Moord in Serooskerke III, Hoofdstuk VII: Handige Harrie
Hoofdstuk VII Handige Harrie
Ondanks dat ze uit de schier ontelbare hoeveelheid mogelijke verdachten nu een hoofdverdachte hadden, zaten de mannen in het geheel niet vrolijk op het bureau aan hun koffie.
“Verschrikkelijk”, zei de Raaf, “we moeten dit stuk verdriet zo snel mogelijk in de kraag grijpen.”
“Mee eens de Raaf. Er is hier duidelijk een grens overschreden, die al ver overschreden was.”
“Kleine Margrietje”, kon Rinus alleen nog uitbrengen. Maar hij herpakte zich en stond op. Voor het schoolbord pakte hij een krijtje uit de goot en begon te schrijven; Henriette van der geul.
“Stoppen Rinus, zo gaan we verkeerd”, zei de Raaf.
“Dit lijkt mij ook niet verstandig Rinus. Want we zijn er nog altijd van overtuigd; dat de moordenaar, seriemoordenaar, een man moet zijn.”
Verward wiste hij de naam weg en krijtte deze vervolgens op als Harrie.
“Het spijt mij Chef. Maar ik heb nog nooit een gender neutrale dader moeten profileren.”
“Is niet erg Rinus, maar ga vooral door.”
Harrie houdt van felle kleuren waarmee hij het leven kleur geeft …
Rinus zijn krijtje stagneerde want hij liep nu al vast.
“Is niet te doen Chef.”
“We moeten het samen doen Rinus. Eindelijk kunnen we weer gebruik maken van het schoolbord, dus daar moeten we toch het beste van kunnen maken.”
“Ja”, zei de Raaf, “hoe anders komen we achter het patroon? We weten dat Harrie met felle kleuren doodt, tenminste tot nu toe. Nu is hij echter de grens aller grenzen overgegaan door een klein meisje met eigen fluit te doden. Ik zeg je, er schort wel wat meer aan die Harrie dan felle kleurtjes alleen.”
Rinus wiste het weer uit en schreef toen; Harrie A.
“Ik schrijf Harrie A, omdat zijn achternaam hoogst waarschijnlijk ook veranderd is.”
“Prima denkwerk Rinus.”
“Klinkt inderdaad plausibel, Dus die A staat voor Alias?”
“Daar staat die A inderdaad voor.”
“Schrijf dat dan ook op het bord Rinus.”
“Ja Chef! De Raaf? Jij zei, dat er wel wat meer aan Harrie zou kunnen schorten?”
“Zou kunnen? Dat doet het gewoon. Alles schreeuwt hier … ”
“Wat de Raaf?”
“Nou, volgens mij is ie Harrie van de pedofilie club.”
Het krijtje viel op de grond door dat besef. En ook de commissaris liet zijn bekertje bijna uit zijn hand glijden.
“Nee toch, seriemoordenaar en ook nog …”
“Je vroeg me Rinus.”
Harrie Alias, lid van een pedofilieclub.
“Margietje! Waar is mijn Margrietje!”, hoorden ze buiten gillen en een huilende mevrouw van der Schoor stond op de deur te bonken uit wanhoop, verdriet, rouw en om alles wat ze verloren had.
Monica van der Schoor, Moon voor intimi, was zoals iedere Serooskerker geboren en getogen in Serooskerke. Het spannendste in haar leven was daarom ook voor Moon haar trouwdag geweest. De kers hierop was haar kindje met Stijn. Al voor conceptie was Moon druk doende met het verzinnen van namen. Want dat het uniek moest zijn, dat stond vast. Zo sprak ze liefdevol over haar Quintana, Charieliene of Shanestia. Nog in haar laatste week had iemand in de rij voor de kassa bij de Spar haar nog over haar buik zien wrijven en haar teder ‘Sharissameebielientje’ horen zeggen. Maar al rap bleek dat Sharissameebielientje best wel onhandig in de praktijk. Het was Stijn, die opperde om haar dan maar Margrietje te noemen. En zo groeide Margrietje ook op gelijk iedere Serooskerker en de herhaling was onvermijdelijk. Ware het niet; dat er een stuk onverlaat haar dwong, om haar blokfluit van wel heel dichtbij te laten horen.
