Moord op Staten Island XI en epiloog
Satan Island Yankee
Rinus werd op de laatste zondag voor Halloween als eerste wakker. Ook de kelder kende een klein keukentje en hij zette een ketel water op het vuur. Boven haalde hij wat brood uit het andere keukentje en begon voor iedereen te smeren.
“Morgen Rinus”, was Hollestelle van die fluitketel wakker geworden.
“Goedemorgen Chef. ’t Is noodweer geweest vannacht. Koffie?”
“Lekker Rinus en ja, ik zag door het raam dat Matthew aardig huis heeft gehouden. Alle tuinstoelen liggen om, maar zelf heb ik er niks van meegekregen.”
“Zo heren”, kwam de Raaf ook het kleine keukentje binnen. “D-day vandaag, maar eerst koffie!”
“Ja de Raaf, vandaag wordt het alles of niks!”
“Erop en erover!”, sprak Jack strijdlustig in de deuropening. Het keukentje was vol, dus Jack kreeg zijn koffie in de deuropening en ze hoorden Bill, die aan het einde van de gang zei; dat ie er ook nog was.
“Wat wordt het plan de campagne?”, informeerde Bill vanuit de gang.
“Had je zelf wat in gedachten?”, riep Hollestelle, vanuit het keukentje.
“Ik dacht eerst naar de kerk te gaan.”
De mannen keken verbaasd over deze suggestie van Bill en een discussie ontstond; over het nut om op deze laatste dag juist nog naar de overkant te gaan.
“Naar de overkant? Echt?”, vroeg de Raaf verbaasd, “en vaart die ferry überhaupt vandaag alweer?”
“Ik denk echt niet dat we daar nog genoeg tijd voor hebben”, zei Rinus.
“Zoveel tijd hebben we volgens ons niet meer Bill”, zei Hollestelle.
“Nee, nee, niet naar de overkant heren”, corrigeerde Bill. “Maar gewoon hier op het eiland, 5 minuten lopen.”
“Oh? En wat gaan we dan in die ruïne daar doen?”
“Ruïne?”, sprak Bil op zijn beurt verbaasd, “hier op Staten Island staat een keurig nette kerk hoor, op de top van de heuvel. Hebben jullie die niet eerder gezien?”
De Raaf nam een slok en zei dat wat iedereen aan het denken was; “die kracht, hoog tijd dat we die eens gaan ontkrachten.”
Ze waren door de gevolgen van het huishouden van Matthew gelopen en beseften; dat de kracht van deze storm enorm moet zijn geweest. Ze keken naar het kerkje aan het einde van de straat en Rinus zei blij: “eindelijk een normale kerk Chef.”
Het meer sobere karakter van deze kerk sprak Rinus veel meer aan en hij opende de deur. Ze liepen naar binnen, nadat ze de zwenkwieltjes van Bill op de rem hadden gezet.
“Wat doen we hier eigenlijk?”, vroeg Jack.
“Bijbeltjes”, sprak Rinus zacht uit beleefdheid voor de heilige omgeving. En Hollestelle zei; “hier liggen ze!”
Hollestelle pakte vijf kleine bijbeltjes van het voorste kerkbankje, die ongetwijfeld gisteren waren klaar gelegd voor vandaag. Hij deelde de bijbeltjes in zakformaat uit en zei: “hier zijn ze vandaag toch niet nodig.”
Buiten kreeg Bill ook zijn bijbeltje en begon deze goed vast te houden onder zijn deken. Eindelijk voelde ie zich wat minder kwetsbaar. Mocht Carmen nu verschijnen, was ie niet zo weerloos meer.
“Waar gaan we nu naar toe?”, vroeg de Raaf.
“Ja”, viel Jack hem bij, “we hebben nou wel allemaal een bijbeltje. Maar waarom? En bovenal, waar is Carmen?”
“Daar!”, wees Hollestelle overtuigd van zijn gelijk. Ze volgden zijn uitgestoken vinger en keken richting de ferryterminal.
“De ferryterminal?’
“Nee! Daarnaast! Links van de terminal. Zien jullie dat?”
“Een gebouw Chef en … verdomd! Chef heeft gelijk, daar is ze!”
“Zien jullie haar dan vanaf hier?”, vroeg de Raaf, die maar keek en keek; maar geen Carmen kon ontdekken.
