
Moord op Staten Island Hoofdstuk IV
poor Bill
‘Tingel tingel tingel!”, drukte Rinus na zijn spreekwoordelijke scheepsrecht wat meer venijnig op het kleine koperen dienstbelletje op de balie. Langzaam ging het hardhouten rolluik van het loket ‘strange cases’ open en werden ze wantrouwend aangestaard door een dubbele kin met zwaar hoornen montuur erboven.
“Kan ik U ergens mee helpen?”, vroeg de klerk die duidelijk gestoord was in zijn slaap.
“Mijn naam is Hollestelle en dit is Rinus, mijn adjudant. Zoals U kunt zien, zijn wij hier als liaison van politie en hebben wij wat vragen die wij graag beantwoord zouden zien.”
De klerk keek naar het copy, waarin zijn twee enige klanten sinds heel lange tijd werden vernoemd; als zijnde buitenlandse experts in dienst van de NYPD. Met tegenzin schoof hij het papier weer terug, alsof dat al te veel inspanning voor een dag was en keek de mannen aan met een blik van; ‘als het dan echt moet?’
“Heeft U een lijst van binnengekomen vreemdelingen, van laten we zeggen; de afgelopen maand?”
“Per ferry, brug of anderszins?”
“Doet u dan van alle genoemde opties maar alstublieft.”
“Nee.”
“Nee?”
“Nee”, en de klerk maakte alweer langzaam aanstalten om zijn rolluik dicht te gooien.
“Zeg hoor eens even”, sprak nu Rinus met stemverheffing. Dit is geen manier om zo de hoofdcommissaris te woord te staan.”
De vadsige klerk keek totaal niet geïnteresseerd en begon zich loom zuchtend in te spannen, om tot het rolluiktouwtje te geraken.
“Hallo! Hoor je mij wel?! We zijn met een moordzaak bezig hier. Een Amerikaans burger is hier vermoord ja. En wij hebben echt heel erg snel de gevraagde informatie nodig. Wij zijn met een moordonderzoek bezig!”
Het touwtje werd bereikt en bijna zwetend van het haakje gehaald, waarna het rolluik onverbiddelijk hard potdicht viel.
“Wel heb je ooit Rinus?!”
“Nooit Chef! Nooit! Hoe komen we nou dan in hemelsnaam aan iets van een gastenlijst van Carmen Chef?”
Hollestelle had nog niet geantwoord, of het rolluik vloog razendsnel weer omhoog en keken ze in wat nu een heel erg opgeblazen en meer dan verschrikt vogeltje leek; ware het niet om die dubbele kin met bril.
“Carmen?! Carmen van Homeaway?”, ratelde de klerk nu zenuwachtig.

Op de oude telex van het eenmans-bureau van Jack kwam een melding van een gestolen bestelauto binnen, te weten; een witte Ford Transit. Zo had ie weken niks te doen en nu een moord en een gestolen auto in kort tijdsbestek. Die gestolen auto zou echt even moeten wachten, want voorlopig had hij nog geen enkel aanknopingspunt kunnen vinden aangaande het residentiele verblijf van Carmen. Hij legde de telex naast zich neer en wilde weer snel terug naar Google. Doch ondanks zijn haast, kon hij niet helpen; vluchtig te observeren, dat het kenteken uit slechts een enkele letter bestond. Dat was gek en nee, dat kon niet in verband staan met zijn moordzaak. Toch ging hij stiekem het kenteken na van die gestolen witte Ford Transit. Hij sloeg zowat steil achterover, toen daar een foto van het rijbewijs van Carmen op zijn scherm verscheen. Carmen was de rechtmatige eigenaar van die witte Ford Transit met kenteken A! En laat die nou net als gestolen zijn opgegeven! Snel belde hij naar de centrale en verzocht om de afdeling aangifte gestolen goederen.
