Moordmeid in Serooskerke, Hoofdstuk XIV, De Raaf Redt
Hoofdstuk XIV De Raaf redt
Het Concert aan Zee eindigde in een complete chaos. De compleet doorgesnoven dorpelingen stonden keihard te headbangen op de muziek van Rieu. En alsof dat al niet gek genoeg was, begon de speklappenpop tot leven te komen?
“Chef! Die speklappenpop!”
“Ik zie het Rinus! Volg mij mannen!”
Al die headbangende dorpelingen ontwijkende, volgden ze zo goed en zo kwaad mogelijk het zigzagpatroon die de commissaris voor hen maakte.
“Hier!”, remde Hollestelle af en verdween aan de zijkant van het podium achter donkere gordijnen van de coulissen.
Nu keken ze vanaf de zijkant naar het podium. Daar zagen ze hoe Rieu als een Zonnekoning stond te grijnzen en zich heel goed bewust leek van het feit; dat zijn strijkwerk de speklappenpop deed bewegen. Aan de overzijde, in de tegenover gelegen coulissen, zagen ze mevrouw Pastoor staan met haar ogen stijf gesloten en haar handen in de lucht. Ze deinde net zo hard mee met de muziek als dat de dorpelingen aan het headbangen waren.
Ik begin dit eng te vinden Chef”, hijgde Rinus, op het kleine trapje omgeven door de donkere en zware gordijnen.
“We moeten dit stoppen Rinus. We hebben geen keus.”
“Wat is je plan hier Kamiel?”
“We kunnen niet zo het podium op om die Rieu zijn viool af te pakken. We moeten ons vermommen, zodat hij geen argwaan krijgt en het idee heeft; dat wij bij het ensemble horen. Camouflage maar hoe?”
“Misschien daar Chef, bij de kleding?”, en Rinus wees naar de vele rekken met uitbundige kleding, die helemaal achter het podium leken door te lopen.”
Ze renden tussen de kledingrekken door op zoek naar, ja; naar wat eigenlijk?
“Wat kunnen we nou dragen?”, stond Hollestelle halverwege de werkelijk overdreven hoeveelheid aan pompeuze kledij.
De Raaf pakte een grote veer van een stapel andere veren en zei; “ik weet het. We moeten Musketier worden!”
Snel zochten ze naar slappe hoeden, meer veren, epauletten, fluwelen wambuizen en zelfs degens vonden ze. Halverwege het laatste nummer van Rieu, keken ze mekaar aan en de Raaf zei; “Athos, Porthos? Un pour tous, tous pour un!”
Ze liepen terug naar de zijkant van het podium en schrokken zich een hoedje, Hun rechtopstaande veren begonnen aardig te trillen.
De speklappenpop stond daar potverdikkie ook op het podium te headbangen?!
Hij headbangde iedereen onder dikke klodders vet en die klodders werkten als olie op vuur.
Met zijn lange haren wild voor zijn ogen wapperend, streek Rieu zich nu bijna een ongeluk. Met een allerlaatste strijk, viel hij bijna achterover van de gepleegde inspanning. Maar dat hij even niks meer zag door die lange haren speelde ook mee.
Toen de laatste noot geklonken had, werd het beangstigend stil.
“Mijn naam is Dmitri Speklappenpop! En ik ben tot leven gekomen om de poort open te houden voor alles dat jullie buiten hebben willen houden. Mijn naam is Dmitri Speklappenpop, Poortwachter!”
Daarna blubberde Dmitri, want lopen was het echt niet, naar Rieu en zei; “open de poort!”
“Natuurlijk Dmitri, hijgde Rieu nog danig na van de inspanning. “Maar laat me eerst de mensen even uitleggen, wat het openen van de poort betekent. Het is een plechtig moment niet waar?”
“Dmitri knikte en een klodder vet viel op het toneel.
Rieu begon uit te leggen, wat de poort nu ging betekenen voor de toekomst van iedereen.
“Vergeet Jezus redt!”, begon Rieu niets minder dan schokkend.
Maar zoals gezegd, stond hij voor een doorgesnoven menigte en die vond alles wat Rieu vertelde geweldig.
“Welkom aan de poort!”, hief hij nu zijn geliefde Stradivarius op; die fel begon te gloeien.
“Dennis?”
