Moord op Staten Island Hoofdstuk III
de R uit kippensoep
“Pssst. Chef, slaapt U nog?”
“Nee Rinus.”
“Oh, dan is het de Raaf die zo snurkt.”
“Ben ik ook wakker van geworden””, zei Hollestelle licht steunend, toen hij zijn bed uitstapte.
“Laten we koffie gaan zetten Rinus.”
De eerste etage bestond uit krakende vloer en een master bedroom met logeerkamer, een klein zitgedeelte uitmondend in een aanleunkeukentje, met op de gezamenlijke overloop een badkamer; waar de baddoeken maar niet wilden drogen. De master bedroom was eigenlijk de enige kamer van het huis, waar maar één bed in stond. Hollestelle kwam de master bedroom uit en groette zijn adjudant, die de slaapbank van het kleine zitkamertje als slaapplaats had gekozen. De Raaf sliep apart in de logeerkamer, omdat hij bekende; nogal eens te willen snurken als ie heel moe was. Dat hadden ze geweten. Rinus zette de ketel op het vuur en Hollestelle ging alle drieëndertig keukenkastjes na, waar toch die koffie was verborgen.
“Hier Chef!”, grijnsde Rinus de slaap uit zijn ogen, “precies hier boven het fornuis bij mij.”
Hollestelle nam plaats aan het kleine tafeltje en ging ondertussen de dikke ordner van Carmen doornemen. Nadat Rinus twee dampende mokken op tafel had gezet en zichzelf ook eraan; sprak Hollestelle verbaasd; “dat mens moet niet helemaal lekker zijn geweest Rinus.”
“U bedoelt koekoek?”
“Kijk maar, hier”, en Hollestelle wees naar de inventarisatielijst van hun etage met opzichtig federale postiljonstempel.
“Heeft iedere lijst zo’n stempel?”, vroeg Rinus verbaasd.
“Volgens mij wel, maar kijk nou eens naar het aantal borden hier. Daar staat toch duidelijk zeventien?”
“Ja, heel duidelijk Chef.”
“Tel jij nou eens de borden boven je in dat kastje daar.”
Vrij snel kon Rinus weer gaan zitten en zei: “zeventien, op de theekop af Chef.”
En hoe verklaar je dan deze zesennegentig borden?”, wees Hollestelle een verbaasde Rinus met het opendoen van het onderste keukenkastje, waar het servies bijna spontaan uit kwam vallen.
“Zesennegentig Chef?”
“Wat ik zo op het eerste oog heb geteld Rinus. Maar volgens mij staat er nog een dubbele rij verborgen achteraan in het kastje gestapeld en dan heb ik geeneens alle onderkasten geïnspecteerd. Al dat serviesgoed zie ik nergens terug op de inventaris, dus dat kan maar één ding betekenen.”
“Dubbele boekhouding! Carmen hield er een dubbele boekhouding op na!”
“Dus dat Rinus! Deze koffie is trouwens minder slecht dan die van gisteren uit die winkel.”
Ook Jack kon niet langer de slaap vatten. Een groot deel van de nacht had hij derhalve op het eenmans-bureau in administratieve verplichting doorgebracht. Hij had Carmen door het forensisch team van de overkant laten verwijderen, met de opdracht een post mortem te verrichten. Hoewel hij meer op de Raaf afging dan op de lokale patholoog anatoom, moest hij zich wel aan de geldende regels houden. En die vereisten nu eenmaal een officieel vastgestelde doodsoorzaak. Ook had hij zichzelf officieel toegewezen als de leidende detective en had hij digitaal een file geopend onder ’the Staten Island Murder, case# 102016′. Tenslotte had hij het team uit Nederland via de ESTA aangemeld als zijnde foreign experts, opdat hij subsidie kon aanvragen; om in ieder geval de reiskosten van Serooskerke naar New York en weer terug te kunnen declareren. Jack was maar wat blij, dat Hollestelle met zijn team halsoverkop was afgereisd. Dus dit was wel het minste dat hij ze kon bieden. Tegen de ochtend wist hij bovendien al wat meer van Carmen en ging op zijn gemak alvast op weg naar het huis, in de hoop dat er al iemand wakker zou zijn. Hij liep langs oude huizen, allen vrijwel zonder uitzondering omgeven door een lucht van vervallen glorie. En toch zag hij deze huizen liever dan dat afzichtelijk hoge vierkante appartementengebouw achter hem, waar hij vanuit zijn bureau op uit moest kijken. Deze buurt was duidelijk vervallen, maar niet hopeloos verloren. De mensen op weg naar hun werk groetten hem vriendelijk en zelfs een reeds opgestane zwerver wenste hem beleefd een goede dag. Het viel hem zwaar te accepteren; dat juist in deze buurt, die heel langzaam leek op te krabbelen, een moord was gepleegd. En hoe verder hij richting Westervelt Avenue liep, des te meer bekroop hem de angst; dat deze zaak wellicht niet op te lossen zou zijn. Want dat de moordenaar gezocht moest worden onder de lokale bevolking, leek hem met iedere stap steeds meer ongeloofwaardig worden. Hij ging onbewust sneller lopen, want hij had danig behoefte aan geruststelling van overzee. Van hen die veel meer ervaring hadden met schier onoplosbare zaken. Want de wetenschap; dat hij deze zaak nu officieel als zijn murdercase had aangemeld, viel hem zwaar en hij voelde alle ogen van the city op hem gericht.