En nu stond Moon voor de deur van het bureau. Radeloos, hopeloos en wellicht reddeloos, ware het niet voor Rinus, die de deur open deed en haar naar binnen liet. Ze huilde, toen Hollestelle moest bevestigen dat het slachtoffertje inderdaad haar Margrietje betrof. En toen stortte ze helemaal in.
“Waar moet ik nu nog voor leven?”, stond ze op om haar Stijn het verschrikkelijke nieuws te gaan brengen. “Ik kan net zo goed een tattoo gaan nemen”, zei ze nog, voordat ze het bureau uitliep.
“Wat een intens verdriet”, zei Rinus.
“Verschrikkelijk”, zei de Raaf, denkend aan die tattoo.
“Ook Hollestelle was stil gevallen. Het was niet voor het eerst, dat iemands identiteit door steeds meer tattoos verstikt werd.
“Ik weet het is ver gezocht”, was het de Raaf, die als eerste de stilte verbrak. “Die Harrie Alias? Zou het wat zijn, als dat Lonnie was?”
“De Raaf! Hou op met die nonsens!”
“Ja, ik weet ook niet waarom ik daar aan moest denken.”
“Wij willen die naam hier niet meer horen”, zei Rinus. Lonnie a.k.a. Tattoe Lonnie a.k.a. Looney Lonnie a.k.a. Lonnie van Molly was de enige smet op hun voor de rest meest perfecte politiewerk ooit. “Het gaat nu om Harrie! Harrie A.!”
“Precies Rinus, hoog tijd dat we die Harrie eens op de korrel gaan krijgen. We moeten meer over die vent te weten zien te komen.”
“Ik zal de nationale databank eens door gaan spitten”, zei Rinus en draaide het scherm naar zich toe en begon te typen.
“Dan wil ik de Raaf, dat jij het lijkje over gaat brengen naar de koelcel voor verder pathologisch onderzoek.”
“Verder onderzoek commissaris?”, vroeg de Raaf zich verbaasd af.
“Ja, ik weet dat ik veel van je vraag. Maar we moeten weten of hij haar ook daadwerkelijk misbruikt heeft. Voor nu verdenken we hem er nog maar van.”
“Allemachtig Kamiel, was die blokfluit niet duidelijk genoeg voor je?”
De blik van Hollestelle deed de Raaf inbinden en hij liep het bureau uit.
“Hier Chef! Hier heb ik iets. Toen Henriette nog Henriette heette, woonde ze in Den Haag.”
“Ik wist het! Toch van buiten ons eiland!”
“En hier Chef, een heel dossier … Jackpot! Ik draai het even uit, dan kunt U het ook lezen.”
Even later vielen ze van de ene in de andere verbazing; hoe Henriette van der Geul van vrolijk spontaan meisje veranderde in een zure gender neutrale kerel om niet te zeggen neurotische vent, die bekend was komen te staan als Haagse Harrie. Haagse Harrie was al in zijn jeugd zo vaak door zijn eigen moeder uitgekafferd en en plein public veroordeeld tot van alles, dat de rechters die erna kwamen onvermijdelijk werden. De invloed van zijn vader was minimaal dan wel onbekend. Maar de uitzonderlijke en merkwaardige relatie met zijn moeder kwam des te vaker ter sprake in heel veel vastgelegde verhoren over de meest uiteenlopende zaken.
“Product van de omgeving Chef.”
“Inderdaad Rinus, klassiek.”
Hoofdzakelijk echter stond het strafblad van Haagse Harrie vol met onbetekenende zaken.
“Op z’n best een goeie kruimeldief Chef.”
Maar opeens was er niets meer over Harrie te vinden.
“Dat is gek, het strafblad houdt opeens op?”
“Kadaster Rinus, bel het kadaster en vraag wanneer Harrie daar uitgeschreven is.”
“Uitgeschreven Chef?”
“Doe nou maar en daarna bel je lokaal naar het kadaster hier.”
Niet veel later legde Rinus de telefoon neer en zei: “U raadt het nooit.”