Bill floot tussen zijn tanden uit verwondering en respect voor het deductieve vermogen van Hollestelle.
“De commissaris heeft gelijk”, sprak Bill, “Carmen zit in het stadion! Iedere geest kent geen grenzen, maar neemt altijd iets over van de lokale gebruiken om zich te kunnen manifesteren.”
“En bij Carmen is dat honkbal!”, zei Hollestelle beslist. En de mannen zagen haar weer in gedachten die flitsbol werpen en ze had er toen inderdaad als een professionele honkbalster uitgezien.
“Dus”, zei Jack, “ze houdt zich in het honkbalstadion schuil, om op krachten te komen?”
“Ja”, reageerde Bill, “en haar wapen is het gooien van flitsbollen. Dat ik daar zelf niet eerder ben opgekomen. Knap van je commissaris, heel erg knap.”
Ze liepen de heuvel af naar het stadion en maakten zich mentaal op voor de confrontatie met Carmen. Beneden op Richmond Terrace sloegen ze linksaf en liepen, langs de bouwput naast de ferryterminal, naar het Richmond County Bank Ballpark van de Staten Island Yankees. Alleen dat stond er niet meer bovenaan de ingang van het stadion. Naderbij gekomen, zagen de mannen namelijk tot hun afschuw; dat de letters door Matthew in de nacht waren vervormd tot Satan Island Yankee.
Het hek was opengewaaid. En voorzichtig, goed om zich heen kijkend, liepen ze het stadion in; voor wat ongetwijfeld de wedstrijd van hun leven zou gaan worden. Ze keken uit op een leeg veld in een zo mogelijk nog leger stadion. De wind liet de kabels tegen de vlaggenmasten slaan, dat het enig hoorbare geluid was. Onder het holle metaalachtige getik, vroeg de Raaf wat nu de bedoeling was.
Jack zei, dat ie geen idee had en zelfs Bill wist even niet; wat nu eigenlijk de bedoeling was. Maar Hollestelle liep zonder te antwoorden het veld op. Op het pas geschoren gras keek hij om zich heen en zoog zijn longen vol, waarna hij dreigend sprak: “let’s play ball!”
“Rinus! Pak de bijbeltjes van de Raaf, Jack en hier heb je die van mij. En leg ze op hun plek.”
“Wat bedoelt U Chef?”
“Precies wat ik zeg Rinus; daar, daar, daar en daar”, wees Hollestelle naar waar hij de honken wilde.
“U bedoelt?”
“Ja Rinus! Doe wat de commissaris zegt, briljant!”, gilde Bill nu enthousiast vanuit zijn ziekenhuisbed. En zelfs Jack begon de zin ervan in te zien en zin had ie. Want wat was er nou mooiers, dan een honkbalwedstrijd op zondag?
Rinus legde vier bijbeltjes rondom de werpheuvel en toen hij de laatste als thuisplaat had neergelegd, vroeg Bill wat hij met zijn bijbeltje moest doen.
“Mannen zet het bed van Bill hier, achter de thuisbijbel en kantel het bed naar het veld toe.
“Wat gaan we?”, vroeg Bill nog, toen ze het bed op de door Hollestelle aangewezen plek achter de thuisbijbel reden. Daar pompte Rinus het bed zo schuin mogelijk voorover; opdat Bill het gehele veld, in schuine weliswaar doch wel meest verticale positie dat het bed toeliet, kon overzien.
“Catcher!”, ging Bill een licht op. “Ik ben catcher Hollestelle?”
“Ja Bill. Het is jouw taak om de ballen te vangen.”
“Maar, ik heb geen handschoen?”
“Daar is jouw vijfde bijbeltje voor Bill”, zei Hollestelle en liep naar de werpheuvel toe. Daar begon hij het ‘Onze Vader’ op te zeggen en Rinus keek vol bewondering naar zijn Chef; die nu precies leek te weten waar ie mee bezig was. Ook Jack en de Raaf keken met bewondering naar de hoofdcommissaris uit Serooskerke. Jack zag hem daar op het veld nog meer als zijn grote voorbeeld dan voorheen. Bill hield zijn bijbeltje opengeslagen vast en stond hiermee al droog te oefenen; hoe hij die ballen zou gaan vangen.