Lonnie stond voor een dicht bureau en voelde zich verlaten. Hij was vast van plan geweest Molly als ‘missing person’ op te geven, hoewel hij daarmee een risico liep als illegaal te worden opgepakt. Maar hij wist gewoon niet meer wat te doen. Dat het bureau gesloten was, gaf hem wat meer tijd en hij ging op zoek naar wat te eten. Gelukkig waren de vuilniswagens nog niet geweest en wist hij zo een behoorlijk ontbijt aan kliekjes uit de groene afvalbakken bij mekaar te vergaren. Bij het 9/11 monument aan het water ging hij zitten en ontvouwde de krant waarin hij alle leftovers had verzameld. Gedachteloos at hij en zag hij de zon opkomen over het water, dat Manhattan in een schilderachtig licht zette. Onbewust dat ie alles al verorberd had, greep hij in een lege krant en keek verbaasd naar het gebrek aan kliekjes. Toch had ie genoeg en wilde de krant tot een prop samenballen, toen zijn blik hem deed verbazen. Hij streek de katern gladder en las nu duidelijk in de glamoursection; over een schandaal dat de grootste kippenboer van het Zuiden van Amerika betrof. Deze Mr. T. was naar Staten Island gekomen om een groot kippencongres bij te wonen. Hij had er een speech gehouden over duurzame legbatterijen onder zonnepanelen. Maar dat was niet dat zijn aandacht trok. Nee, het was die foto; duidelijk verborgen genomen na dat congres. Op de achtergrond herkende Lonnie de Gentleman’s Club en zijn Molly, die vrolijk in een grote limousine stapte met op de motorkap een opzichtig gouden kip als grillornament! Zijn Molly was aan de haal gegaan met een kippenboer! Boos balde hij alsnog de krant samen en gooide deze zo hard als hij kon in het water.
“Oh Mr. T.!”, kierde Molly al in de auto, waar de gezette kippenboer zijn handen niet thuis kon houden.
“Call me Jim”, kauwde de kippenboer geil, “en als je heel lief bent, mag je me big Jim noemen!”
“Ooooh Big Jim toch! Oooohja”, en op de achterbank voelde het alsof ze een ei legde. Want eerlijk is eerlijk, Molly had altijd al een zwak voor kippen gehad.
Na haar opwindende lapdance had Jim in haar oor gekwijld; dat ie haar mee wilde nemen naar huis. Eerst had ze nog moeilijk te pakken gespeeld. Maar toen hij over zijn kippenfarm begon, was ze spontaan wijdbeens op hem gaan zitten en had gelapdanced alsof ze dat al jaren deed en haar leven ervan afhing. Vergeten was de kijkdoos van Lonnie en zonder na te denken, was ze impulsief met Jim meegegaan. De limousine reed naar een kleine airstrip, alwaar ze in zijn privat jet van Tock-airlines stapten. En ook daar was Jim ‘all over’ haar en dat vond ze maar wat leuk. Ze voelde zich als die Transavia-stewardess uit het nieuws thuis, toen ze ondeugend informeerde of zijn cockpit vrij was.
“Allemachtig Chef. Heeft de Raaf in plaats van die koffie gisteren een tank diesel op?”
“Het is inderdaad een rare snurk die de Raaf daar ligt te blazen. Kom, laten we beneden op het balkon onze koffie in rust gaan drinken.”
Ze gingen zitten en staarden even later beiden naar een lege krijtomtrek op de bruin geschilderde balkonvloerdelen.
“Waar is het lijk?!”, gilden ze beiden verschrikt uit.