“Nou ik denk het wel Rinus, hij is verhuisd?”
“Inderdaad Chef. Hij is verhuisd! En weet U waar naar toe?”
“Ik zou kunnen gokken, maar vertel het me maar.”
“Naar Kamperland Chef! Hij heeft met zijn moeder in een recreatiehuisje in Kamperland gewoond. Zijn moeder is echter komen te overlijden al vele jaren geleden.”
“En toen is ie op straat komen te staan natuurlijk. En uiteindelijk opgevangen door Welzijn Middelburg, dat kan niet anders.”
Rinus stond op en begon te schrijven.
Haagse Harrie, moeilijke jeugd dus van huis uit al crimineel, kruimeldief waarschijnlijk pedofiel, opvang Middelburg.
“Toch ziet dit er niet logisch uit Chef. Ik mis een duidelijk patroon. De stap van kruimeldief naar dat andere gedoe snap ik niet.”
“Omdat dat patroon er niet is Rinus! Als je het mij vraagt, is Harrie een standaard aan het zetten. Een geheel nieuwe standaard aan de zelfkant van de maatschappij, die buiten alle voorgaande criminele antecedenten valt.”
“Dus Harrie is uniek Chef?”
“Kleurenpen, staafmixer en nu blokfluit? Het is in ieder geval niet iets dat we eerder hebben gezien.”
“Dus we moeten tussen de regels doorlezen?”
“Of tussen de woorden en buiten de gangbare kaders. Harrie is van huis uit gekleineerd en dat is al iets dat niet in de koude kleren gaat zitten. Hij zal ongetwijfeld in de puberteit hebben geworsteld met wie hij was en doet dat wellicht nog steeds. Van de ene viel hij in de andere teleurstelling en dan is er maar één vangnet mogelijk.”
“De criminele?”
“Ik vrees van wel Rinus. Toen is ie verhuisd, weg van alles dat hij kende. Ik beeld me zo in, dat hij even gelukkig is geweest; toen ie daar achter de duinen met zijn moeder woonde, die inmiddels moe van alle verwensingen naar zijn hoofd het waarschijnlijk toen ook letterlijk opgaf. Toen zij wegviel, was de val des te dieper. Maar dan nog, zie ik niet het motief achter de moorden. Wat maakt het, dat Harrie zo boos is geworden?”
“U zegt het zelf Chef? Teleurstelling, zware identiteitsproblemen en wat te denken van hoe hij is opgegroeid?”
“Allemaal waar Rinus. En toch denk ik dat er meer achter zit.”
“Of minder”, zei Rinus kijkend naar het bord, “want met deze case weet je het maar nooit. Hebben wij weer Chef, een seriemoordenaar met een uniek profiel.”
“We zijn aan een bekertje koffie toe Rinus. Dan gaan we morgenvroeg verder.”
Badend in eigen angstzweet werd Janus wakker van de beginnende sluitertijd en wist niet meer wat hij gedroomd had. Merkwaardig tevreden, dat zijn nieuwe camera’s waterproof waren, stapte hij onder de douche. Daar waste hij de bevestigende strings om zijn hoofd met shampoo en spoelde deze na met lenzenvloeistof dat, zoals altijd, weer een haarscherp beeld opleverde van zijn privaat. Na hier een eerste plaatje van te hebben geschoten, stokte zijn adem voor een moment. Dit was nu al de derde keer in korte tijd dat het er daar pimpelpaars uitzag?
Na zich te hebben afgedroogd, klapte hij het klepje open van de memorycardslot en hij voelde of er een kaart in zat. Dat bleek het geval en hij liep naar beneden en ontsloot de vitrinekast achter de toonder en legde de kaart naast die andere twee. Snel sloot hij de kast weer af. Hij wist; dat hij ooit die opgeslagen beelden zou moeten bekijken, maar nu nog niet. En niemand mocht er ooit bij komen. Uit de la pakte hij een nieuwe kaart uit de verpakking en schoof deze ter hoogte van zijn slaap in het slot. Zo, dat luchtte op, nu hij met verse memorycard de dag kon beginnen. Fluitend liep hij door de zaak en draaide het bordje op de voordeur van gesloten naar open.