“Afdeling gestolen goederen. Voor gestolen auto drukt U 1, voor diefstal uit woning drukt U 2, voor diefstal onderweg drukt U 3 en voor gestolen hart drukt U op 4.”
“Eén! Eén! Eén potverdikkie!”, zat Jack zich een ongeluk te drukken op de één. Hij voelde instinctief, dat ie nu eindelijk iets concreets op het spoor was gekomen en dat iedere seconde nu telde. Hij was zo druk bezig met drukken op die 1, dat hij wel erg laat het gelach van de operator opmerkte.
“Druk 4 voor als je hart is gestolen Jack!”, gierde de telefoniste het nu uit van de lach.
“Marylin? Ben jij dat Marylin?”
“Natuurlijk ben ik dat darling”, zei Marylin. “Je weet toch dat we vrijwel niks te doen hebben hier? Hahaha, en dan in een keuzemenu trappen? Je runt een eenmansbureau Jack!”
Marylin was de blonde telefoniste, die alle patrouilleauto’s met elkaar verbond en alle meldingen liepen via haar. Zo had hij haar op zijn eerste dag hier leren kennen. Hij had zich voorgesteld aan alle agenten op het eiland en van al die agenten, was zij hem het meest opgevallen. Maar hij reed geen patrouille en had zolang niks zitten doen en nu in de hectiek van die moord; dat die eerste werkdag hier alweer zover weg leek.
“Oh natuurlijk Marylin. Neem me niet kwalijk, maar ik zit midden in een moordzaak en …”
“Wat zeg je me daar Jack? Een moordzaak? Hier? Op ons eiland?”
“Ik kan er nog niet veel over zeggen Marylin. Maar zou je mij die melding kunnen geven over die gestolen Ford Transit van zonet? Weet je wie daar aangifte van heeft gedaan?”
“Aangifte? Eh … sorry Jack, maar ik heb al maanden geen aangifte aangenomen en zeker niet zonet.”
“Hè?”, voelde Jack zich als uit het veld geslagen. “Weet je dat heel zeker?”
“Zo zeker als jouw ogen blauw zijn Jack. Echt, ik ben heel serieus nu.”
“Maar hoe krijg ik dan een telex binnen over die gestolen bestelbus?”
“Telex? Dat ding gebruiken we al jaren niet meer Jack. Zeg, gaat alles wel goed met je?”
“…”
“Jack? Ik begin me nu ernstig zorgen te maken om je hoor. Moet ik iemand voor je bellen of kan ik misschien iets voor je doen?”
“Nee, nee Marylin, het gaat goed met me hoor. Ik snap alleen niet hoe die telex … Ach weet je, laat maar. Het zal de spanning van het onderzoek wel zijn. Zo heb je niks te doen en zo zit je midden in een moord …”
“Als je met iemand wilt praten, ben ik er voor je Jack. Day or night okay?”
“Dank je, lief van je. Ik bel je dan okay?”
“Anytime Jack, anytime.”
Jack staarde nog steeds naar de foto van Carmen, eigenaresse van en verblijvende in; Ford Transit wit, kenteken A. Na een poosje drukte hij printscreen en plotseling verdween het beeld en niks kwam uit de printer. Maar dat beeld verdween niet van zijn netvlies. Hij was toch niet gek aan het worden?
“Ja, die Carmen ja.”
“Ge-vaar-lijk-e vrouw! Kom binnen”, en de kleine dikke klerk gleed van zijn krukje om de zijdeur open te maken. “Willen jullie koffie?”
“Eh, waar komt die vandaan?”
“Hier, ik heb eigen espresso-apparaat!”
“Nou, daar zijn we wel aan toe. Wat jij Rinus?”
“Oh heerlijk!”
De dikke klerk stelde zich nu openhartig voor als Billy. Billy had jarenlang gewerkt op Vreemdelingenzaken en in die hoedanigheid zoveel meegemaakt, dat hij het meeste uit eigenbehoud verdrongen had. Maar Carmen? Nee, die kon hij maar niet verdringen. Hoezeer hij ook probeerde.