Hollestelle keek nog eenmaal om zich heen en zag dat ze er klaar voor waren. Hij hief zijn armen omhoog en gilde nu op de toppen van zijn longen: “LET’S – PLAY – BALL!”
Daarop begon de werpheuvel te bewegen en onder een vreselijk gekrijs werd Carmen door de woorden van de commissaris omhoog gedwongen. Ze stond vurig op de werpheuvel en was verbaasd, dat Hollestelle haar weakspot had ontdekt.
“Truly a worthy opponent”, sprak Carmen haar smerige adem en wilde opvliegen. Maar hoe ze ook haar armen spreidde, ze kwam maar niet los van haar werpheuvel. Hollestelle zei: “doe maar geen moeite Carmen, je kan niet wegvliegen”, en hij wees op de honken om de heuvel. Carmen zag tot haar schrik, dat ze in een bijbels vierkant vast zat en zelfs de heuvel aflopen lukte haar niet. Ze slaakte een woeste kreet en keek Hollestelle zo hatelijk aan, dat ieder ander wel twee keer zou moeten nadenken. Maar niet Hollestelle, die liep resoluut de heuvel op en zei: “zoals je ziet, zul je de uitdaging aan moeten gaan. Want uitdagen doen we je.”
“Uitdaging? Hoe durf je!”, krijste ze en even snakte Hollestelle naar wat frissere lucht, want wat een slechte adem had die vrouw.
“Je kan me niet eeuwig vasthouden!”, gilde ze, “zodra ik los ben …”
“Stop daar mee nu en luister!”, toonde Hollestelle zijn natuurlijke autoriteit, dat zelfs dit onnatuurlijke wezen verbaasd naar hem deed kijken.
“We gaan spelen, of je wilt of niet.”
Carmen zag in, dat ze wel moest. Maar ze stelde als voorwaarde, dat het dan wel ergens om moest gaan.
“Goed”, brieste ze. “Jij je zin. Maar als ik win; behoren al jullie levens mij toe. Voor eeuwig!”
“Akkoord. Maar als je verliest; dan geef jij ons die vijfde letter.”
“Mij best, tot gauw in de eeuwigheid Kamielleke!”, krijste ze denigrerend. Maar Hollestelle ging verstandig niet op haar provocatie in en liep kalm, na het overleg, de heuvel af naar de mannen bij de thuisplaat. Die waren reuze nieuwsgierig, wat nu de volgende stap zou zijn.
Beneden legde Hollestelle uit, dat ze om de missende letter zouden spelen. En hun leven.
“Wat?”
“Commissaris! Ben je nou helemaal?!”
Maar diep van binnen wisten ze; dat Hollestelle geen keus had gehad en nadat ze zich hadden neergelegd, bij deze sowieso niet te ontlopen confrontatie, gingen ze zich warm lopen.
In de verte was een scheepstoeter te horen van een groot containerschip dat het zeegat koos. In de container lagen Molly en Lonnie diep in slaap te slapen. Ze wilden niet eerder wakker worden, eer het schip zijn bestemming bereikt had. In een soort van winterslaap hadden ze zich genesteld en zichzelf meerdere malen strak gewikkeld in het bubbeltjesfolie. Dit op aanraden van Lonnie, om hen goed te houden gedurende de lange zeereis. En dat hadden ze er maar wat graag voor over. New York was een hele ervaring, maar ze wilden nu niets liever, dan zo snel mogelijk hun oude nutteloze leventjes weer op te pakken.
In de voormiddag begon het te regenen, toen de wedstrijd begon. Hollestelle trad aan als eerste slagman en ging wijdbeens licht gebogen over het bijbeltje van de thuisplaat staan. Hij zwaaide enkele malen zijn knuppel en zei uitdagend; “kom maar op!”
Carmen bolde een flitsbol in haar handen en nam haar bekende werppose aan, waarna ze meteen haar eerste flitsbal wierp richting de commissaris. Hollestelle zag de gevaarlijke bal op zich afkomen en wist deze ternauwernood te ontwijken, toen de bal onder een opspattende vonkenregen een gat in de tribune achter een geschrokken Bill sloeg.
“Out!”, gilde de Raaf, die als referee was aangewezen.