De Raaf had het er heel erg moeilijk mee. Desondanks trok hij even later de steriele handschoenen uit en pakte het kleine glasstrookje; waarvan hij het sterke vermoeden had, dat deze iets moest bevatten. Het onderzoek had zo op het oog niets opgeleverd en dat luchtte hem gek genoeg niet op. Een PA-onderzoek op een kind was sowieso altijd een stuk emotioneler dan op een volwassene, maar dat was het niet. Of niet helemaal; iets in hem zei, dat hij een schraapmonster moest nemen. Hoewel er visueel niets te zien was, had hij toch het dunne strookje glas tussen haar kleine dijen doorgehaald. Na een druppel gedestilleerd water erop te hebben laten vallen, had hij een tweede glasstrook erop gedaan en deze onder de microscoop gelegd. Toen hij door de kijker tuurde en deze op maximale vergroting had gezet, zag hij nog niks. Maar iets zei hem toch dat ie verder moest kijken. Hij was naar de keuken gelopen en had een oude elektronenmicroscoop uit een kastje gepakt en de stekker in het stopcontact boven het aanrecht gestoken. Hoewel oud, lichtte deze nog vrij snel op en hij schoof de glasplaatjes eronder. En daar, na de ook hier weer maximale vergroting, zag hij het duidelijk.
“Dit moeten ze weten!”, sloeg hij op het aanrecht en haastte zich naar buiten. Het dorp moest nog ontwaken en de Raaf was door de stille steegjes binnendoor naar het bureau gelopen. Het licht brandde er al en hij zag door het raam de commissaris net zijn jas ophangen.
“Morgen Rinus.”
“Goedemorgen Chef, koffie?”
“Ja lekker en …”
“Ik heb wat gevonden!”, zwaaide de Raaf in al die vroegte de deur open.
“Zo, jij bent er vroeg bij de Raaf, koffie?”
“Jaja, is goed. Mijn gevoel had gelijk. Ik heb zojuist het PA-onderzoek afgerond en niets gevonden.”
“Hè?”, zette Rinus een bekertje koffie voor de Raaf neer. “Dan ben je wel heel erg vroeg hier voor niets.”
“Dat is het niet. Ik zei dat ik niets heb kunnen vinden. Maar mijn microscoop wel!”
“Vertel!”
“Nadat ik visueel geconstateerd had, dat Margrietje ongeschonden was, heb ik desondanks toch een monster afgenomen om nader te bekijken. Onder de conventionele microscoop zag ik niks. Maar onder de EM!”
“Wat de Raaf? Wat zag je?”
“Mag ik even een slokje eerst?”, wuifde de Raaf de vraag van Rinus weg en genoot een moment van de overheerlijke koffie.
“Echt lekker Rinus.”
“Dank je.”
“Onder de EM zag ik eerst nog niks. Pas onder de maximale vergroting zag ik het. Een haar! Een piepklein haartje weliswaar, maar desalniettemin overduidelijk een haar!”
“Maar, kan die niet van Margrietje zijn?”
“Onmogelijk”, zei de Raaf, “het was weliswaar ontiegelijk klein, maar toch zonder twijfel van volwassen vorm. Ik telde wel zeker een drietal krulletjes en voor mij staat het vast; schaamhaar.”
“Schaamhaar? Maar … zo klein?”
“Ja, ik weet het ook niet hoor. Heb dat niet eerder gezien, maar het was in alles een duidelijke schaamhaar. Waanzinnig klein weliswaar, maar toch.”
“Je weet zeker, dat deze niet van het arme meisje zelf was?”
“100% daar durf ik mijn pathologisch anatomische reputatie om te verwedden!”
“Dan kunnen we helaas toch aannemen, dat je vermoeden juist was. Hè verdulleme, even dacht ik hier geen rekening mee te moeten houden. Een seriemoordenaar is al erg genoeg, maar zo eentje?”
“Voor de rest was Margrietje ongeschonden, zei je. Dat is toch een geruststelling Chef?”
“Nou, ik weet dat nog niet zo zeker”, sprak de Raaf. “Ja, ik bedoel als het schaamhaar zo minuscuul is, dan kan de rest toch niet veel groter zijn geweest?”