Dennis kwam het podium op met een reclamebord van de koffiebranderij.
“Ja, zet het bord daar maar neer. Applaus voor Dennis!”
Dennis kreeg applaus en Rieu legde zijn viool op de rand van het reclamebord. En zelfs al was men doorgesnoven, nu kon niemand uit het publiek een kreet, een zucht, dan wel een blik van verwondering onderdrukken.
Het reclamebord begon van onderen te gloeien en langzaam gloeide deze tot en met helemaal naar boven. Toen de gloei van het bord de gloei van de viool bereikte, kraakte de hemel boven hen en kwam met een hels kabaal een grote poort naar beneden zetten; die zich dwars door het podium boorde en met beide poten stevig verankerde in de ruïne van het oude pompgemaal. Achter hen begon het water te borrelen en dat viel extra op, omdat het even daarvoor nog spiegelglad was. De grond begon behoorlijk te trillen en daar leek geen end meer aan te komen. Maar Rieu ging al die tijd rustig door met praten.
“Deze poort is een onnatuurlijke en daarmee meteen ook weer niet. Het is niet alleen een ingang maar ook een uitgang. Maar voordat de poort echt kan functioneren, heeft het water nodig. Heel veel water.”
“Allemachtig, moet je nou toch eens kijken”, wees de Raaf naar de waterkant. Hoewel de poort net stond en daarmee het oude gemaal weer in werking had weten te stellen; verwijderde de waterlijn zich zichtbaar van hen af.
“Als het zo doorgaat, staat de Schelde droog voor de nacht voorbij is.”
Rinus begon instinctief te bidden. En de speklappenpop blubberde zo snel als hij blubberen kon naar de poort. Daar ging hij met al zijn speklapjes voor staan en gooide een stevige klodder vet in de poort. Rinus viel hard achterover en daar lag de adjudant onder een vieze vette klodder spekvet.
“Hè? Gooide die pop nou niet net precies die klodder hier?”
“Ja de Raaf, ik zag het ook. Rinus? Waar dacht je aan, toen je omver werd gegooid?”
“Ik”, probeerde Rinus het vet uit zijn gezicht te wrijven, “was aan het bidden Chef.”
“De Raaf! Bidden, nu!”
Vrijwel direct sloegen nu ook de Raaf en Hollestelle steil achterover door twee rake en stevige klodders vet, die ook nog eens heel sterk Indisch gekruid waren. Vooral dat laatste verontruste Hollestelle.
“Ze zijn gekruid. Hoe dan kunnen wij hier iets tegen doen?”
“Tja, zei de Raaf die opstond, “die kruiden vallen af. Die kunnen we hier dus niet gebruiken. Dan zit er maar één ding op. En zonder dralen stormde de Raaf met getrokken degen het podium op. Woest stak hij zijn degen tot wel vuistdiep in de speklappenpop en gilde; “één voor allen …”.
Verder kwam hij niet. Dmitri blubberde heel snel opzij en begon te schudden als een hond, die het water uit zijn vacht schudde. Daarna opende hij zijn bek. Daarmee greep hij de Raaf, die net alle mogelijke moeite had moeten doen om zich vast te houden aan zijn degen en trok hem met degen en al uit zijn eigen vet. Daarna begon Dmitri weer te schudden, maar nu alleen met zijn bek. Zoals een roofdier doet, wanneer hij net een prooi beet heeft. Daar was de Raaf niet tegen bestand. Maar Dmitri liet hem maar niet los. Tegen de tijd dat de speklappenpop de Raaf eindelijk los liet, had de Raaf zijn bewustzijn al verloren en vloog niets vermoedend door de lucht en kwam een heel stuk verderop tegen de zijkant van de Zeedijk neer.
“De Raaf?!”, gilde Rinus nu woest.
Hollestelle brulde; “stop daarmee, dit is de politie!”
Beide mannen namen een aanloopje en renden toen met geheven degens het podium op. Maar daar kwamen ze niet de speklappenpop tegen maar meneer Pastoor?
“Me .. meneer Pastoor?”
“Ja, ik ben het heren. Kom, toe ga zitten hier. En laten wij luisteren naar wat meneer Rieu ons te vertellen heeft.
