Moord in Serooskerke III, Hoofdstuk VI: Wie had dat verdacht?

Moord in Serooskerke III, Hoofdstuk VI: Wie had dat verdacht?

Hoofdstuk VI   Wie had dat verdacht?

 

“Dus, we hebben vier verdachten. Maar hoe nu verder?”, vroeg Rinus zich hardop af.
“Ik heb nog ergens”, voelde Hollestelle in zijn binnenzak, “ja hier. Hier de print van de overeenkomstige afdrukken, die we hebben gesuperponeerd met de beelden van de schuur en de Spar.”
Hij vouwde het A4-tje uiteen en wreef deze op het tafelblad glad.
Rinus boog zich er over en zei; vier verdachten. Maar hoe linken we nu de verschillende schoenmaten aan de rest van die verdachten?”
“Rinus?”, vroeg de Raaf rustig, “scheelt je iets?”
“Euh? Mij? Wat zou er moeten schelen?”
“Nou dat, nu doe je het weer.”
“Waar heb je het over de Raaf?”
“Nou doe je het weer!”
“Rustig de Raaf, rustig”, zei Hollestelle. “Ik denk dat ik weet wat de Raaf bedoelt Rinus. Ik kan namelijk niet ontkennen, dat je al een hele tijd, eh ja, anders bent dan jezelf.”
“Anders? Hoe bedoelt U Chef?”, en Rinus werd een beetje rood.
“Doet ie het weer!”
“Eerlijk gezegd, weet ik het ook niet precies. ‘k Kan er mijn vinger niet op leggen. Maar ik zie wel dat je al een tijdje niet jezelf bent. Eerst heb ik het nog geweten aan het gebrek aan politiewerk. Even dacht ik, dat het een verzinsel was in mijn hoofd, toen we het onderzoek naar de moord op de Nooijer startten. Maar gaanderweg bleef er; naar ik nu inzie dankzij de Raaf, toch iets knagen. Het is niet dat je geen geweldige adjudant bent noch vriend. En toch, er is iets.”
“Maar wat is er dan Chef?”
“Nou doe je het weer Rinus! Vragen! Al die vragen. Waar is de doortastende Rinus gebleven kerel?”
“Vraag ik dan zoveel?”
“Hoor je nou jezelf niet?”
“Rinus”, sprak Hollestelle weer, “het is goed om te vragen. Juist als je iets niet weet, moet je nooit te beroerd zijn om te vragen. Maar inderdaad Rinus, wat de Raaf zegt; je vraagt wel heel erg veel. Niet dat vragen verkeerd is hoor. Maar neem nu. Ooit was je meteen naar het schoolbord gerend, om de verdachten categorisch uit te pluizen en nu? Nu vraag je ons hoe nu verder.”
“Ik heb U teleurgesteld Chef?”
“Gaat ie weer!”
“In tegendeel Rinus, niets anders dan het tegendeel. Wat wij je eigenlijk willen zeggen; is dat we ons misschien een beetje zorgen maken. Omdat we gewoon iets anders aan je merken. Maar laat het je niet weerhouden om vragen te blijven stellen, in hemelsnaam niet.”
“Tja … ik moet bekennen dat ik me al een tijdje niet helemaal je dat voel. Ik heb zo lang zitten piekeren, maar ben er niet uitgekomen. Ik heb zelf namelijk geen idee.”
“Had ik het toch goed aangevoeld”, zei de Raaf.
“Okay de Raaf, genoeg nu. Het is duidelijk dat Rinus ergens mee zit, dat ie zelf nog niet weet. Dit lijkt mij openheid genoeg voor nu, blij dat we dat in ieder geval uit de weg hebben.
Ook Rinus kon niet ontkennen, dat ie zich opgelucht voelde en keek weer eens naar de print op de salontafel.
“Dus maatje 36 zetten we even on hold.”
“Dat klinkt een stuk beter Rinus.”
“Dank je. Dan hebben we maatje 38 en een half, die correspondeerde met?”
“Was het niet die sok? Ja, die Egyptische sok!”
“Maat 43?”
“Die had een pasje Rinus, dat ben ik nog nagegaan bij Welzijn Middelburg. En maat 44 was van de telefoon met die PVV-app.”
“Okay, heb je misschien een vers vel papier de Raaf? En iets om mee te schrijven?”
“Als je zo doorgaat Rinus, hele balen.”

verdachte 1: de Egyptenaar
verdachte 2: de Kansarme
verdachte 3; de PVV-er
verdachte 4: de Reserve