“Wat? Dus je zegt, dat Margrietje mogelijk wel geschonden is?”
“Ik denk dat, dat heel goed mogelijk is ja.”
“Okay, goed werk de Raaf. We hebben een haar. Dus dat betekent DNA toch?”
“Nou eh, nee. Ja, we hebben een haar, maar dat is ook alles. Dat ding is simpelweg te klein om er iets uit te halen. Het spijt mij, maar zo’n piepklein haartje is eenvoudigweg ongeschikt voor DNA-extractie. Het bevestigt naar mijn professionele mening wel het sterke vermoeden; dat dit haartje afkomstig moet zijn van op z’n minst een gender neutrale verdachte. En oh ja, wat ook gek was; dat ding was paars.”
“Hè? Paars zeg je? Een paarse schaamhaar?”
“Voor zover je dat door een EM kunt zien tenminste. Maar een kleurspoeling had ie wel degelijk gehad.”
“Dat is toch iets! Hoeveel mensen kleuren hun haar paars?”
“Hier op het eiland kan ik er zo één twee drie geen één opnoemen.”
“En waar koop je dat spul?”
“Ik heb geen idee. Maar dat zal Dolph Pimpernel toch zeker wel weten?”
“Oh nee, niet Dolph Pimpernel”, zei de Raaf nog.
Even later stonden ze voor ‘Dolph’s Haar- en Kapsalon’ aan de Dorpsstraat.
Dolph had net de zaak geopend, toen de mannen binnen liepen.
“Gaan jullie maar vast onder de kraan de haartjes nat maken. Dan kom ik er zo aan.”
“Nou, eigenlijk komen we daar niet voor Dolph.”
Dolph keek de commissaris aan met een vermengde blik van verbazing en angstaanjagende kappersnijd. Het was duidelijk dat Dolph hier niet van gediend was.
“Eerst haren wassen en dan onder de kap!”
Het was duidelijk, dat Dolph een kapper in hart en nieren was. Dus willoos lieten de mannen hun haren wassen boven de roestvrij stalen bakgoot. Even later zaten ze in de herrie van de kap te wachten, totdat Dolph voor meer rede vatbaar was. De kap van Rinus zette hij als eerste uit en die had in geen jaren zo’n bolle dot haar gehad. De Raaf schoot onmiddellijk vanachter een Libelle in de lach en Dolph legde hem het zwijgen op door te zeggen; “ik ben nog niet klaar de Raaf.”
Toen het de commissaris te heet tussen de oren werd, haalde deze zelf de kap van zijn hoofd en ook Hollestelle zat er redelijk lachwekkend bolvormig bij, waarna de Raaf het ook niet langer kon uitstellen.
“En?”, keek de Raaf de commissaris aan.
“Je bent”, begon Hollestelle enorm te lachen, “wel dertig jaar jonger zo.”
“Nee, alsof jij er zo geweldig uitziet.”
Maar in no time had Dolph de bolhoedvormen opgeschoren en geknipt in de meer conventionele coupe die ze gewend waren.
“Maar dan wel iedere dag met deze conditioner behandelen, anders is al mijn werk voor niets geweest.”
“Okay Dolph, het is al goed. Dank je. Maar kunnen we je dan nu wat vragen?”
“Nou”, zei Dolph schalks, “hoe U zonet binnen kwam niet natuurlijk. Maar zo’n goed gesoigneerde haardos kan ik niets weigeren. Wat wilt U weten?”
“Kleurspoeling Dolph, verkoop jij ook kleurspoeling?”
“Paarse kleurspoeling”, voegde Rinus er voor de volledigheid aan. Dolph werd weer helemaal enthousiast.
“Maar waarom hebben jullie dat niet meteen gezegd? Vooruit, onder de kraan.”
“Nee Dolph, het is niet voor ons.”
“Oh, maar waarom willen jullie dat weten dan?”
“Paarse kleurspoeling Dolph! Verkoop je paarse kleurspoeling?”
“Ik verkoop iedere kleurspoeling op de markt! Ik ben kapper in hart en nieren. Wat denken jullie wel niet van mij?”