“Ik heb nog steeds slapeloze nachten van die vrouw. En eerlijk gezegd, dacht ik dat ze al weer lang en breed op Jamaica zat. Maar ze is vermoord zei je, hier?”
“Ja, tenminste dat proberen we te achterhalen. Maar alles wijst er wel op ja. Dus, wat kan jij ons vertellen over Carmen?”
“Wat kan ik niet over haar vertellen? Maar wacht, ik maak er dubbele espresso’s van, want jullie zijn voorlopig nog niet weg.”
De ranke Gulfstream van Tock-Airlines was in Florida geland en in een hangar nabij Miami tot stilstand gekomen. De cockpitdeur ging open en de piloot zei dat ze veilig waren geland. Verbaasd keek hij naar zijn werkgever, die nog immer druk bedolven onder die vreemde dame bezig leek te zijn. Discretie was een hoog goed in zijn business, dus maakte hij zich na een beleefd uitgesproken ‘goedenavond’ maar zo snel mogelijk uit de voeten.
Eindelijk kon Molly zich aankleden en maakte zich op haar beurt uit de voeten. De hangar was verlaten en in de verte zag ze lichtjes, waar ze dan maar op goed geluk op af begon te lopen. Opgelucht dat ze er redelijkerwijs onbezorgd vanaf was gekomen, bereikte ze een highway waar ze haar duim op begon te steken. Ze miste toch haar Lonnie en voelde opeens een sterke drang naar hun kijkdoos. Was het lot of gewoon ironie? De enige auto die wilde stoppen, was een oude pickup; die haar wel een lift richting het Noorden wilde geven. Maar dan moest ze wel in de bak, tussen de kippen …
“Wat een overheerlijke koffie zeg!”, genoot Rinus met zichtbare teugen.
“Beste die we hier hebben gehad tot nu toe, mijn complimenten Billy.”
“Dank je. Tja, waar moet ik beginnen?”
“Wat dacht je van het begin?”
“Ja, dat is nou net wat ze mij heeft ontnomen.”
Rinus en Hollestelle luisterden geconcentreerd wat Billy hen te vertellen had. Hij verhaalde over hoe zijn vader nog op Ellis Island had gewerkt en dat het voor hem eigenlijk gesneden koek was; dat ook hij iets in die richting zou gaan doen. Zo had Billy jarenlang gewerkt op de afdeling Immigratie en was het zijn taak om zoveel mogelijk antecedenten te achterhalen. Hoeveel drama’s hij niet had meegemaakt, wist hij niet meer. Maar altijd bleef hij professional met een hart voor alle mensen. Hij bewaarde zijn afstand en probeerde alle zaken naar eer en geweten zo goed mogelijk af te handelen. Totdat hij het dossier van Carmen op zijn bureau kreeg.
Hij begon met de gebruikelijke telefoontjes naar in dit geval Jamaica. Maar wie hij ook aan de lijn kreeg, niemand wilde er maar één woord over kwijt. Door zijn jarenlange ervaring kreeg hij al snel door, dat er iets heel fout zat met die Carmen. Op dit moment hingen de mannen uit Serooskerke bijna letterlijk aan zijn lippen.
“Dus na maanden in de spreekwoordelijke greppels te hebben gewerkt, kreeg ik eindelijk iemand aan de lijn; die iets meer kwijt wilde. Het was een oude dame uit Haïti, die terminaal bleek. Ze leek zo iets van schoon schip willen maken over zich heen te hebben. Zij wist mij te vertellen, dat ze jarenlang voor Carmen als huishoudster had gewerkt. Niet gewoon, maar als … ja, als een soort van slaaf eigenlijk. Uiteindelijk is die dame naar de plaatselijke autoriteiten gestapt en is Carmen terstond het eiland afgezet.”
“Wat? Terstond?”