“Wat dachten jullie van dit?”
“Kijk, dat maakt het alweer een stuk overzichtelijker Rinus!”
“Welkom terug!”, sloeg de Raaf, Rinus op de schouder; die de welgemeende complimenten bedeesd in ontvangst nam.
De Raaf keek over het lijstje van mogelijke verdachten en zei: “verdorie, die hebben allemaal motief.”
“Motief?”
“Nu ja, een motief dat misschien niet het motief is, maar wel voor de hand kan liggen.”
“En dat is?”
“Boos. Ze hebben allemaal reden om heel erg boos te zijn.”
“Hoe zie je dat de Raaf?”
“Neem de Afrikaan. Ik bedoel, moet ik nog uitleggen, dat die doorgaans alle reden hebben om nog steeds boos te zijn?”
“Ik zie waar je naar toe gaat de Raaf”, nam Hollestelle zijn denktrant over. “De kansarme heeft in deze tijd alle reden tot klagen en ik zou ook boos zijn. De PVV-er is er ook boos om en die Reserve, die houden we achter de arm.”
“Dat zou best kunnen”, sprak Rinus. “Als je heel erg boos bent, zou je zomaar iemand kunnen vermoorden. Het zou in ieder geval de at randomheid van deze moord kunnen verklaren. En bovendien waarom we zo weinig aanknopingspunten hebben gevonden. … Mijn God, de Nooijer is gewoon at random vermoord?”
“Vergeet Nero niet Rinus. Ja, alles aan deze zaak schreeuwt willekeur.”
“Maar potverdrie? Nu hebben we wel een paar redelijk uitgewerkte profielschetsen van de mogelijke daders. Maar hoeveel kunnen hier wel niet aan voldoen?”
“Dat zijn er best echt heel veel Rinus.”
“Maar wacht even mannen”, keek Hollestelle naar het lijstje. “Hoeveel van die verdachten, kunnen omgaan met een staafmixer?”
“Ja! Het is aannemelijk; dat het dan niet die sok uit Egypte is geweest. Ik bedoel iemand die nog vol in de naaldbinding zit, heeft volgens mij nog nooit een staafmixer gezien.”
“En zeker geen oranje! Maar”, keek Rinus verschrikt op, “zou die sok dan een vluchteling kunnen zijn geweest? Een vluchteling uit Afrika?”
“Dat zou best kunnen Rinus.”
“Oh wat ben ik daar blij om Chef.”
“Blij?”
“Ja, we worden al gezocht. Maar stel, dat we ook nog van racisme zouden worden beticht, dat bij een opsporingsbericht van het eerste profiel niet ondenkbaar is, dan zouden we het hele land achter ons aan krijgen. Pfoeh, dat lucht op.”
“Raar Rinus, heel erg raar”, zei de Raaf. “Maar het lijkt er inderdaad op, dat de Egyptenaar hier niets mee te maken heeft gehad.”
“Ik snap dat je blij bent dat we nu een verdachte minder hebben Rinus. Maar inderdaad, blij omdat je bang bent voor hoe mensen over je denken? Is dat niet raar?”
“Eh, Chef?”
“Is dat wat je dwars zit? De moderne tijd?”
“… Misschien is dat het wel, maar zou het nog niet met zekerheid kunnen zeggen Chef.”
“Okay, de sok strepen we weg. Het mobieltje heeft geen sim en de reserve nog minder. Rest het meest logische te doen en dat is uitzoeken, wie er bij het pasje hoorde. Maar dan moeten we wel naar Middelburg.”
“Te hoog risico voor het nagaan van een aanknopingspunt Chef.”
“Rinus? We hebben het hier wel over een moordzaak! Dat maakt dit risico meer dan waard me dunkt!”
“Sorrie Chef, U heeft gelijk. Laat me dan eerst even afruimen”, en Rinus verdween met de lege mokken de keuken in.
“Kijk me niet zo aan de Raaf. Als hij het zelf niet weet, wat er aan schort; wie zijn wij dan?”
“Je hebt gelijk Camiel. Kom, als we in de Raven blijven is de kans dat jullie gespot worden vrijwel nihil.”
“Dat bedoel ik; dat zou Rinus eerder als eerste beamen. Komt tijd komt raad.”
“Ja, laten we het daar maar op houden. Komt tijd komt raad.”