“Goedemorgen heren, die heb ik vannacht laten verwijderen voor onderzoek”, stelde Jack hen gerust, zittende op de kleine trap naar het tuinpad.
“Ik zit hier al een half uur en wilde jullie niet wekken. Maar ik ben blij dat jullie er vroeg bij zijn.”
Jack bracht hen op de hoogte van de volledig te vergoeden reiskosten en over wat hij verder had ontdekt.
“Carmen was afkomstig van Jamaica. Veel is verder niet officieel over haar bekend. Wel weten we; dat zij al enige jaren dit huis met wisselend succes verhuurde via Homeaway. Maar nooit aan hier ingezetenen, dus dat maakt een eventuele dader nog lastiger te vinden vrees ik. Haar clientèle lijkt voornamelijk te bestaan uit toeristen uit het Caribische gebied.”
“Dus als ik het goed begrijp”, zei Hollestelle, “heb jij een lijst van gasten?”
“Wij weten inmiddels dat ze er een dubbele boekhouding op na heeft gehouden Jack”, vulde Rinus vanachter zijn koffie zijn Chef aan.
Jack keek sip, toen hij bekende geen lijst te hebben. “Nee helaas, al deze informatie ben ik met moeite via haar weinige financiële records te weten gekomen, sorry.”
“Kop op Jack!”, stak Hollestelle hem een hart onder de riem, “uitstekend werk Jack. Terwijl wij lui lagen te doen, heb jij het onderzoek toch weer een extra zetje gegeven. Kleine stapjes Jack, kleine stapjes. Je weet toevallig niet, waar haar laatste gasten vandaan kwamen of wel?”
“Ja, dat weet ik wel; Suriname”, antwoordde Jack met hervonden optimisme. Tenminste volgens de creditcardcompany is het laatst bijgeschreven bedrag afkomstig van een Surinaamse account.”
“Mijn hemel Chef, laten we hier uiterst voorzichtig te werk gaan”, sprak Rinus voorzichtig.
“Hoezo dat dan?”, vroeg Jack.
“Etnisch profileren is niet iets dat je zomaar standaard kan doen Jack, tenminste niet bij ons.”
“Oh dat, dat is hier geen enkel probleem hoor. Kijk, ik heb zelfs een naam; tenminste de account staat op naam van ene Soesje van de Ferry.”
“Van die boot? Dat lijkt me een alias Jack. Laten we er vooralsnog vanuit gaan; dat we hier met complete ‘vreemdelingen’ te maken hebben.”
“Ja, we moeten alle opties open houden.”
Jack bekende nu zijn reden van ongeduld en dat dit zijn laatste kans was op nog iets van een carrière bij ‘homicide’.
“Dan moeten we nu vooral geen voorbarige conclusies trekken Jack”, sprak Rinus op vaderlijke toon.
“Wij zijn hier om je te helpen Jack”, sprak Hollestelle geruststellend. “En nu we een reis- en verblijfsvergoeding kunnen declareren, beloof ik je; dat we pas teruggaan wanneer we alle dotjes netjes hebben ingevuld okay?”
“Dank jullie wel”, sprak Jack opgelucht, “zal ik vast nog wat verse koffie halen?”
“Eh, laten we die boven maar gaan zetten Jack. Kunnen we meteen de Raaf wakker maken, want die heeft nu wel genoeg bossen op dit eiland gerooid.”
“Jaaaaaah!”, gilde Molly enthousiast. Het was dan wel niet vanuit de cockpit, maar zo’n wip had ze nog nooit gemaakt. Deze wip leek oneindig te duren, want hoger en hoger steeg het kleine vliegtuigje van Tock-airlines. Ze keek al wippend door het kleine raampje naar buiten en gilde dat ze in de wolken was en; “Oh Jim! Oh big big Jim! … Jim … Jim? Hallo?! Jim doe niet zo!”
Maar Jim deed wel zo. Dit moment van extase was iets te veel voor de corpulente kippenboer gebleken en hij was er ongemerkt op zijn hoogtepunt tussenuit geknepen!
In dat volle hemelse besef, steeg het schaamrood Molly nog veel meer naar haar kaken en dat was al erg veel. Het lampje van de seatbelt ging uit en de deur van de cockpit open.
“Neeee!”, gilde Molly in paniek en deed net alsof Jim nog en plein forme bezig was, waarna de piloot zich snel excuseerde en zich weer terugtrok in de cockpit.