“Dolph, even gewoon alsjeblief”, zei Rinus. “Je weet net zo goed als ik; dat kleurspoeling, paarse kleurspoeling, nu niet bepaald goed loopt hier. Heb jij recentelijk nog een paarse kleurspoeling verkocht?”
“Natuurlijk, ik verkoop alle kleurspoelingen.”
“Dus je hebt een ‘paarse’ kleurspoeling verkocht, ik bedoel dus specifiek paars?”
“Ik zeg jullie toch, Dolph verkoopt alle kleurspoelingen!”
“Dolph, je begint nu danig irritant te worden”, mopperde de Raaf. “Wat is er zo moeilijk aan de vraag Dolph? Dat je alle kleurspoelingen verkoopt, weten we al. Maar ons gaat het om de paarse kleurspoeling, heb je laatst nog aan iemand een paarse kleurspoeling verkocht?”
“Ja natuurlijk”, zei Dolph nogal gepikeerd.
“Ah! En aan wie heb je die verkocht?”
“Aan wie niet? Aan iedereen natuurlijk. Dolph verkoopt elke kleur kleurspoeling aan iedereen. Je bent coiffeur of niet.”
“Allemachtig Dolph!”, sloeg Hollestelle met zijn handen tegen elkaar van frustratie; “heb je een paarse, PAAR-SE kleurspoeling nou verkocht of niet?”
“Paars zegt U?”
“Hèhè Dolph, ja; paars.”
“Dat moet haast wel, want ik verkoop iedere …”
“Dolph Pimpernel!”, gilde de commissaris nu.
“Zeg maar Dolph.”
“Dolph! Ik wil nu een duidelijk antwoord, anders nemen we je mee naar het bureau voor obstructie!”
“Obstructie? Wat een moeilijk woord, wat bedoelt U daarmee?”
“Klitten Dolph”, beet de Raaf hem nu toe, “je zit expres te klitten!”
“Maar daar heb ik deze conditioner voor, die je …”
“Genoeg. Rinus, neem ‘m maar mee.”
Rinus wilde Dolph meenemen maar die begon met een heel hoog stemmetje heel hard te gillen; “help! Help!”
De commissaris gooide zijn armen in de lucht en zei; “laat maar Rinus, ik weet het ook niet meer. Kan die man nou nooit eens normaal doen zeg!”
“Normaal? Ik heb heel normaal haar toevallig”, mokte Dolph.
Het was Rinus, die van die opening gebruik maakte en zei: “en toch Dolph, zou een paarse spoeling jou niet misstaan.”
“Hou op Rinus! Ik ben Harrie niet!”
…
“Wat zei je daar Dolph?”
“Dat ik Harrie niet ben. Haagse Harrie? Uit Kamperland?”
“Waar ken jij Harrie van Dolph?”
“Ik ken iedereen, die …”
“Antwoord nou eens gewoon Dolph.”
“Maar dat doe ik toch! Ik ken iedereen die een mooie coupe waardeert. Voor uw informatie had ik zo laatst nog een kop uit Bergen op Zoom. Mijn cliënten zitten niet alleen op het eiland. Dolph is een nationale kappersschat, toevallig.”
“Ik geloof je Dolph en dat waarderen we ook zo in je. Maar even terug naar Harrie, is dat een vaste klant van je?”
“Nee en dat doet vreselijk pijn. Ik heb Harrie een paar weken voor het eerst onder de kraan gehad en onder de kap vertelde hij me wie hij was. Vaag bekend kwam hij me voor, maar verder een ondeugende kop met haar hoor.”
“Vaag bekend, dus je kende hem toch?”
“Nee, dat dacht ik. Want zoals u weet, verkoop ik aan iedereen en dan ken je ieder …”
“Jaja Dolph, duidelijk. En Harrie heeft paarse kleurspoeling gekocht?”
“Ja, een proefflesje hoor. Hij wilde even eerst ergens op een onopvallende plekje uitproberen voor hij de deluxespoeling ging nemen. Ik heb gezegd dat, dat heel verstandig is. Niet iedereen draagt paars even goed weet U. Zo had ik laatst nog een voetballer en nou …”
“Dank je Dolph, dank je wel. Zeg, kun je de rekening naar het bureau sturen?”