“Zo maar? Dan moet ze het wel heel erg bont hebben gemaakt Billy.”
“Zeg maar Bill. En ja, dat had ze. Het fijne, daar ben ik nooit achter gekomen. Maar de dag nadat Carmen is uitgezet, werd die dame uit Haïti onverklaarbaar snel en ongeneeslijk ziek. En … dit moeten jullie serieus nemen hoor”, nipte Billy onder zijn bril aan zijn espresso, “ze waarschuwde me, op haar sterfbed nota bene, voor haar voodoo!”
“Wat? Je bedoelt met van die kinderachtige poppetjes en zo?”, vroeg Rinus verbaasd.
“Die ja. Meer specifiek waarschuwde ze me voor vodou. Ze kwam niet voor niets uit Haïti weet je. En ja, ook ik reageerde eerst zoals jij nu Rinus. Maar inmiddels weet ik, helaas, beter.”
“Rinus bedoelt het niet verkeerd Bill. Maar eerlijk gezegd, hebben wij meer met zaken die we rationeel, met deductie en zo, kunnen verklaren. En tot nu toe hebben we ons daar aardig mee weten te redden.”
“Ja, dat dacht ik ook”, fluisterde Bill nu. “Totdat ik er zelf mee te maken kreeg.”
“Hoe bedoel je dat Bill?”
“Even pauze mannen, nog een espresso?”
“Ja graag.”
Na een kleine pauze hervatte Billy zijn relaas. Maar niet voordat ze eerst allen een slok van die heerlijke espresso hadden genomen. Na het laatste gesprek met die arme Haïtiaanse dame op Jamaica, besloot Billy zeer tegen zijn gewoonte in, om contact te zoeken met Carmen.
“Vraag me niet waarom, want dat vraag ik me sindsdien nog steeds iedere dag af. Maar ik ben op de ferry gestapt en met de 49 naar 110, Westervelt Avenue gereden. Dat adres had ze namelijk opgegeven als haar woonadres. Maar ik spreek nu over enkele jaren terug. Inmiddels kent het systeem geen wettige eigenaar meer en 110, Westervelt Avenue staat bij het kadaster bekend als een braak liggend stuk grond van generlei waarde. En over enkele jaren zal het ongetwijfeld een blind spot zijn geworden.”
“Wat? Dit meen je toch niet Bill? Wij hebben er vannacht nog geslapen kerel!”
“Ik zei al vodou … Dus ik stapte uit die bus, toen Carmen net een grote groep verwelkomde. Ik heb stiekem net gedaan of ik erbij hoorde en tja, wat zal ik ervan zeggen?”
“Zeg gewoon, wat er toen gebeurde Bill.”
“Het gaat echt te lang duren alles letterlijk te vertellen. Maar laat ik mij beperken tot het volgende. Haar gasten moesten zich verzamelen, in strak gelid, op het immer glad geschoren gazonnetje voor het huis. Hebben jullie trouwens daar een grasmaaier gezien?”
“Euh, nee.”
“Voodoo. In al die jaren is het gras daar nog nooit gemaaid!”
“Kom op Bill, nu ga je te ver.”
“Ging ik dat maar. Nee, de gasten moesten eerst een half uur op appel staan, waarna Carmen op het balkon verscheen. Daar hield ze niets minder dan een donderspeech over hoe ze voor haar huis moesten zorgen. Dat ze alles geteld had en als ze merkte dat er slechts 1 tandenstoker uit het glaasje op het aanrecht van de kelder beneden, naar zolder verplaatst was; dan zouden er serieuze consequenties volgen. Ik noem die tandenstoker, maar de hele inventaris werd daar in detail doorgenomen.”
“De hele inventaris? En die gasten dan?”
“Die moesten daar blijven staan. Het was begin winter, het vroor al licht en ik verzeker je; op een gegeven moment konden we geeneens meer van onze plek!”