Dit kon toch niet waar zijn? Had ze net haar eigen bloedgeile kippenboer weten te scoren, gaf ie al de geest een minuut na vertrek? Molly sloeg zichzelf heel hard in het gelaat en kneep zichzelf nog harder in haar arm. Maar hoe ze ook sloeg of kneep, ze werd maar niet wakker uit deze nachtmerrie op toch zeker zo’n dertienduizend feet.
Na de koffieronde zaten de mannen aan het kleine keukentafeltje aan het raam op de eerste verdieping van het huis van Carmen. Rinus had een schema gemaakt, waarin Jack zou achterhalen; waar Carmen normaliter verbleef en dus hoogst waarschijnlijk daar haar administratie bewaarde. Hollestelle zou samen met Rinus naar de vreemdelingenpolitie gaan. Want niet geschoten zou altijd mis zijn. En de Raaf zou de begane grond aan een zorgvuldig en uitgebreid forensisch onderzoek gaan onderwerpen. Ze spraken af, om zo rond etenstijd weer bijeen te komen in het huis.
“Tot vanavond!”, groette de Raaf en begon op handen en knieën, gewapend met reisetui vol badartikeltjes, de ingang van de begane grond te inspecteren. Terwijl hij zo millimeter voor millimeter verder de gang in kroop, sloeg Jack linksaf naar zijn bureau.
Hollestelle en Rinus sloegen rechtsaf. Ze hadden copy van Jack gekregen, dat ze tijdelijk gelieerd waren aan de NYPD. Met deze ingang op zak en met routeplanner, begonnen ze te lopen naar het gemeentehuis; alwaar de equivalent van de Nederlandse vreemdelingenpolitie gevestigd zou moeten zijn. Rinus liep met een online geopend woordenboek samen met Hollestelle de trappen van het gemeentehuis op, toen hen de reden van hun komst werd gevraagd door een gewapende bewaker bij de deur.
Hollestelle liet zijn copy van liaison zien en Rinus vertaalde wat lastig, waar ze naar op zoek waren. Ze werden gedirigeerd naar de grote trap bij binnenkomst en op de tweede etage moesten ze links de gang uit en helemaal aan het einde was het loket dat ze moesten hebben.
“Is dit het Rinus?”, vroeg Hollestelle wijzend naar een gesloten loket.
“Ja, dat moet het zijn Chef. Kijk maar naar dat witte bordje”, waarop inderdaad, deels vervaagd doch nog duidelijk in sierlijk leesbaar zwarte schoonschriftletters; ‘strange cases’ stond vermeld.
Lonnie speelde met de gedachte halverwege van de ferry af te springen. Maar de gedachte dat de kans bestond; dat hij er dan weer aan lager wal uit zou kruipen, weerhield hem van zelfmoord. Dat, en de vele rokjes aan boord van de ferry; die hij onbewust bewust stiekem probeerde vast te leggen. Hij zou dan vanavond in zijn donkere kijkdoos; alle plaatjes weer als revue laten passeren en opeens begon hij zijn Molly weer een stuk minder te missen.
“Eureka!”, gilde de Raaf in het kleine keukentje op de begane. Hij had al twee zakken vol rommel verzameld, dat allemaal leek te wijzen op een recent gehouden en meer dan uitbundig feest. Het was goed dat ie zich op handen en knieën voortbewoog, want wat stond deze verdieping vol met bedden en hele rare meubels. Zo exotisch en merkwaardig propvol waren alle kamers vol geduwd, dat normaal lopen sowieso uitgesloten was. En was er ergens een mogelijkheid om tot wat meer doorkijk te komen, stond er steevast een plastic orchidee, of als er even kon wel twee! Maar dat was niet de reden van zijn spontaan uitgeroepen ‘eureka’.
De reden was; dat daar onder het fornuis, tussen de kruimels van redelijk verse pastei, een letter lag! Een kleine vermicelliletter weliswaar, maar het was een duidelijk leesbare R en niet te missen voor een geoefend oog.
“Dat moet wel expres zijn neergelegd daar”, mompelde de Raaf en wist de letter zonder beschadigingen in zijn plastic reispincetje vast te knijpen, waarna hij deze trots in een klein boterhamzakje liet vallen. Hij stond wat krakkemikkig op, maar legde geconcentreerd met ingehouden adem het zakje op het kleine vierkante tafeltje met donkerbruine barkrukstoelen. Daarna gooide hij zijn armen spontaan wild in de lucht ter opluchting en gilde uit alle macht: “WE HEBBEN EEN LETTER!!!”