“Natuurlijk kan ik dat, ik stuur rekeningen aan iedereen. Nee, laat dat maar aan Dolph over.”
Eenmaal buiten keken ze elkaar vermoeid aan.
“Okay”, zei Hollestelle, toen ze terug naar het bureau liepen. “Het ging niet echt gemakkelijk. Maar dat is gedegen politiewerk nooit. We weten nu wel dat Harrie een paarse kleurspoeling heeft gekocht.”
“Ook daar doet hij het met kleuren dus.”
Toen ze het Kerkplein opliepen zei de Raaf: “helemaal vergeten, wijzend op de twee lijkwagens voor de deur. “Ze komen de overschotten halen. Jullie zullen me moeten excuseren.”
“Natuurlijk de Raaf, bedankt voor je menselijkheid”, zei Hollestelle ter afscheid. Want het was inderdaad beter voor het dorpse gemoed, dat de slachtoffers van Harrie, toch vrijwel de dader zeker nu, in alle vroegte weggereden zouden worden.
Ze gingen even op het bankje uitkijkend op de slagerij zitten om hun gedachten te ordenen. Het was koud maar niet onaangenaam. Een voorzichtig zonnetje probeerde, toen de Raaf de deur openhield en waarschijnlijk de Nooijer als eerste de slagerij verliet. Even later volgde een tweede bedroevend kleine kist en ze keken ernaar zonder wat te zeggen. Stapvoets reden de lijkwagens het kerkplein af en pas op de Zeedijk leken ze iets te versnellen.
“Nou zijn ze echt weg Chef.”
“Ja Rinus en ik denk dat we een andere camera moeten gaan kopen.”
“Waarom Chef?”
“De Nooijer heeft geen nabestaanden. Het is dus aan meneer Pastoor om de ter aarde bestelling te regelen.”
“Natuurlijk, die zit altijd voor een dubbeltje op de eerste kerkbank. Een dubbele begrafenis ligt voor de hand.”
“Precies Rinus. En het zou dan heel goed kunnen …”
“Dat Harrie komt nagenieten!”
“Sommige patronen van seriemoordenaars veranderen volgens mij niet, dus dat zou zo maar kunnen.”
“Maar dan kunnen we de droon toch gebruiken?”
“Onmogelijk, op zo’n verdrietig moment met dat kabaal overvliegen zou ongepast zijn Rinus.”
“U heeft gelijk. Het zou inderdaad dan gemakkelijker zijn een nieuwe camera te kopen, want eer we die andere gedemonteerd hebben.”
“Dat gaan we dus niet doen”, stond Hollestelle op en keek naar de gevel van Fotograaf van der Klip aan de andere overzijde van het plein.
“Goedemorgen Janus”, zei Rinus, toen Janus met beide camera’s voor de ogen vanonder de toonbank tevoorschijn kwam.
“Ah”, klikte het een paar keer, “Rinus, commissaris; goedenmorgen, waarmee kan ik jullie van dienst zijn?”
“Heb jij een kleine camera?”
“Waar is het voor, als ik vragen mag?”
“Dat mag je Janus”, zei Hollestelle, “het is voor privégebruik. Ik heb binnenkort een kleine familiereünie en wil wat momenten vastleggen. Nu zijn er nogal wat familieleden cameraschuw, dus zoek ik een onopvallend ding. Heb je zoiets? Niet al te duur als het even kan.”
“Jazeker wel”, en Janus deed de vitrine kast open en pakte er een klein doosje uit. “Deze heb ik zelf een paar jaar gedragen en die beviel uitermate goed. Ik zou deze voor een zeer zacht prijsje van de hand kunnen doen en belieft U er een string bij?”
“Dat zal niet nodig zijn Janus. Maar doe die dan maar.”
“Prima. Maar dan doe ik de string er gratis bij. Nee, ik sta erop. En trouwens hoe neemt U de camera anders mee?”
En zo liepen ze even later terug naar het bureau met camera in string. En het was maar goed, dat het nog zo vroeg was.