Hoewel ze geen enkele vrije stoel zagen, voelden ze beiden een harde rand tegen de binnenkant van hun knieën klappen, waardoor ze door hun benen zakten en op een stoeltje terecht kwamen te zitten en zich onzichtbaar geïmmobiliseerd voelden worden.
Dit alles was zo vreemd verlopen, dat Hollestelle zei; “volgens mij is meneer Pastoor niet echt.”
“Chef, ik durf er niet aan te denken. Maar ik denk, dat mevrouw Pastoor zich heeft staan copypasten daar in de coulissen.”
“Ieder eeuwige poort heeft maar één functie”, hoorden ze Rieu maar door ratelen. En Rinus wenste even vurig, dat ie weer een liedje zou gaan strijken. Diep van binnen voelden zowel hij als de commissaris wel aan hun water, dat dit geen zuivere koffie meer was.
“Het waterpeil is nu aan het dalen en uiteindelijk komen alle meren, rivieren en zeeën droog te liggen. En dan moeten we deze prachtige aarde wel inwisselen voor een andere. Maar weest gerust, tegen de tijd dat het water echt op is; kunnen we allemaal door de poort en zullen we voor eeuwig in de meest rustige wereld ooit komen te leven, waar ik zal spelen en jullie zullen headbangen voor eeuwig en eeuwig.”
“Chef! Dat is de Copypastewereld! Hij wil potverdikkie de gehele mensheid gedwongen volks laten verhuizen naar de Copypastewereld!”
“En dan is het einde mensheid”, keek Hollestelle om zijn schouder. Hij zag dat daar een stel eeuwenoude wrakken droog waren komen te liggen.
“Het water in de Schelde gaat echt snel op Rinus. En wij zitten hier geboeid naar die Rieu te luisteren?”
“Dmitri heeft honger”, en pardoes greep de speklappenpop een dame uit het publiek. Uitgerekend die ene die niet zo lang geleden nog een baby van Rieu had willen hebben. Hij hief haar met meer dan mollige armen omhoog, opende z’n bek en in één vloeiende beweging duwde hij de gillende dame onverbiddelijk z’n keel in; waarna hij zelfs nog even smakelijk na zat te smekken.
“Vreselijk Chef en wij kunnen niets doen”, probeerde Rinus zich tevergeefs los te rukken.
De situatie begon er nu waarlijk hopeloos uit te zien en niet alleen voor de mannen.
In het donker schrok de Raaf wakker en eigenlijk meteen wist hij, waarom hij daar zo lag. Hij keek in de verte naar het podium, waar hij de verschrikkelijke eetlust van de speklappenpop aanschouwde. De kracht van Dmitri had hem zozeer beangstigd, dat hij diep van binnen voelde dat alles verloren moest zijn. Hij zag de commissaris en Rinus op een stoeltje naast de poort zitten. Het was de Raaf duidelijk; dat die volledig in de macht waren van de pop, Rieu, mevrouw Pastoor of wie van hen ook de touwtjes in handen had. Hij kon nog maar één ding verzinnen. En dat deed hij met enorme tegenzin. In plaats van naar het podium terug te rennen, rende hij de tegenovergestelde richting in de Zeedijk op.
De Raaf bonkte wild op het rolluik en gilde; “Kievit doe open!”
Voordat hij in herhaling verviel, hoorde hij plotseling het rolluik ratelen en keek al snel tegen de zwart omrande nagels van de blote ietwat bovengemiddeld dikke voeten van Kievit aan.
“Kievit? Je doet meteen open?”
“Natuurlijk buurman. Ik hoor heus wel wanneer iets serieus is. Wat is er aan de hand?”
De Raaf vertelde alles zo snel mogelijk en hoe niet alleen hij niet meer wist wat te doen.
“Eerst een kippensoepje”, zei Kievit, draaide zich om en liep naar de keuken.
“Heb je wel helemaal goed begrepen wat er aan de hand is Kievit? We hebben helemaal geen tijd voor een kippensoepje.”
“Dan maak je maar tijd”, zei Kievit. En hij pakte een pak Honig uit het bovenkastje.
“Dat is niet aan mij Kievit. Heb je wel gehoord wat ik zei?”
“Voor een lekker kippensoepje maakt een mens altijd tijd.”
“Oh? En wat als die mens niet meer bestaat? Wat heeft die dan nog aan die soep?”
