Moord in Serooskerke III, hoofdstuk VIII: Van de hak op de tak

Moord in Serooskerke III, hoofdstuk VIII: Van de hak op de tak

Hoofdstuk VIII     Van de hak op de tak

“Is dat een micropenis dat ik voel, of ben je gewoon blij me te zien?”, hijgde ze zwaar.
Veel tijd hadden ze niet en zich niet langer bewust van de bosjes verloren ze zichzelf in de meest impusieve geilheid ooit. Het was ook zo lang geleden, te lang. Te lang hadden ze de schijn op moeten houden en eigenlijk mochten ze het nog niet. Maar geen van beiden kon nog een minuut langer wachten.
“Snel, voordat ze met de kist komen”, hijgde hij en begon al te kreunen.
Ze wist dat ie dat altijd zo deed tegen zijn climax aan en verwonderde zich er oprecht over, want; “zit ie er al in?”
Hij gromde en was klaar.
“Zo, en hoe dan”, hijgde hij trots.
Meer tijd konden ze zich niet veroorloven. Hij vroeg nog wel aan haar; “is het er uit?”
En daarmee had ie het niet over zichzelf.
“Teleurgesteld schudde ze van nee en verdween na een vluchtig kushandje in de bosjes.
Hij volgde haar gang even later, maar kon haar niet meer ontdekken.

Rinus zat op een dikke tak van de oude eik aan de rand van de begraafplaats. Hollestelle lag even verderop in het hoge gras. Beiden tuurden door een lens en zagen de stoet de hoek omkomen. De kist van de Nooijer werd als eerste gedragen gevolgd door enkele dorpsbewoners. Daarna kwam het kleine kistje van Margriet met de rest van het dorp. Bij de twee vers gegraven gaten hielden ze halt. Eerst werd de kist van de Nooijer gedaald en even verderop het kistje van Margrietje. Mensen huilden en meneer Pastoor begon te spreken.
Rinus nam foto’s van alle aanwezigen. Hij begon met meneer Pastoor en werkte zich daarna methodisch per field of view naar zichzelf toe, tot hij de laatste kiek nam. Die was van Janus, die net als Rinus foto’s van de plechtigheid maakte waarschijnlijk in opdracht van de Courant.
Nu Rinus iedereen op de korrel had genomen, tuurde hij met de digitale zoom de omgeving af. Hij zwaaide zachtjes naar Hollestelle, die hem druk lag te gebaren om dat toch vooral niet te doen. Hij tuurde verder langs de duinen. Deze gingen na de weg over in kreupelachtig houtgewas, dat de begraafplaats volledig omringde. Nog even en de dienst zou voorbij zijn. Hij hoorde nu Moon huilen om het verlies van haar dochtertje. Het klonk hartverscheurend. Meneer Pastoor sprak woorden van troost, toen hij er langs keek. Even maar, dat voor Rinus met zijn geoefende blik lang genoeg was. Want ter hoogte van een licht gekleurde marmeren zerk hoorde hij de zoomlens automatisch scherpstellen, toen hij de camera stil hield. Langzaam begon hij terug te draaien. De marmeren zerk verdween uit beeld en daar zag hij wat hem onbewust instinctief was opgevallen. Tenminste, zag hij nou wel of niet iets? Hij probeerde zijn blik te focussen op de kleine uitsparing in de bosjes. Hij kon toch zweren dat ie iets had zien bewegen? Misschien een konijntje?