Carmen knarste haar rotte tanden en wierp een tweede flitsbal op Hollestelle af. Deze had zo een curve, dat hij er finaal zijn knuppel overheen maaide. Bill zag die gevaarlijke bal op hem afkomen en sprong zijn ziekenhuisbed uit, die door de bal compleet verpulverd werd.
“Strike!”, gilde de Raaf en vroeg aan Bill of alles goed ging.
“Het gaat wel. Ik ben er nog”, zei Bill, die dapper nu gehurkt achter de thuisbijbel ging zitten en zijn bijbeltje opengevouwen ter bescherming voor hem uit stak.
De derde worp had zo mogelijk een nog grotere curve dan die tweede. Alleen hier schrok Bill niet van, deze was zo wijd dat ie hier moed uit putte en de Raaf gilde; “Out!”
De volgende bal kwam in een rechte lijn op Hollestelle afgevlogen en hij maaide zijn knuppel met alles wat ie had naar die bal toe en miste hem bijna, maar niet helemaal. Hij voelde hoe hij de bal aan de bovenkant raakte en deze sloeg een krater een paar meter voor de thuisbijbel en begon door de topspin weer richting de werpster te stuiteren.
“Ren Chef! Ren!”, gilden de mannen Hollestelle aansporend. Die gooide zijn geblakerde knuppel op de grond en begon te rennen.
“Come to Carmen!”, gilde Carmen haar bal aanmoedigend en pakte haar bal op. Zonder te kijken, gooide ze haar bal richting het eerste honk; waar Hollestelle zich afzette en zo snel mogelijk naar het eerste bijbeltje dook. Met een klap viel hij op de grond en wist net met zijn rechterhand het bijbeltje aan te raken, toen die bal over hem heen zoefde en een tweede gat, nu in de zijtribune, sloeg.
“In! Hollestelle is in!”, gilde de Raaf en iedereen begon te juichen, toen Hollestelle met zijn linkervoet op het bijbeltje ging staan en zich geconcentreerd schrap zette met zijn blik strak gericht naar het tweede bijbeltje. Rinus stapte evenzo geconcentreerd naar de thuisbijbel en begon zijn knuppel boven zijn hoofd te zwaaien ter volledige focus.
Boos gooide Carmen nu een speedball, die iedereen ‘uit’ zou hebben gegooid; ware het niet, dat Rinus met hoge snelheden goed wist om te gaan. Hij zwaaide en met een enorme tik sloeg hij de bal hoog de lucht in, het park uit! Terwijl het water van de inslag opstoof, gilde de Raaf buiten zinnen; “home run! Home run!”
De eerste twee punten werden door Hollestelle en Rinus binnengelopen. Ze werden vrolijk onthaald op de thuisplaat, toen Carmen gilde en een enorme bal aan het draaien was.
Jack ging staan en Carmen gooide, geheel onverwachts, nu onderhands een enorme flitsbal. Zo onverwacht, dat Jack hier geen raad mee wist en zo zag Bill die enorme bal op hem af komen razen. Bill hield zijn ogen dicht en vouwde zijn bijbel zo wijd mogelijk open in de richting waar hij die bal verwachtte. Hij voelde een impact van de bal en ja! Hij voelde de impact duidelijk en besefte op dat moment; dat hij niet geraakt was. Hij sloeg de bijbel dicht, waarmee de grote bal met een simpele beweging onschadelijk werd gemaakt.
De mannen juichten en Bill hield trots zijn bijbeltje omhoog. Carmen werd nu furieus en gooide een tweede bal, ver onder de gordel. Deze raakte Bill zo hard; dat hij met bijbeltje en al tegen de reclameborden werd aangeworpen en daar versuft bleef liggen. Het gejuich verstomde onmiddellijk in het besef van het gevaar; waarmee ze dit spel aan het spelen waren. Bill krabbelde weer op en ging met een pijnlijk gezicht op zijn hurken zitten en vouwde dapper zijn bijbeltje weer open voor de volgende slag.
Vele inningen verliepen in wisselend succes. Tegen de avond waren alle knuppels kapot geslagen en moesten de mannen binnen op zoek naar nieuwe. Carmen keek naar het scorebord en zag dat ze achter stond. Maar ze wist, dat haar ballen alleen maar sterker konden worden en zij alleen maar zwakker. Dit besefte de Raaf ook, toen hij met een grote zak nieuwe knuppels het gebouw kwam uitgelopen. De mannen keken naar al die knuppels en begonnen zich serieus af te vragen, hoe lang deze afmattende strijd met the Satan Island Yankee nog zou gaan duren.