Ze stonden voor zo maar een deur in Middelburg met anonieme deurbel.
“Geeneens een naambordje, je weet zeker dat dit het adres is?”
“100% Chef!”
“Okay, daar gaan we”, en Hollestelle drukte drie keer achtereen stevig de bel in.
“Wie daar?”, klonk het door het grijze rooster van de intercom. Hollestelle zei: “politie, doet U open.”
De elektronische zoemer ging en de deur viel naar binnen open. Ze liepen een fel gekleurde hal binnen, dat de saaie buitengevel wel heel goed verborgen had weten te houden.
“Interieurtje is wel heel erg jaren zestig”, zei de Raaf. Maar Rinus vond het wel wat hebben, al die bloemetjes op het behang.
“U komt voor?”, vroeg dame aan de receptie en Hollestelle liet zijn pas zien. “Hollestelle, politie. Wij zijn op zoek naar de eigenaar van dit pasje. Rinus?”
“Sorrie Chef, maar dat pasje ligt nog op het bureau?”
“Oh juist ja. Wij zijn hier om te vragen; wie er in deze instelling zijn pasje heeft verloren.”
“Die informatie kan ik U niet geven. Maar ik zal de Cheffin de Clinique wel even oppiepen. Als U even daar wilt wachten?”
“Zei ze nu echt Cheffin, Chef?”
Tijd om Rinus te beantwoorden kreeg Hollestelle niet. Want daar aan het einde van de gang verscheen de Cheffin de Clinique. Een mooi gevormde dame die haar hand uitstak en toen met een volslagen onverwacht rokerige basstem zei; “mijn naam is Gerda Overweg. Volgt U mij?”
Rinus keek naar die wel heel gespierde kuiten en de Raaf stootte hem aan en fluisterde; “da’s een vent hoor.”
In het kantoor van Gerda gezeten, kwam Hollestelle meteen tot het punt.
“Wij hebben reden aan te nemen; dat iemand die verdacht is van moord wellicht in deze instelling woont, dan wel recentelijk nog heeft gewoond.”
“Wat zegt U me daar?”, en Gerda greep naar haar pruimtabak en begon daar op te kauwen.
“U bent een vent!”, flapte Rinus eruit voor ie er erg in had.
“Rinus toch!”, keek de commissaris boos naar zijn adjudant.
“Oh, maar daar maak ik helemaal geen geheim van hoor. Ja ik heette vroeger Gerard, Rinus? Rinus was het?”
“Ja”, zei Rinus nu met schaamrood op de kaken.
“Maar nu heet ik Gerda, Rinie?”
“Wat?!”, viel Rinus de bek open van die meer dan brutale insinuatie.
“Oh, maar het is helemaal niet erg Rinie, het is 2019 hoor.”
“Ja, en misschien is dat op zich wel een probleem aan het worden”, onderbrak Hollestelle het merkwaardige onderonsje tussen Rinus en Gerda. “Toe mevrouw, kunt u ons helpen?”
“Op één voorwaarde.”
“Laat mij 1 uur alleen met Rinie en ik …”
“Ik heet Rinus!”
“1 uur met Rinus, die mag me dan ook vragen wat hij wil. Na dat uur, vertel ik U alles wat U maar wilt weten.”
“Baat het niet schaadt het ook niet”, grijnsde de Raaf en stond op, “kom je Camiel?”
“Mevrouw ik wil geen spelletjes spelen. Ik heb liever dat U nu meteen zegt wat U weet.”
“Dit is ongehoord!”, stond nu ook Rinus op en liep naar de deur. “Dit zijn geen grappen meer de Raaf!”
“Voor de laatste keer Gerda, wie is hier een pasje verloren? U kunt mij hier antwoorden of anders op het bureau.”
“Flauw”, pruimde Gerda, die wat met Rinus had. “Maar verloren pasjes? Hoeveel wilt U er hebben?”, en ze wees naar de archiefkast aan de muur. “Wij behandelen hier mensen die anders zijn, teleurgesteld, boos en zelfs depressief. En die kregen allemaal een toegangspasje, kregen. Dus als U een pasje heeft gevonden, dan is dat voor mijn tijd.”
“Hoe lang bent U al Cheffin de Clinique?”
“Ik ben gisteren begonnen.”
“Juist ja. Dus het is mogelijk, dat het door ons gevonden pasje een paar dagen geleden nog is gebruikt?”
“Dat zou U aan mijn voorganger moeten vragen.”
“En waar kan ik die vinden?”
“Nu nog bij de uitvaarder, hij zal binnen enkele dagen begraven worden.”
“Een plotselinge dood?”
“Nee, we hebben het allemaal zien aankomen.”
“Ach, hij was al langer ziek?”
“Nee, maar die 1op1 sessies met Harrie van Geul liepen steeds meer uit de hand.”
“Oh? En wie is Harrie van Geul?”
“Harrie is een oude cliënt. Maar meer dan dat kan ik U niet vertellen, privacy weet U.”
“Dat begrijp ik. Maar die Harrie, die oude cliënt; is er hoop op genezing voor hem?”
“Ik zou het niet meer weten. Na het laatste incident hebben we Harrie niet meer gezien.”
De commissaris hield zich in, toen hij zei; “zou ik Harrie zijn kamer mogen zien? We hebben het over een mogelijke vermissing toch?”
“Ja, dat zou best kunnen denk ik. Komt U maar even mee.”
Het was een kamertje van niks. Een strak opgemaakt bed, een kast met wat kleding, een plank aan de muur waarop een tv stond en een wastafel. Meer was het niet.
Rinus ging op z’n knieën bij het strak opgemaakte bed en keek eronder. Hij pakte er een paar roze pantoffels onder vandaan en zei, na ze even bestudeerd te hebben; “43 Chef, maat 43!”
“Maat 43”, zei Hollestelle, “is Harrie sterk?”
“Definieer sterk”, zei Gerda.
“Staafmixersterk”, zei Rinus, die met roze pantoffels opstond.”
“Als U bedoelt of Harrie van koken hield, dan ja.”
“Okay mannen, we hebben hier volgens mij een nu wel heel erg verdachte op de korrel. Maat 43, houdt van koken en is man.”
“Man?’, zei Gerda. “Och gut nee hoor. Harrie heette vroeger Henriette.”
“Henriette? Maar die maat 43 dan?”, vroeg de Raaf.
“Henriette was ooit een iele dame, die erg worstelde met haar zijn. En ja, voor een kleine dame had ze uitzonderlijk grote voeten. Maar als U een man zoekt, kijk dan naar mij. Harrie was een neppert.”
“Een neppert?”
“Nu ja, Harrie was man noch vrouw.”
“Pardon?”
“Ja, wat ik zeg; Harrie was genderneutraal.”
“Ik word gek”, zei de Raaf.
“Ik heb nu ook even moeite om die pantoffels in het juiste perspectief te zien”, zei Rinus, “hoewel ze zo roze zijn, dat ze gewoon mooi zijn.”
“Rinus?”
“Sorrie Chef”, en Rinus legde de pantoffels weer terug onder het bed.
“Wat is genderneutraal?”, vroeg de commissaris. Hij had er wel van gehoord, maar nooit had hij gedacht een genderneutrale verdachte van een moord te vinden. Hij had eigenlijk geen idee hoe dit te plaatsen.
“Harrie is man noch vrouw. Geboren als meisje voelde zij zich al snel een jongetje, maar uiteindelijk moest ie van beiden niks hebben.”
De commissaris wist niet meer, hoe nu verder. Ook de Raaf probeerde er wat van te maken, dat gewoonweg niet ging. Rinus echter vroeg; “was Harrie boos?”
“Oh ja, Harrie was heel boos. Zo boos dat hij al jaren medicatie tegen boosheid kreeg. Maar toen dacht mijn voorganger de medicatiecirkel te doorbreken, door de tijdstippen van toediening van deze steeds verder uit elkaar te halen. Tegen het begin dat de medicatie uitwerkte, had hij dan een 1op1 sessie met Harrie, die steeds gewelddadiger begonnen te verlopen. Iedereen heeft nog gewaarschuwd. Maar uiteindelijk was Harrie zo boos geworden; dat het onvermijdelijke gebeurde.”
“Hoe heeft Harrie zijn boosheid geuit?”, vroeg Rinus door.
“Met een vierkleurenpen.”
“Een vierkleurenpen?”
“Twee om precies te zijn, twee vierkleurenpennen. Harrie heeft een vierkleurenpen in het rechter neusgat van mijn voorganger gestoken. Zo hard dat ie daar op slag niet meer door kon ruiken. De andere pen heeft hij in het linkeroog gestoken. En daarbij is volgens de ambulancemedewerker, die we hebben gebeld, een ader geraakt en misschien ook wel zijn hersenen. Ieder ander was gewoon kleurenblind aan dat oog geworden. Het was puur toeval of pech. Maar we hadden hier al tegen gewaarschuwd.”
“Desalniettemin is Harrie tot moord in staat?”
“Alleen als z’n medicijnen uitwerken.”
“Waarom”, nam Hollestelle het weer over, “is hier nooit een melding van gemaakt?”
“Oh maar dat hebben we natuurlijk gedaan. Er is hier nog een speciaal team geweest, die een grondig onderzoek heeft gedaan.”
“En is daar iets uitgekomen?”
“Ik heb geen idee en dat vond ik best gek. De inspecteur heeft mij ervan verzekerd; dat ze Harrie binnen 24 hr. zouden vinden. Maar dat is nu al weer dagen geleden.”
“Hoe kon die inspecteur dat zo zeker stellen Chef?”
“Hij had het over de FB-methode?”, zei Gerda nog ter aanvulling.
“De Facebookmethode, tja”, zei Hollestelle en draaide net niet met zijn ogen, maar keek nog even om zich heen. “Ik denk dat we verder hier niets kunnen vinden.”
“Chef, het klinkt misschien gek. Maar mag ik even alleen in deze kamer zijn?”
“Hoezo Rinus?”
“Ik weet het niet Chef, is meer een gevoel.”
“We wachten bij de receptie op je dan”, zei Hollestelle. De Raaf liep de gang op gevolgd door Gerda en de commissaris en ze liepen terug naar de receptie.
“Waarom wilde Rinus nou alleen op die kamer blijven?”
“Geen idee de Raaf. Maar hij nam het onderzoek deugdelijk over. Echt deugdelijk daar waar wij het even niet meer wisten. En er is nog altijd zoiets als instinct?”
“Oh okay.”
“U kunt hier een kopje koffie pakken, als U wilt. Ik denk dat U het nodig gaat hebben.”
“We zijn wel wat gewend hoor Gerda.”
“Mmm nou, als er verder nog iets is?”
“Nee, dank U. U heeft ons heel erg geholpen.”
“Tot ziens dan maar en succes met Rinus.”
“Tot ziens en maakt U zich over mijn adjudant geen zorgen.”
“Waarom zegt ze zoiets?”
“Geen idee de Raaf. Kom, doen we snel even een kopje.”