Daar! Nu zag hij het weer en iets duidelijker zelfs. Er kroop wel degelijk iets in het struikgewas van de bosjes! Ja! Nu stak er een hoofd bovenuit. Een hoofd dat even de tijd nam om zich te oriënteren, zo leek het.
“Maar … wel potverdulleme!”, drukte Rinus pardoes op de ontspanner en flikkerde met redelijk geraas van de schrik de oude eik uit.
Hollestelle lag zich enorm te verbijten. Wat snapte Rinus nu niet van een stake out?! De bedoeling was, dat ze ongemerkt alle aanwezigen zouden fotograferen in de hoop dat de dader erop zou staan. En dan flikkert ie zomaar uit die boom?
“Chef!”, hijgde Rinus niet veel later en liet zich vlug vallen in het hoge gras naast de commissaris.
“Waar ben jij in hemelsnaam mee bezig Rinus?”, siste Hollestelle nijdig en keek naar de overkant.
“Je hebt chance Rinus. De mensen zijn zo in hun verdriet, dat ze volgens mij niks in de gaten hebben gehad.”
Hollestelle keek naar Rinus, die maar naar adem lag te happen en vroeg; “wat is er kerel?”
“H … h… ha…”, hijgde Rinus, “Ha ha harrie Chef! Ik zag Harrie!”
“Wat?!”
Snel liet Rinus het laatste kiekje zien. Hoewel onduidelijk, was het overduidelijk geen konijntje.
“Ik dacht eerst aan een konijntje Chef.”
“Ik heb nog nooit een konijntje met paarse vacht gezien.”
“Precies, Harrie!”
De mannen sprongen op en zetten het op een rennen in de richting waar Rinus Harrie gezien had. Ze renden gehurkt achter de bosjes langs buiten het zicht van de rouwende menigte. Eenmaal goed buiten zicht, renden ze normaal verder en even later keken ze uit over de weilanden, waar niemand te zien was. Na drie brede en diep gegraven sloten over te hebben gesprongen, keken ze weer om zich heen.
“Verdulleme Rinus, zie jij iets paars?”
“Nee Chef. Hij kan net zo goed de andere kant op zijn gerend. In mijn val heb ik dat niet meer goed kunnen zien.”
“Blijft de vraag, wat ie in de bosjes deed. Komaan Rinus”, en Hollestelle begon terug te lopen.
Net toen ze terug bij de bosjes kwamen, zagen ze Moon als laatste ondersteund door haar man en meneer Pastoor terug naar het dorp lopen.
“Het was hier ergens”, speurde Rinus naarstig naar de klaring.
“Hier!”, stopten ze bij iets van een opening in de bosjes.
Rinus liet zich op zijn knieën vallen en wilde net de bosjes inkruipen, toen hij Hollestelle hoorde gillen; “stop! Stop Rinus! Niet bewegen!”
Stil als een ijskonijn bevroor Rinus en Hollestelle duwde voorzichtig zijn arm opzij.
“Daar”, fluisterde de commissaris nu, “je had er bijna je hand in gezet.”
Nu pas zag Rinus het ook en staarde naar een haarscherpe voetafdruk. Hij maakte er meteen een nog scherpere foto van en begon deze nog steeds op zijn knieën te bewerken.
“En?”
“Bijna Chef. Ik moet alleen deze parameter nog invullen en dan deze en dan … allemachtig Chef?”
“Wat is het Rinus, wat is het?”
“Maatje 36 Chef! Maatje 36.”

