
“Een nummer Chef en een adres. Verder niks.”
“De Raaf?”
“Leeg, het mobieltje is leeg dus die moeten we eerst opladen.”
“Okay, zit ik alleen nog met die sok in m’n maag. Dat pasje kunnen we op het bureau nagaan en dat mobieltje valt daar ook op te laden. Maar hoe kunnen we wat uit die sok halen?”
“Nou, ik denk dat ik wel iemand weet”, sprak de Raaf met ingehouden trots over zijn grote klantenkring. “Mevrouw Zuyderwijk!”
“Ik ken iedereen in het dorp de Raaf. Maar wie is mevrouw Zuyderwijk? Heeft U ooit van die naam gehoord Chef? … Chef?”
Maar de commissaris stond de Raaf lijkwit aan te kijken, toen ie vroeg; “Le-nie Zuyderwijk? Bedoel je Lenie?”
“Dat weet ik niet, maar nu je het zegt. Ze heet mevrouw L. Zuyderwijk. Ik ken al mijn adressen uit het hoofd. Ja, misschien staat die l wel voor Lenie. Hoezo?”
“Maar die was toch van het eiland vertrokken?”, keek Hollestelle nu in ongeloof de slager aan.
“Dat weet ik niet. Al dat ik weet, is dat ze op mijn klantenlijst staat. En ja, ze is dol op mijn speklapjes. Iedere maand breng ik haar een paar. En iedere keer als ik er kom, zit ze te breien. Kijk!”, hees de Raaf zijn broekspijpen omhoog, “heeft mevrouw Zuyderwijk voor me gebreid!”
“Mannen, mannen”, sprak Hollestelle nu weer autoritair. “Ik denk dat we voor nu voldoende hebben om het onderzoek voort te zetten. Ik stel voor; dat jullie mevrouw Zuyderwijk met die sok gaan confronteren. Dan kijk ik op het bureau dat mobieltje en dat pasje na.
Terwijl ze over het erf terugliepen naar de camper, vroeg Rinus; “maar waarom gaat u niet mee Chef? We hebben dan nog tijd genoeg om de rest samen op het bureau te doen.”
Hollestelle stapte zwijgend in en toen Rinus het hem weer vroeg, reageerde de commissaris boos dat het zo was en niet anders.
“Hier woont ze”, zei de Raaf, en hij belde aan. “Kan je het al horen?”
En inderdaad pas na het geschel viel het Rinus op. Het getik was hem niet opgevallen. Maar nu het stopte wel en even later ging de deur open en keken ze in het gezicht van mevrouw Zuyderwijk. Het was een stevige dame op leeftijd al. Haar gelaat verried een zeker jeugdige schoonheid, die eens menig mannenhart op hol moest hebben doen slaan.
“Oh, de Raaf? Ik verwacht je pas volgende week.”
“Dan ben ik er zeker weer. Deze keer gaat het om iets anders mevrouw. Dit is Rinus.”
“Dag Rinus”, stak ze haar hand uit; die ontegenzeggelijke induraties van een levenslang breinaalden hanteren vertoonde.
“Rinus mevrouw, adjudant van Politiepost Serooskerke en omstreken. Zouden wij U een momentje lastig mogen vallen?”
“Oh politie? Komt U verder.”
Mevrouw Zuyderwijk wees de mannen ieder een zetel in de voorkamer en pakte haar breinaalden op en begon in een ongelooflijke sneltreinvaart te tikken.
“Ja?”, keek ze even later op van haar naalden, “vraagt u maar.”
Zowel Rinus als de Raaf keken in bewondering naar die flitsende naalden. Ze vroegen zich af, hoe lang een mens wel niet moest breien; eer ie ook zo volledig blind en oh zo razendsnel tot in de perfectie kon breien. Ieder steekje zo perfect, dat het leek alsof ze naar een machinaal tot stand komend breiwerk zaten te kijken in nog eens een ongelooflijk tempo ook. Onwillekeurig keken ze om zich heen en zagen dat vrijwel alles gebreid was in de voorkamer van mevrouw Zuyderwijk. De vensterbank was duidelijk van het soort drie keer doorsteken. De gordijnen alsof ze uit één massieve lap fluweel bestonden. Alleen bij de rails verraadden wat uit de band gesprongen haartjes, dat ze van wol moesten zijn. De tafelpoten tot zelfs de stoelpoten waren uitgevoerd in Noorse zigzag, duidelijk uit één klos garen gebreid. Het tafelkleed bestond uit ontelbare minuscule kruisjes en punten omzoomd met een afgehaald boord in twee contrasterende kleuren donkerblauw en lichtgeel.
Toen pas viel het Rinus op, dat mevrouw Zuyderwijk haar haren in vlechtsteek tot een staartje had gebreid, waar een normaal mens toch gauw een dag mee zoet zou zijn. Tenminste toch bij iedereen anders dan zichzelf. Tot en met haar pantoffels in fair Isle Ruiten was alles gebreid aan mevrouw Zuyderwijk. En hij dacht nog; als iemand het weet, is het wel mevrouw Zuyderwijk. En toch kon ie ergens niet op komen en fluisterde naar de Raaf; “je hebt geen woord te veel gezegd. Ik heb nog nooit iemand zo zien breien. Maar dit is geen breien meer, maar wat?”
“Weven Rinus, dat is het allerhoogste dat je in breien kunt bereiken.”
Dat was het, dat Rinus zo opviel. Dat en de in hoogglans zwart uitgevoerde naalden die onmenselijk snel het garen aaneen weefde. Want dit was inderdaad geen gewoon breien meer. Hoe langer hij om zich heen keek, des te meer hij begon te zien. De theepotwarmer was logisch. Maar die sanseveria had toch echt bladen met herhaaldelijk afgehaalde steken van onder naar beneden. De vitrage in frambozen ajour met gezoomde boord met afgehaalde steek. Tot en met de pot zelfs en Rinus viel van de ene schaduw zigzag in de andere meer dan halve patentsteek.