Toen de deur dicht was, ging Rinus op het bed liggen. Iets was er, dat hij voelde. Het werd alleen maar sterker, nu hij zo alleen in de kamer van Harrie lag. Na enkele minuten naar het plafond te hebben gestaard, schoot hij in de roze pantoffels en stond op. Wat het was, wist hij nog niet. Maar nu hij zo in de roze pantoffels was geschoten, voelde hij zich anders. Alsof hij opeens in een ander lichaam was gestapt? Nee, bevrijd; dat was het. Hij voelde zich gewoon erg lekker in die pantoffels en hij keek in de spiegel boven de wastafel en deinsde terug. Want was hij dit wel?
Er werd op de deur geklopt en Gerda kwam binnen.
“Eh sorrie”, zei Rinus en schopte de pantoffels snel weer onder het bed.
“Lieve Rinus, het is niet erg. Maar ik denk dat je anders bent.”
“Anders?”
“Heb je ooit een meisje gehad?”
“Oh, jawel. Natuurlijk.”
“En hoe was dat?”
“Nou, gewoon. En ik wil eigenlijk nu wel weg, ik weet genoeg.”
“Oh, maar ik hou je niet tegen hoor. Ik dacht dat je het prettig zou vinden als iemand het je zou zeggen.”
“U hoeft verder niets meer te zeggen dank U.”
“Je twijfelt Rinus en dat is heel normaal.”
“Ik”, voelde Rinus zich nu enorm opgelaten, “ik ben niet zo!”
“Dat weet je maar nooit”, lachte Gerda, die gewoon een ordinair oogje op Rinus leek te hebben. Toen rende Rinus de kleine kamer uit. Zijn hoofd was op hol en kon het zijn dat? Was dat wat hem al die tijd achtervolgde? Maar nee, hij was adjudant van politie! Dat was schier onmogelijk!
“Ah Rinus, heb je wat gevonden?”
“Eh nee Chef, het was loos alarm.”
“Jammer”, zei de Raaf, en ze liepen het pand uit. Op straat begon Rinus: “wat wel gek was. Toen ik die roze pantoffels aanschoot, voelde ik me … bevrijd?”