“Ik weet niet van U Chef, maar ik denk eerder aan krijgsgevangenen dan aan gasten.”
“Of erger dan dat zelfs, maar ga door Bill.”
“De hele ordner werd doorgewerkt. Daarna kregen we een rondleiding door het gehele pand. Nu ja rondleiding, het was meer een verkenning van het strijdveld, zo leek het wel. Iedere verkeerde handeling, zoals het verkeerd om aandraaien van een kraan, zou vreselijke gevolgen hebben. En natuurlijk ter afsluiting nog haar fel uitgesproken: ‘so what ever you do, do not move the furniture!’ De gasten waren inmiddels zo angstig geworden; dat ik oprecht geloof, dat de meeste mensen daar in een eng soort gedwongen trance hebben verpoosd. In plaats van gewoon gezellig samen te zijn, zoals ze van plan waren. En helaas was ik de reden, dat deze groep al een eerste financiële consequentie te verduren kreeg; nog voordat ze goed en wel waren ingetrokken.”
“Jij? Maar jij had daar toch niks mee te maken?”
“Dat zie je verkeerd. Want alles op 110, Westervelt Ave wordt door Carmen continu gemonitord. Ik wilde haar na die speech aanspreken over haar uitzetting van Jamaica. Maar daar kreeg ik geeneens de kans voor. Ze wees naar mij en haar ogen leken te vlammen, toen ze naar de eindelijk net binnentrekkende gasten gilde; ‘you told me fourteen, so how do I count fifteen including this funny looking fat guy?!’
Zonder compassie hield ze nu al bij voorbaat de best wel hoge borg in en dreigde met nog meer boetes. Dus haar ‘no parties!’, waren niet aan dovenmansoren besteed, zeker niet na zo’n urenlange preek in de vrieskou.”
“Jemig Bill, die Carmen lijkt me nu niet bepaald een vriendelijke dame geweest.”
“Dat was ze ook helemaal niet, eerder het tegenovergestelde. Maar nadat ze mij met die vlammen had aangekeken, verloor mijn leven iedere kleur. De ellende begon vrijwel direct bij thuiskomst; toen ik las dat mijn vrouw me had verlaten met mijn drie oogappels. Ik heb ze nooit meer gezien. Ik was al depressief, toen ik de volgende dag naar mijn werk ging. Daar kreeg ik te horen, dat ik was ontslagen. Omdat ik ene Carmen onzedelijk zou hebben betast?! Zo’n stempel slijt hier niet. En moet ik dan alleen nog maar blij zijn, dat ik nog iets van een baan heb? Het is niet veel, dat geef ik toe. Maar het is het enige dat mij nog in leven lijkt te houden.”
Bill fluisterde nu verder; “je hebt dit niet van mij. Maar eigenlijk bestaat er helemaal geen afdeling ‘strange cases’. Na mijn ontslag werd ik bij de ferry opgewacht door Carmen, die mij iets te vriendelijk een baan aanbood die ik maar beter niet kon weigeren. ‘Zij’ heeft hiervoor gezorgd! Dat mochten er ooit gasten zijn; die officieel hun beklag zouden durven doen. Dan moest ik die klachten aannemen. Voor de prullenbak begrijp je? Dat mens dacht aan alles.”
“Maar, heb je dan niet geprobeerd om een andere baan te zoeken of tenminste je kinderen?”
“Ja, je kinderen Bill. Als er ooit een goede reden is, om te blijven leven?”
“Natuurlijk heb ik dat geprobeerd. Oh God how I tried! Maar iedere keer als ik aan mijn kinderen maar durf te denken, dan zie ik die ogen, die vuur spugende ogen van Carmen voor me. Dreigt er iets van positiviteit over me heen te komen, dan zijn daar meteen weer die ogen. Nachtmerries vol kan ik schrijven, over hoe ze mijn wil heeft gevangen.”
“Voodoo?”