Ze sloot de deur achter zich en liet zich op de stoel zakken. Ze was heel blij hem weer te hebben gezien, want van voelen was weinig tot geen sprake geweest. Maar tijd om herinneringen op te halen had ze niet. Ze moest aan het werk en net toen ze weer van haar stoel opstond, zuchtte ze. Hoe lang nog zo?
Kilometers verderop klapte een van verf ontdane deur dicht van een oud vakantiehuisje op Kamperland. Harrie had het echt helemaal gehad met Harrie. Dat ie zich ooit zo gek had laten maken. Hij had een enorme dorst en opende de vriezer.

“Laatste zak ijsklontjes, ook dat nog”, mopperde hij en keek tegen twee grote zakken plastic aan, die hij er maanden geleden in had gelegd. De rest van de vrieskist had ie opgevuld met ijsblokjes en die waren nu bijna allemaal op.

“Eerst een kopje koffie Rinus!”, gooide Hollestelle zijn jas over de haak en nam plaats achter het bureau.
Even later zaten ze achter een heerlijk bekertje koffie de beelden te bestuderen, die Rinus vanaf zijn tak gemaakt had van de dubbele begrafenis. Net toen ze aan de selectie begonnen, kwam de Raaf binen.
“Indrukwekkend, ik kan niet anders zeggen”, sprak hij en zette een bekertje in de automaat.
“Stil de Raaf, we zijn aan het werk”, zei Rinus en sleepte het vage kiekje over het scherm naar het bureaublad.
“Wat is dat?”
“Wie de Raaf, ‘wie’ is dat.”, corrigeerde de commissaris hem.
“Dit de Raaf is geen paars konijn maar de kop van Harrie.”
“Wat?! Harry? Als in Henriette van der Geul?!”
“De enige echte de Raaf. We zijn hem nog achterna gerend, maar hij is ons ontkomen.”
“Potverdikkie”, ging de Raaf naast de mannen zitten en staarde naar het selectieproces.
“En dit is een afdruk de Raaf”, sleepte Rinus een tweede afbeelding naar het bureaublad.
“Wat gaan we nou krijgen? Maar, is dat niet wat klein voor een vent als Harrie?”
“Harrie is genderneutraal de Raaf.”
“Dan nog, wel een heel kein voetje hoor.”
“Dat zie je goed. Het is maatje 36.”
“Nee?! Maatje 36? Van reserveverdachte maatje 36?”
“Zo ziet het er wel uit de Raaf.”
“Sjongejonge … Maar, bedenk ik me opeens en nee, … dat is onmogelijk.”
“Wat is het de Raaf?”
“Nee, laat maar. Dat kan toch niet.”
“De Raaf! Laat horen!”
“Nou, niet om het één of ander. Maar ik zie nog het autopsierapport van collega van Zunderen voor me. Hij sprak zijn verwondering daarin uit, over hoe duidelijk afgetekend haar voeten uit die enorme zak kippenvoer staken. Hij begon zijn rapport dan ook met; ’twee perfecte maatjes 36 is het eerste dat ik opmerk’.
“De Raaf! Ben je nou helemaal?”, sloeg Hollestelle met zijn vlakke hand op het bureau.
“Molly is dood de Raaf. We weten allemaal dat ze in haar kippenvoer is verdronken.”
“Dat weet ik ook. Och hemeltje dat weet ik toch ook. En toch. Ik noem een seriemoordenaar met een uniek en echt heel abnormaal profiel. Ik bedoel wie moordt er nou met oranje staafmixers en regenboogblokfluiten?”
“Iemand die echt heel erg gestoord is de Raaf.”
“Of iemand die wanhopig is?”
“Doe nog eens een bekertje koffie Rinus. Want de Raaf is aan het dromen en die moet hoog nodig wakker worden!”
“Kijk naar de feiten Kamiel. Heb jij ooit zulke kleurrijke moordwapens gezien?”
“Hij had ook een vierkleurenpen Chef.”
“Ja kleuren, kleuren, wat nou kleuren? En hoe komen we in Godsnaam van maatje 36 naar die vierkleurenpen?”
“Chef”, begon Rinus bedachtzaam, “stel dat. Stel dat wat de Raaf opgooit zou kunnen? Hebben wij ooit in de geschiedenis van Serooskerke met zware misdaden van doen gehad, zonder … nou ja, U weet wel, zonder dat stel?”
“Je bedoelt zonder Molly en Lonnie? Maar Molly is dood! En waar Lonnie is, weet niemand. Vast staat dat niemand Lonnie ooit meer gezien heeft, laat staan Molly. En mag ik jullie eraan herinneren, dat er een autopsierapport ligt over Molly?”
De Raaf stond resoluut op en zei: “het is onmogelijk. Zo onmogelijk dat ik nu naar Vlissingen ga en dat rapport ga opvragen. Heb ik jullie permissie?”
Zowel Rinus als Hollestelle zaten de Raaf in zeker ongeloof aan te kijken.
“Nou? Heb ik jullie permissie?”
“Okay de Raaf”, zei de commissaris, “je mag zeggen dat je namens ons komt. Maar ik …”
De Raaf was het bureau al uitgerend en zwaaide geeneens meer toen hij langs het raam liep.
“Okay Rinus, laten we de Raaf maar afwachten. Want zolang hij blijft twijfelen, is ie er met de kop niet bij. Het is trouwens al laat.”
“U heeft gelijk Chef”, ruimde Rinus de bekertjes af en ze besloten morgen om 8 uur verder te gaan.

“Ich habe Ihre Johannes ein bischen kurzer gemacht”, hoorde hij de arts uit Oostenrijk zeggen. Zijn hele kruis brandde als een lier. Het hoorde allemaal bij het grotere plan. Een plan dat zo complex was, zo ingenieus, dat ie er zonder bij na te denken mee had ingestemd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.