De Raaf keek uit zijn ooghoek naar Rinus en zei: “eh, okay?”
“Ja, het was alsof een last van me afviel”, ging Rinus onverstoord verder. “Ik kan het ook niet verklaren en Gerda zei, dat het normaal was Chef. Maar, ik ben toch niet zo?”

Pas bij de camper knipte Hollestelle in zijn vingers en zei: “dat is het. Het was toch wel politioneel instinct van je Rinus! Volgens mij kroop je in de moordenaar en zag je … kleuren!”
“Kleuren?”
“Ja, kleuren Rinus. En doe nou eens open de Raaf.”
Ze reden weg en de commissaris vervolgde. “Roze is een wel erg felle kleur toch?”
“Ja, maar ik heb geen idee Chef …”
“Oranje!”, kneep de Raaf in het stuur. “Wie koopt er nou een ‘oranje’ staafmixer?!”
“Precies de Raaf! Iemand die ook ‘roze’ pantoffels koopt misschien?”
“Iemand die met een vier kleurenpen moordt!”
“Hemeltje”, zei Rinus. “Dat moet het zijn dat me zo aantrok, die kleuren.”
“Inderdaad Rinus, Harrie moordt ronduit kleurrijk en dat is niet iets dat je vaak ziet.”
“Dat moet het zijn, wat ben ik opgelucht Chef.”
“En toch lijkt het me verstandig, dat je even met meneer Pastoor gaat praten Rinus.”
“Maar waarom Chef?”
“Doe nou maar Rinus, voor de zekerheid”, stemde ook de Raaf hiermee in.