Aan de koffie op het bureau gooide Hollestelle de string een beetje vies kijkend in de prullenbak en zette de camera op het bureau.
“Waarom zei U nou dat het voor privé was?”, drukte Rinus op de koffieautomaat naast het schoolbord.
“Niemand Rinus, helemaal niemand hoeft te weten dat we foto’s gaan maken. Ten eerste zou dit niet netjes overkomen bij de nabestaanden. En ten tweede moet het zo onopvallend mogelijk gebeuren om de kans op spotten van Harrie zo groot mogelijk te laten.”
“U heeft gelijk, slim Chef.”
“Dank je Rinus en wat een heerlijke koffie!”
“Dank U Chef, hij is inderdaad uitzonderlijk goed gelukt vandaag.”
“Excuus mama”, hoorde Henriette in haar droom zichzelf zeggen tegen haar moeder, die driftig verwensingen naar haar hoofd werpende tegenover haar aan de eettafel zat. Zij had zojuist een hele fles cola uit haar handen laten vallen in haar enthousiasme haar moeder te plezieren door een handje mee te helpen. Zoals met alles dat kleine Henriette met haar kleine handjes aanpakte, mislukte ook dit en nu zat zij nat van de cola aan tafel.
“Kijk ‘r nou zitten!”. krijste moederlief. “Wat een verschrikkelijke rotkop heb je toch, net je ouwe vaar!”
Ieder woord kwam weer net zo hard binnen als toen en Harrie kromp in zijn slaap nu ook weer ineen. Ze wilde alleen maar goed doen, maar alles mislukte tot in den treure en huilend stond Henriette op van tafel. Alles plakte en uit pure ellende liep ze naar de douche.
“Ik ga even douchen mama.”
“Dat zal je toch niet helpen etter”, gilde moeders haar liefdevol nog toe en huilend stapte zij de kleine badcel in. Hoe lang zij onder de douche heeft gestaan, kon Harrie in zijn beste dromen nooit achterhalen. Maar op een gegeven moment liep zijn moeder ook de douche in en zij keek zo tegen haar plekje aan, die vooral in de nacht zo verschrikkelijk jeukte dat hij/zij haar moest helpen krabben.
“Waarom heb ik niet zo’n plekje mama?”, had zij haar al zo vaak gevraagd tijdens het krabben. Tijd voor een eerlijk antwoord had moederlief dan nooit, want ze was zo moe dat ze zelfs moest hijgen. Ze moest dan vooral haar rotkop houden, want mama wilde gewoon lekker slapen.
“Mama”, waagde ze het tijdens het zepen, “waarom is mijn plekje zo anders?”
Ondanks haar jonge leeftijd was het Henriette opgevallen, dat haar plekje echt anders was dan die van haar mama.
“Dat komt omdat je een pielemans hebt”, had haar moeder zonder enige voorbereiding gezegd. Vanaf dat moment onder de douche werd Henriette steeds onbelangrijker en kwam Harrie steeds meer op de voorgrond te staan. Dagenlang had hij na die openbaring voor de spiegel gestaan in totale identiteitsverwarring. Op een avond had Harrie het aangedurfd om, nota bene terwijl de buren op visite waren, eruit te gooien: “ik heb de kleinste pielemans van de hele wereld!”
Het was voor iedereen nogal een dingetje van schaamte. Ook voor kleine Harrie die voor zijn moeder ging staan en zijn rits open deed.
“Toe mama, snel voordat hij helemaal dichtgroeit.”
De buren wisten niet waar ze kijken moesten.
Maar moederlief graaide naar het voor hen gewoonste zaakje van de wereld. “Nou kom hier met die graftak van je”, zei ze. En ze verontschuldigde zich nog wel met: “moet van de dokter, want anders verkleeft het en het is al een dingetje van echt helemaal niks.”
“”Heb ik daar helemaal niks mama?”, had Harrie hooglijk verbaasd en weer compleet in de war gevraagd. En zij had op haar bekende wijze van uitzonderlijke moederliefde geantwoord; “is helemaal niet erg jochie”, en terwijl ze zo bezig was, keek ze de buren lachend knipogend aan en had gezegd; “je wordt er later vast heel handig mee.”