De avond viel en de lichten gingen aan.
De eerste blijheid van die eerste inning was alweer zolang geleden; dat ze de grootst mogelijke moeite kregen, de ballen goed in te kunnen schatten. Steeds sneller kwamen die op hen af en meerdere keren werden ze geraakt. Carmen wist door haar toenemende kracht de wedstrijd te kantelen en het was tegen middernacht; dat ze precies gelijk stonden. De mannen waren totaal uitgeput en Carmen keek trots over het door vele kraters misvormde speelveld uit.
“Dat maakt het er niet gemakkelijker op Chef”, zei Rinus, toen hij op die diepe kraters tussen de bijbeltjes wees.
“Ja”, hijgde Hollestelle, “en hoe meer moe wij worden, des te fitter wordt Carmen.”
“De laatste slagbeurt!”, schreeuwde de Raaf over het knollenveld en voor de rest leek het ook in niets meer op een stadion. De afgeslagen ballen en afgezwaaiden, hadden het Richmond Ballpark tot een ruïne geslagen. Het was duidelijk, dat onder deze omstandigheden niet veel langer kon worden doorgespeeld. Maar ze hadden nog enkele minuten tot middernacht, tot Halloween.
Jack pakte zijn knuppel op en liep naar de plaat.
“Go Satan Island Yankeeeeeee!”, krijste Carmen door wat er nog van het stadion was overgebleven en vuurde een felblauwe bal van haar bliksem genadeloos op Jack af. Waren er scouts aanwezig geweest, dan had ze ongezien een contract voor het leven kunnen tekenen en de komende World Series zouden door Carmen gedomineerd worden. Maar die zaten er niet. In plaats daarvan stond Jack bang te kijken naar die flitsende bal, die hij met geen mogelijkheid meer kon raken. De bal vloog onder zijn knuppel door en ook onder de bijbel van Bill. Precies in het midden van zijn buikverband sloeg de bal in en Bill vloog hard achterover in een voorwaartse salto en leek dood neer te komen.
“Bill!”, gilden de mannen verschrikt en renden op Bill af, die nauwelijks nog wist; dat ie van voren zo hard geraakt was, toen ie de hand van Hollestelle op zijn rug voelde.
“Hij is er nog”, sprak Hollestelle, die Bill omdraaide.
Ze keken naar Bill, die zijn brilletje recht schoof en zei: “voor Ierland Jack! Doe het voor Ierland.”
Jack zag als die laatste film, net voor het einde, in zijn gedachten Ierland; het land van zijn voorouders. Hij zag hoe de eerste O’Leary daar in de verte op Ellis Island aankwam. Hoe zijn nazaten carrière maakten bij de politie en hoe ze ook bij hebben gedragen aan de cultuur van zijn geboorteland.
“Jij bent Jack O’Lantern Jack!”, hoorde hij Bill nog zeggen, toen die weer opkroop en zijn bijbeltje achter de thuisbijbel omhoog zat te houden.
Jack zwaaide zijn knuppel boven zijn hoofd in afwachting van de worp en knarste zijn tanden “I Am Jack O’Lantern from Ireland so this one’s for Halloween!”, daagde hij Carmen uit; die haar alles beslissende worp ging werpen.
“And this one is for Jamaicaaaaah!”, krijste Carmen, die haar snelste en grootste bal tot nu toe gooide. In vurig roodblauw zagen de mannen een verschrikkelijke schicht op Jack afkomen. En op dat moment berustte een ieder in het feit; dat deze bal hoe dan ook ‘in’ zou zijn. En zelfs al zou Bill die kunnen vangen in zijn bijbeltje, deze impact zou zo hevig zijn; dat hij echt nooit op tijd zijn bijbel zou kunnen sluiten. Hun levens waren voor eeuwig vergeven aan Carmen, zo voelden ze diep van binnen. Maar ze hadden er tenminste wel alles aan gedaan wat ze konden.