“Voodoo ja”, en Bill leek uitgeput van zijn stoel te vallen. “Ik heb dit nog nooit aan iemand durven vertellen. Jullie weten zeker dat ze dood is toch?”
“Nek gebroken op haar ordner Bill, maak je geen zorgen”, sprak Hollestelle behoorlijk onder de indruk van dit verhaal.
“Ik kan mij dit heel moeilijk voorstellen Chef. Ik geloof je Bill, je spreekt de waarheid, zoals je denkt dat die is. Maar kon die Carmen dan zoveel macht uitoefenen, dat ze een hele gemeentelijke afdeling heeft doen ontstaan? Ongelooflijk zeg. Maar zoals Chef zegt, jij hoeft je vanaf nu geen zorgen meer te maken. Ze is echt morsdood.”
Bill reageerde niet zoals ze hadden verwacht. In plaats daarvan trok hij lijkwit weg en begon te kreunen.
“Bill? Wat heb je kerel?”
“Zij doet dit. Die heks doet het!”, wist Bill slechts hees uit te brengen.
Als door een onzichtbare hand werd hij genadeloos van zijn stoel geslagen en begon kermend te spartelen tegen beter weten in op de grond. Het ging zo snel, dat Hollestelle en Rinus slechts toe konden kijken naar de marteling van arme Bill.
Eenmaal op de grond werd hij afwisselend hard op zijn buik en dan weer op zijn rug gesmeten. Steeds sneller en sneller totdat hij stijf op zijn rug, als een plank, verkrampt met niets zeggende ogen wagenwijd naar het plafond begon te staren. Ze roken een brandlucht en zagen dat het spencertje van Bill vlam vatte!
“Hij staat in de fik Rinus! Verdomme, doe wat!”
Rinus probeerde, maar kon zich niet bewegen en de vlammen werden almaar groter. En Bill ging steeds raarder kijken. Met een uiterste krachtinspanning boog Hollestelle over de tafel, dat wel een eeuwigheid leek te duren. En al die tijd brandde Bill maar door. De verschroeide vleeslucht werd meer dan penetrant, maar uiteindelijk wist Hollestelle toch de waterkan beet te pakken. Een onzichtbare hand hield hem daar tegen en samen met Rinus probeerden ze uit alle macht; die kan om te draaien om die vlammen te doven. Ze hoorden een vrouwenstem hatelijk gillen en Bill nu vreselijk hard huilen. Maar die kan wilde maar niet kantelen. Het was Rinus die luid het Onzevader begon te bidden. Hollestelle merkte dat hierdoor de kan begon te bewegen en begon luid het Paternoster mee te bidden. De mannen gilden “red ons uit de greep van dit kwaad!”, waarna de volle kan eindelijk omviel en Bill behoorlijk sissend werd gedoofd.
“Mijn God Chef!”
“Bel 911 Rinus, hij ademt nog”, boog Hollestelle naar adem happend over tafel. Vanuit zijn ooghoek zag Hollestelle direct dat zijn adjudant niet adequaat reageerde en hij maande Rinus verder aan. “Toe dan Rinus! Bel dan man, bel 911!”, gilde Hollestelle in hervonden paniek. Maar Rinus stond als vastgenageld voorovergebogen naar de dikke buik van Bill te staren.
“Ch… Ch… Chef, we hebben een letter”, sprak Rinus uiteindelijk en inderdaad.
Daar op de dikke buik van Bil was een vers gebrande letter M te lezen ondanks de nog opdwarrelende rook. In puur ongeloof en nog volledig in shock wachtten ze totdat de rook verdwenen was en bleek het geen één, maar twee letters!
Twee letters waren in de buik van Bill gebrand! Want ze lazen nu duidelijk levensgroot; MA!
Rinus belde meteen 911 toen Bill weer begon te snikken.
2 Replies to “Moord op Staten Island Hoofdstuk IV”
Spannend Jean
Dank je Suzie.