“Ja agent, U had een vraag?”, onderbrak mevrouw Zuyderwijk zijn verwonderde bewondering.
“Oh ja, ja. Ik heb hier een sok en ik vroeg me af of u iets van de maker kon vertellen. Hij haalde de sok in het plastic uit zijn binnenzak en legde deze op de duizenden kruisjes en punten van het tafelkleed. Al na een eerste blik van mevrouw Zuyderwijk viel het Rinus een tweede keer op. De stilte die ontstond, nadat mevrouw Zuyderwijk was gestopt met breien.
“Dat is echt een heel bijzondere sok”, legde ze haar breiwerk even aan de kant. Ze pakte het plastic zakje op en hield deze tegen het licht. Met duim- en wijsvinger betaste ze de consistentie door het plastic heen en sprak haar blik niet van de sok afwendende; “ik heb ooit een paar in het museum gezien. Maar nog nooit in het echt.”
“Kunt U misschien ook zeggen, wie deze sok heeft gebreid?”
“Niet meer aan denken, niet meer aan denken”, zat Hollestelle het in zijn hoofd te herhalen. Hij had al snel de herkomst van het pasje gevonden. Deze bleek te zijn uitgegeven door ‘Welzijn Middelburg’, een al dan niet therapeutische instelling voor de kansarmere in de samenleving. Het mobieltje bleek na opladen verwijderd te zijn van de simkaart. Maar een App die geïnstalleerd was, deed een zekere populistische eigenaar vermoeden. De PVV-app kon hij openen, maar bleek zonder simkaart niets meer dan een leeg format zonder verdere aanknopingspunten.
Onwillekeurig zat hij zich nu te verbijten met ; ‘niet meer aan denken, het is voorgoed voorbij.’
“Deze sok is niet gebreid, maar gemaakt met naaldbinding. Heel bijzonder.”
“Naaldbinding? Wat is dat?”
“Geen haken en geen breien. Bij haken en breien haal je nooit wat meer dan een lusje op. Bij naaldbinding echter haal je de hele draad door, zoals je ook doet bij borduren. Je gebruikt een kortere draad, zoiets als fetonsteek in rijen op elkaar. Het lijkt op frivolite maar dan met een naald.”
Rinus keek de Raaf aan, maar die zat ook zijn schouders op te halen van ‘heb hier ook geen flauw idee’.
“Frivool breien?”
“Nee, naaldbinding. En dat is echt heel erg bijzonder.”
Hoe bijzonder?’, probeerde Rinus er wat meer wijs uit te worden.
“Nou, zo’n 500 voor Christus bijzonder.”
“Christus!”, verslikte de Raaf zich bijna in eigen speeksel.
“Is die sok zo oud?”, vroeg Rinus nu ook overdonderd.
“Oh, hihihi nee. Maar het is duidelijk wel een fraai gemaakt exemplaar, die wij in het breijargon kennen als de Egyptische sok. Maar deze sok is bij lange na niet zo oud, och hemeltje nee. Ik zou zeggen hoogstens een paar jaar.”
“Enig idee van de maker?”
“Niet persoonlijk nee. Wel kan ik u zeggen, dat dergelijke sokken doorgaans van het Afrikaanse continent afkomstig zijn. Echt heel bijzonder en met liefde bovendien gemaakt. Meer dan dat kan ik U helaas niet vertellen.”
“Mag ik U hartelijk danken voor Uw uitleg?”, stond Rinus op en schudde haar hand. Nadat hij de sok weer veilig had opgeborgen, liepen ze naar de gang en de Raaf zei dat ie volgende week de speklapjes zou komen brengen.
“Och, ik zal even de deur van het slot halen, excuseer”, zei mevrouw Zuyderwijk. In plaats van de knip haalde ze er een meer dan stevig gebreide kabel vanaf en zei; “zo, ik hoop dat ik U van dienst was.”
“Oh wel zeker mevrouw en nogmaals dank”, zei Rinus beleefd.
“Ik weet zeker, dat commissaris Hollestelle hier heel veel aan heeft”, zei de Raaf en opeens greep mevrouw Zuyderwijk hem bij de arm, verrassend krachtig.
“Hollestelle? Kamiel Hollestelle?”
“Ik noem ‘m vaak Camiel, om ‘m te pesten”, zei de Raaf. “Maar dat weet ie nooit, dus heb ik er alleen lol aan. Want niemand wil de commissaris boos zien hoor.
“Kamiel!”, gilde mevrouw Zuyderwijk en viel flauw. De Raaf kon haar nog net op tijd opvangen en zei: “wat gaan we nou krijgen?”
Zachtjes legden ze mevrouw Zuyderwijk op de hokjessprei die over de bank lag. Rinus ging een glaasje water halen en de Raaf stond wat te wapperen met het breiwerk, waar ze zo even nog zo professioneel mee doende was.
“Heu? Wat is gebeurd …”, voelde ze de wind over haar gelaat en hoorde Rinus zeggen; “hier, een beetje water.”
“Het spijt mij”, zei mevrouw Zuyderwijk, “heeft er iemand een tissue?”
“Snel pakte de Raaf de eerste de beste bol wol en reikte deze haar aan.
“Dank je”, zei ze dankbaar en blies haar neus. “Het spijt me”, zei ze nogmaals en ging zitten. “Ik was er echt van overtuigd dat hij het eiland af was.”
“Wie mevrouw Zuyderwijk?”
“Kamiel”, snotterde ze nog eens in de bol. “Maar zeg maar Lenie.”