Jack dacht niet meer na en zag zichzelf zo hard uithalen; dat hij hier zelf een beetje van schrok. Ook de mannen keken toe in aperte verwondering, hoe de knuppel van Jack de bal toucheerde. Niet vol, maar ook niet mis. De vuurbal raakte de knuppel zo intens hard dat knuppel en bal vermolten tot één grotere bal. Tot één enorme pompoen, die de lucht in knalde.
“Een pompoen?”, keek Jack verbaasd naar wat zijn slag teweeg had gebracht.
“Run Jack! Run!”, hoorde hij Bill gillen, die hem zowat omver duwde en zijn bijbeltje opengeslagen omhoog duwde naar die pompoen in de lucht. Jack zette het op een rennen en Carmen wist zich aan de kracht van de bijbeltjes te onttrekken en vloog hard gillend de lucht in naar die pompoen. Rinus keek op zijn Casio en gilde dat het al vijf voor twaalf was, toen Carmen omlaag dook; naar de nu vallende pompoen. Jack rende zijn hart uit zijn longen, die Hollestelle en de Raaf eruit aan het gillen waren.
Als in slowmotion zagen ze Carmen op de pompoen duiken en ze strekte haar armen uit om deze te grijpen.
“Neeee!”, gilde Rinus, die zag dat Carmen de pompoen zou grijpen en Jack nog lang niet bij de eerste bijbel was.
Ook Hollestelle viel op zijn knieën in dat besef. Maar de Raaf bleef professional, want iemand moest toch kunnen affluiten?
Carmen wist te pompoen te pakken en gilde van venijnig plezier, toen ze de pompoen kon voelen.
“En hebbus!”, zei Bill, die de pompoen in zijn bijbeltje sloot met een ferme knijpbeweging en Carmen viel luid gillend op grond, heel hard op de bodem van die krater tussen werpheuvel en thuisplaat.
“VANGBAL! VANGBAL!”, gilde de Raaf buiten zinnen, “Bill heeft de pompoen gevangen!”
Jack stopte en keek achter zich, waar hij de mannen zag staan dansen van oh zo’n groot plezier. Hij rende op hen af en danste mee in dat orgastische ogenblik van pure opluchting.
Het was Hollestelle, die de mannen tot kalmte maande en zei: “we zijn er nog niet mannen.” En hij liep op de gevallen vrouw af.
“We hebben gewonnen Carmen. Het was een spannende wedstrijd, maar uiteindelijk heb je die verloren. Wat is de vijfde letter?”
Met tegenzin spuugde Carmen: “K, de vijfde letter is de K.”
“Chef, nog één minuut!”, wees Rinus op zijn Casio en verhit begonnen de mannen te annagrammen met de vijf letters.
“Ramka, nee; Amrak!”
“Kraam! Oh nee Arkma dan!”
Alle mogelijke combinaties werden over het veld gegild, terwijl de Casio van Rinus aftelde. Zachtjes begon nou ook Rinus hardop af te tellen vanaf tien. Ze hadden nog slechts tien seconden om de naam te vinden, anders zou alles voor niets zijn geweest.
“Vijf, vier, drie, twee, één …”, fluisterde Rinus en sloot zijn ogen.
“KARMA!”, scheeuwde Jack, KARMA KILLED THE BITCH!”
“Nooooooooo not a bitch….”, gilde Carmen, toen de klok twaalven wees. Steeds dieper verdween ze in de krater, totdat er uiteindelijk niets meer van haar was overgebleven.
Rinus opende zijn ogen en sprak de gedenkwaardige woorden: “zo, eindelijk naar huis Chef.”
Beretrots, om niemand voor het hoofd te stoten, liepen de mannen langs het water terug naar het huis. Niemand voelde de opgelopen wonden meer en zelfs Bill miste zijn ziekenhuisbed niet. Bij de 24/7 kochten ze een flesje wijn en toen pas merkten ze dat het de Mexicanen waren; die als eerste van de bevolking van Staten Island weer terug aan het komen waren. Op het balkon schonk de Raaf vijf volle glazen en zei: “op een gewelddadig goede oplossing van deze moordzaak! Op ons allemaal!”
“Daar wilden ze best op proosten en een tweede fles werd zelfs geopend. Na de overwinningsdrank gingen de mannen pakken en stonden even later met hun koffers op een taxi te wachten, die hen naar JFK zou brengen.