Terwijl de Raaf en Hollestelle aan de koffie zaten achter de slagerij, liep Rinus het kerkplein over. De groots georganiseerde zoektocht naar de commissaris was afgeblazen en het dorp oogde zoals vanouds verlaten. In de kerk stond meneer Pastoor zijn volgende preek te oefenen en zag Rinus binnen komen.
“Ah Rinus, hoe is het met je?”
“Ik moest van Chef even met U komen praten meneer Pastoor.”
“Oh”, liep meneer Pastoor het kansel af, “dat klinkt serieus. Wat kan ik voor je betekenen?”
“Het is nogal persoonlijk.”
“Dan gaan we even in het hokje.”
En zo gezegd zo gedaan stapte meneer Pastoor in de beukenhouten biechtkast links tegen de muur van het schip. Rinus ging via het andere deurtje naar binnen en in het donker schoof meneer Pastoor het schuifje tussen hen in open.
“Nou zeg maar, wat is je zonde?”
“Dat weet ik niet precies. Maar vandaag ben ik heel erg blij geworden van roze.”
“Roze is een zondige kleur Rinus. Waarom denk jij, dat ik al mijn hele leven zwart draag? Maar toe, vertel me wat je dwars zit.”
En zo stortte Rinus zijn hele hebben en houwen eruit. Dat hij zichzelf niet was en dat het nu weer beter ging nu ze een moord hadden. Maar dat er toch nog steeds iets sluimerde. Maar dat, dat wel moest komen door zijn politioneel instinct. Want hij was het geweest; die het belang van kleuren had gevonden in deze lopende zaak.
Nu kan gedacht worden van meneer Pastoor, dat wel zeker ook in Serooskerke gedacht wordt, wat men wil. Eén ding had meneer Pastoor wel degelijk. Dat was ook de reden dat Hollestelle Rinus naar meneer Pastoor geboden had. En dat ding was mensenkennis.
“Rinus, hou je van de commissaris?”, begon meneer Pastoor na het uitgestorte hart van Rinus.
“Ja natuurlijk. MAAR NIET OP DIE MANIER!”
“Dat denk ik ook niet Rinus. Wat ik wel denk, is dat je kameraadschap verward met dat andere ding.”
“Welk ding?”
“Daar hebben we het niet over Rinus! Het is voor het hele dorp, wat zeg ik? Het gehele eiland duidelijk dat jij en de commissaris een eenheid zijn.”
“Zoals de commissaris ooit met Lenie was?”
“Ja, dat was een onverkwikkelijke kwestie. Maar nee dus. Ik doel op de innige band die je met de commissaris in de loop der jaren hebt opgebouwd. Het is niet niks Rinus, de zaken die jullie hebben moeten oplossen. Zoiets schept nu eenmaal een zeer sterke band. Een uitzonderlijk sterke en het is de mens eigen, dat je dan voortdurend bevestiging zoekt. En dat doe je dus in de Heer, Hij kan je de weg wijzen Rinus. Je was gewoon even weifelende. Weifelend omdat er geen zaak meer was en dat maakte je onzeker. Bang misschien, dat je je roeping niet meer ten volle kon uitoefenen.”
“Ik voelde me inderdaad onzeker. Is dat het dan?”
“Ja Rinus, het vaak zijn de meest simpele dingen. Je houdt zoveel van je werk, dat de dreiging alleen al van geen genoeg zaken je hoofd in verwarring kan brengen.”
“Ik wist het! Dus ik ben niet …?”
“Neen Rinus, vraag het maar aan de Heer als je mij niet gelooft.”
De last die nu van Rinus afviel, was vele malen groter dan toen ie die roze pantoffels had aangedaan. Nu hij er zo over nadacht, had hij helemaal geen behoefte meer aan roze pantoffels. Het werd hem weer duidelijk. Hij was Adjudant en de verwachting dit niet meer fulltime te zijn, was simpelweg zo ondraaglijk geweest; dat het al die tijd had doorgewerkt. Rinus verliet het hokje een stuk wijzer en dankte meneer Pastoor hartelijk en vroeg als hij ooit iets voor meneer Pastoor kon betekenen?
“Nu je het erover hebt Rinus. Eigenlijk is er wel iets, hier”, en ze liepen naar het altaar. Daar lag een handtekeningenlijst en meneer Pastoor reikte hem een pen aan.
“Ik zou het enorm waarderen, als je dit zou willen ondertekenen.”
“Maar natuurlijk meneer Pastoor. Gaat het over Uw volgend humanitaire actie?”
“Ja Rinus, het heet #Nashville, gewoon een bevestiging van ons geloof.”
Rinus staarde naar de stellingen voor hem en zei: “meneer Pastoor, ik ben niet zo. Maar om dit nu te ondertekenen kan ik ook niet. Daar ken ik mezelf wel genoeg voor. Het spijt mij.”
“Nou, dan spijt het mij ook Rinus”, nam hij de pen weer aan. “Ik zal voor je bidden Rinus, want ik zie dat je nog twijfelt.”
“Doet u maar”, en Rinus liep snel de kerk uit. Op het Kerkplein haalde hij weer diep adem, hij was niet zo. Maar zelfs al was het wel zo; dan had het hem ook niet meer uitgemaakt, zo besefte hij. Hij was Rinus, trotse adjudant van de hoofdcommissaris en dat was het enige dat hij wilde zijn.

“Ah Rinus, daar ben je. En?”
“En niks de Raaf. Waar ik net aan zat te denken, die gipsafdrukken die we hebben uitgegoten buiten de schuur. Heb jij die nog?”
“Jazeker, hoezo?”
Kan je die van verdachte 3 even pakken? Dan zie ik je dalijk in de koelcel.”
“Wat hebben we in de koelcel te zoeken Rinus?”
“Al onze resultaten liggen op het bureau, maar hier ligt de Nooijer Chef.”
In de koelcel trok Rinus het laken van de voeten van de Nooijer en zei; “hou die afdruk daar eens naast.”
“Potverdrie Rinus! Exacte hetzelfde! De voetafdrukken van Verdachte 3, de PVV-er, zijn van de Nooijer!”
“Ik neem al mijn gedachten van de afgelopen uren terug”, staarde de Raaf naar de voeten van de Nooijer, “en ik weet niet wat meneer Pastoor tegen je heeft gezegd. Maar volgens mij is de oude Rinus helemaal terug!”
“Wat een progressie maken we nu!”, zei de commissaris. “In relatief korte tijd hebben we de verloren tijd weer ingehaald. Dus wat hebben we nu Rinus?”