“Jack, je hebt ons nummer?”
“Jawel commissaris”, en stak zijn hand uit ter afscheid. “Kom hier commissaris!”, en Jack omarmde Hollestelle stevig. Hoewel Hollestelle meer van de ferme handdruk was, voelde dit na alles wat ze hadden meegemaakt, eigenlijk als het meest logische. Dus greep ook hij Jack even stevig vast. Iedereen omarmde iedereen, in de wetenschap dat ze het schier onmogelijke samen voor mekaar hadden gekregen.
Toen Rinus echter Bill wilde omarmen, vloog deze hard onderuit op het tuinpad en gilde compleet overvallen: “niet weer! Niet weer!”
Geschrokken zagen de mannen een hand uit het gazon komen, die Bill steeds dieper de grond in trok. “Het is Carmen! Ze heeft me beet! Hellup!”
Snel pakten de mannen de armen van Bill en begonnen te trekken aan Bill, zo hard als ze konden.
“Lukt niet Chef! Hij wordt steeds dieper het gazon ingetrokken.”
“Verdomme!”, gilde Hollestelle, “verdomme, niet na dit al! Maar die hand is te sterk …”
“Ik heb het!”, zei de Raaf en liet los om het huis in te rennen.
“De Raaf! Ben je nou helemaal?!”, schreeuwde Rinus hem na, toen Bill zijn buik al in het gras aan het verdwijnen was. Steeds dieper werd Bill de grond ingetrokken, hoe hard de agenten ook aan hem trokken. Nadat hij halsdiep was getrokken, schikte Bill zich in zijn lot en zei gelaten: “m’n bril, geef die aan mijn oogappels willen jullie? En zeg Bes dat het me spijt, maar dat ik zielsveel van haar hou.”
De Raaf buitelde van het balkon met vier potten wierook, die hij trillend van de haast aan begon te steken. De rook verspreidde zich over het gazon en een bedompte schreeuw in de aarde onder hen klonk zo hard; dat Bill naar boven werd geworpen en even later lag hij, onder de aarde maar toch heus wel erboven, na te hijgen.
“Wat was dat?”, vroeg Bill na de schrik te zijn bekomen.
“Wierook Bill. Daarom kreeg ik dus die gratis wierook mee, toen ik dat bord kocht.”
De mannen gingen op hun rug liggen en konden niets anders doen, dan hartelijk lachen om die verlossende gratis potten wierook van de Raaf, totdat ze dan een tweede keer elkaar in de armen vielen ter afscheid.
epiloog
Dankzij de gratis wierook was Billy voorgoed bevrijd van zijn tekeningen, zo bleek achteraf. Samen met Bes runt hij nu stevig afgevallen een wellnessfarm in Yorkshire. Jack had zijn eerste date met Marylin en dat was zo gezellig; dat meerdere volgden. Zo veel, dat ze besloten te gaan samenwonen op Staten Island. Hoewel hij Karma moeilijk als dader kon invullen op zijn eindverslag, was zijn meerdere toch enorm onder de indruk; hoe grondig hij de zaak had aangepakt. Er waren wel duizenden daderprofielen uit die haarballen gekomen. Zo veel had nog geen enkele inspecteur bij mekaar weten te onderzoeken. Hem werd een baan in the City aangeboden. Maar op z’n eigen verzoek werd hij benoemd tot hoofdinspecteur van Staten Island en werd de zaak Carmen gesloten onder de noemer ‘noodlot’.
Hollestelle en Rinus waren blij terug te zijn in hun vertrouwde Serooskerke. En ook de Raaf was bijzonder content. toen hij zijn slagerij weer in kon stappen. Hoewel hij juist wars van routine bleef. De enige routine die de Raaf zich permitteerde, was zo af en toe even bij het bureau binnen te lopen. Daar dronken ze dan met hun drietjes een heerlijk kopje koffie uit de automaat. Ze spraken dan met veel plezier over hun verblijf in New York en kregen dan niets minder dan gewoon heel warme gevoelens.
Vele dagen nadat de mannen weer thuis waren, meerde een enorm containerschip aan in de haven van Vlissingen. Toen de loods van boord ging, hoorde hij het geluid van meerdere plopjes steeds sneller ploppen, dat uit één van die containers leek te komen.