Hoofdverdachte : Harrie of te wel Henriette van Geul
Reserveverdachte: maatje 36

“Niet alleen hebben we de helft van de verdachten kunnen elimineren. Maar we hebben zelfs een naam!”
“Nu wil ik niet in herhaling vervallen. Maar ik denk nu toch echt; hoe nu verder Chef? Want zonder de opsporingsmiddelen van het politie-apparaat, staan we voor een vrijwel onmogelijke opdracht.”
“Hier ga ik volledig mee met Rinus”, moest ook de Raaf beamen.
“Dan zit er niets anders op. We moeten naar Den Haag.”
“Mag ik je eraan herinneren; dat jullie nog altijd gezocht worden?”
“Klopt, maar toen was het een enkelvoudige moord. Nu hebben we het inmiddels over een dubbele!”
“Alle me machtig Chef! U heeft gelijk. We zouden zomaar met een seriemoordenaar kunnen zitten!”
“Jemig”, zei de Raaf, “een seriemoordenaar hier op het eiland is nog nooit eerder voorgekomen. Ja, dit verandert de situatie volledig. Ik denk dat je nu inderdaad een heel sterk punt hebt, om die BOA van z’n sokkel te blazen.”
Even later begonnen ze aan de lange rit naar Den Haag. Niet alleen op zoek naar eerherstel maar voor het hele eiland.

Margrietje reed op haar fietsje over de Zeedijk. Ze was luid aan het zingen, dat ze altijd deed wanneer ze van blokfluitfles naar huis reed. Of het de paden op en de lanen uit was, zullen we nooit weten. Want ergens tijdens het refrein ging haar prachtig mooie licht uit en het fietsje viel in de berm met een nog draaiend voorwiel. Ze gilde, want ze was enorm geschrokken. Ze voelde nog hoe haar blokfluit uit haar rugzakje werd getrokken. En dat was het laatste dat ze voelde omdat de pijn alle overheerste, de pijn van het einde.

Hollestelle stond geboeid voor de grote Baas van de Nederlandse politie. Naast hem stonden Rinus en de Raaf, net zo geboeid. Bob zei apetrots tegen zijn meerdere, dat ie ze te pakken had gekregen via de FB-methode.
“Ik wist dat die smiley maar één ding kon betekenen Baas en het geweldige resultaat staat nu hier voor U om verantwoording af te leggen.”
De grote Baas keek Hollestelle aan en keek toen weer in een dik dossier op zijn bureau.
“Ik heb enige moeite”, begon de grote Baas, “om te begrijpen, waarom U bent gevlucht. Iemand met zo’n reputatie en zo’n glansrijke carriere. Maar wat ik nog minder snap; is dat U zich vrijwillig bent komen melden.”
“Vrijwillig? Nee, ik heb dankzij deductie van de emoticons …”
“Stil Bob, ik wil het uit de mond van de commissaris horen.”
“Geroyeerde commissaris.”
“Bob! Ik zei stil! Nu vertelt U maar.”
“De Spar was een onvergeeflijke blunder. Maar ik heb deze direct gemeld, toen we weer terug waren op het bureau. Ik neem volledige verantwoordelijkheid over de gesloopte inventaris meneer Baas. Maar waar ik ook volledige verantwoordelijkheid neem, is dat inmiddels mij duidelijk geworden is; dat de moord op de Nooijer niet alleen staat.”
“Hoe bedoel je?”
Het is ons duidelijk geworden; dat voor de Nooijer de Chef de Clinique van Welzijn Middelburg vermoord is door, zoals wij aannemen, dezelfde moordenaar al die de Nooijer heeft omgebracht. Het is daarom dat ik mij hier voor U meld. Om ook deze verantwoording af te leggen.”
“Zo, dat klinkt als een dubbele moord. Maar was dat niet al onderzocht door team Middelburg?”
“Klopt, zij hebben de FB-methode gebruikt. Wij ons instinct.”
“Ziet u wel! Onprofessioneel gedrag!”
“Bob! Nu is het genoeg Bob, eruit!”
“Ja maar …”
“Niks ja maar! Wegwezen!”
Nadat Bob was afgedropen, keek de grote Baas weer naar Hollestelle en zei: “het spijt me, maar protocol is leidend tegenwoordig. Ik begrijp nu wel beter, waarom je hebt gehandeld zoals je hebt gehandeld. Een dubbele moord rechtvaardigt out of the box denken, te meer daar team Middelburg andere resultaten heeft geboekt. Maar helaas, dit kan natuurlijk ook gewoon louter toeval zijn. Want waar is het bewijs, dat deze twee moorden verbonden zijn tot één dader?”
“U heeft gelijk, die hebben wij niet.”
“Nog niet”, fluisterde Rinus.
“Hoezeer ik ook begrip heb voor uw handelswijze, protocol is protocol. En dat schrijft voor tenminste drie maanden schorsing.”
“Drie maanden? Maar Chef? Die hebben we niet!”
“Ik heet Baas Rinus, maar …”
Op dat moment ging de telefoon en de grote Baas nam op.
“Ja met de grote Baas … wat zeg je, waar? … een kind nog? Dank je. Ja, erg zorgwekkend, bedankt en wacht daar tot aflossing”, legde de grote Baas de telefoon weer neer en zuchtte een paar keer heel diep.
“Dit was de agent die de wacht houdt voor jullie gesloten bureau. Ze hebben een meisje gevonden.”
“Waar?”
“Op de Zeedijk bij Serooskerke, vermoord.”
“Wie? Wie is het?”
“Dat weet ik niet. Het schijnt dat ze binnengebracht is door een Duitse toerist. Het fijne weet ik er ook niet van. Ze ligt onder de carport en de vraag was wat nu? Dus dit ga ik doen. De schade van de Spar zal vanavond nog worden overgemaakt op de rekening van Jannie. Dat was ik sowieso al van plan.”
“Dank U baas.”
“Die drie maanden schorsing handhaaf ik, maar zet deze om in voorwaardelijk. Het ziet er nu naar uit dat er een seriemoordenaar bezig is. En ik ben de mening toegedaan, dat jullie dit onderzoek moeten oppakken. Rest nog de schade aan het bureau hier. Wat was dat in hemelsnaam?”
“Een droon Baas, een Indesitdroon.”
“Was dat hetzelfde ding dat de Spar heeft geruïneerd?”
“Ja, sorrie. Maar dat was mijn idee”, sprak de Raaf nu. “Daar neem ik mijn volledige verantwoordelijkheid voor. Daar had de commissaris en Rinus niets mee van doen.”
“En U bent?”
“Ik ben de Raaf, slager van Serooskerke en Patholoog Anatoom zonder papieren.”
“En een zeer gewaardeerd lid van team Serooskerke Baas”, voegde Hollestelle eraan toe.
“Dank je Camiel.”
“Geen dank de Raaf.”
“Lid van het team zeg je. Maar voor de wet gewoon een burger. Een ongehoorzame burger bovendien mag ik wel stellen. Ik zie de Raaf in ieder geval nergens op de personeelslijst staan.”
“Dat klopt. Maar de Raaf maakt al jaren deel uit van ons vaste team. Als vrijwilliger weliswaar, maar niet van minder belang.”
“Dus zonder de Raaf heb je personeelstekort?”
“Oh ja, zonder twijfel, ernstig personeelstekort.”
“Dan blijft dit tussen ons want al dat papierwerk anders. Maar beloof me één ding, nooit meer die droon inpandig gebruiken!”
“Dat was eens, nu ja twee keer, maar nooit meer. U heeft mijn woord.”
“Dan zijn we klaar en nu als de wiederweerga terug naar huis en ga achter die moordenaar aan!”
“Dank U Baas!”
“Bij de ontvangstbalie zullen ze de boeien verwijderen en veel sterkte!”
Bob stond pisnijdig te kijken naar hoe de boeien, met respect ook nog eens, werden verwijderd van de mannen; die gewoon vrij waren om te gaan. Bob had zelf namelijk geen flauw benul waar de mannen voor stonden en het zal meer dan twijfelachtig blijven of hij dat ooit zou kunnen.

“Hier ligt ze commissaris”, wees de agent van wacht naar het kleine lichaam onder het kleedje. “Ik heb het bureau weer geopend en wens U veel succes.”
“Dank je agent en ja, je bent ontheven van je taak. Wij nemen het weer over.”
De mannen gingen op hun hurken zitten naast het kleine lichaam en Rinus hief voorzichtig het kleed op.
“Oh mijn God, het is kleine Margriet.”
Maar dat was het niet alleen. Uit haar linker oor stak het mondstuk van een blokfluit en uit haar rechter het uiteinde ervan.
“Wie durft het eruit te trekken?”
“Onmogelijk”, zei de Raaf. “Dat ding zit veels te vast, dat moet je eruit timmeren.”
“In de bezemkast moet een hamer liggen Rinus.”
“Ja Chef.”
“Ik doe het wel”, zei de Raaf en nam de hamer aan. “Maar iemand moet haar hoofdje vasthouden.”
“Dat doe ik wel”, sprak Hollestelle zachtjes en Rinus durfde niet te kijken. Zo humaan mogelijk begon de Raaf op het uiteinde te tikken van de blokfluit, dat met ieder tikje een schril fluitje liet horen. Ondanks het absurde tafereel, deden de mannen er alles aan; om de blokfluit zo respectvol mogelijk te verwijderen. De schrille fluittoontjes begonnen met iedere tik in een toonhoogte lager te klinken en bij de lage B zei de Raaf, dat nu de blokfluit eruit kon worden getrokken. Met een misselijkmakend geluid trok hij zo fatsoenlijk mogelijk de fluit eruit en ze keken tegen een bebloede blokfluit aan. Maar zelfs door het bloed was een overduidelijk fel regenboogmotief te herkennen.
“Kleuren Chef.”
“Verdulleme, seriemoordenaar”, legde de commissaris het kleed voorzichtig terug op het kleine hoofdje.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.