“De Raaf, je ratelt”, zei Kievit en zette een pannetje met water op het vuur. Hij ledigde daar de inhoud van een honigzakje in en begon voorzichtig te roeren.
“Hou je van een flauw kippensoepje of een stevig kippensoepje?”, vroeg Kievit, die maar voorzichtig in het pannetje bleef roeren.
De Raaf wist dat zelfs het verloren gaan van de gehele mensheid, Kievit niet van zijn kippensoepje af kon brengen. Hij zei, toen hij op een keukenstoeltje ging zitten; “doe dan maar een stevige. Wat maakt het ook allemaal nog uit.”
Dan doe ik er voor jou een extra maggiblokje in goed?”
“Wat kan mij het nog verder …”
Kievit was met een grijns voor hem komen staan en opende het blik, waar hij een Maggiblokje uit pakte en deze aan de Raaf gaf.
“Wacht even de Raaf”, zei Kievit, “neem er nog maar twee. Voor de zekerheid. Meer heb ik er trouwens toch niet meer.”
“Wat in hemelsnaam moet ik nou met Maggiblokjes Kievit?”
“Dit zijn echt hele sterke Maggiblokjes de Raaf”, gaf Kievit hem een knipoog en ging weer voorzichtig in zijn pannetje op het vuur staan roeren.
“Dus nu moet ik wachten, totdat jij zegt wanneer ik het blokje erin moet doen? Ik heb nog nooit zoiets debiels meegemaakt in een apocalyps. Hoor je me Kievit? We zitten in een apocalyps!”
“Dan”, draaide Kievit zich eventjes om, “zou ik maar eens opschieten. Wie zit er nu op een bord kippensoep te wachten als de wereld aan het vergaan is? De Raaf natuurlijk.”
De Raaf zat even perplex. Maar toen zei Kievit weer; “als je nog langer wacht, hoeft het niet meer. En onthoudt; dit zijn extra sterke blokjes!”
Onbewust had Kievit hem toch geholpen en hij rende het keukentje uit zo hard als hij kon.
Hij rende langs het Kerkplein en de eerste zeewering op. Zonder te letten op aankomend verkeer, rende hij de weg over en stond even later te kijken naar het podium vanaf de Zeedijk. Wat en hoe en helemaal waarom wist hij niet. Maar dat ie dichterbij moest komen, dat stond als een wok bovenop vuur en hij begon weer te rennen. Bij de eerste statafels aangekomen, stopte hij met rennen en begon zo onopvallend mogelijk quasi nonchalant naar het podium te wandelen. Toen hij in het licht van het podium kwam te staan, wist hij oogcontact met Rinus te maken; die op zijn beurt Hollestelle aanstootte.
“Chef, de Raaf staat daar. Staat ie daar nou te liplezen?”
Ze haalden hun schouders op, ten teken dat ze er niets van begrepen.
Hoe de Raaf ook zijn lippen probeerde te laten lezen, ze bleven onleesbaar. Hij haalde een maggiblokje uit zijn zak en wees ernaar en liplas weer; dat wat hij al die tijd de mannen duidelijk probeerde te maken.
“Ma-gi-blok? Staat ie daar nu Maggiblok te souffleren Chef?”
“Ja, volgens mij wel ja. Maar wat moeten we daarmee?”
“Voor in de kippensoep.”
“Oh? En hoe gaat dat ons helpen?”
“Achter zich hoorden ze nu een klokkend geluid en ze keken achterom.
“Allemachtig mijn Heer nu al?”, bracht Rinus uit.
Ze keken in het maanlicht naar de nu al kurkdroge bedding van de Schelde.
“Aha!”, zei Rieu, “de Schelde is niet meer en dus nodig ik jullie van harte uit om door de Poort te gaan.”
Hoewel de dorpelingen aardig door het oranje-achtige confettigoedje uit de kanonnen onder behoorlijke invloed verkeerden; durfde niemand er als eerste doorheen te gaan.
“Honger”, zei Dmitri en duwde een tweede slachtoffer door zijn keel. Aarzelend liep de Bruin als eerste het podium op.
“Nee de Bruin! Kerel! Doe het niet!”, gilde Hollestelle.
Achter hem stond plotseling mevrouw Pastoor, die in zijn oor fluisterde; “niemand kan je horen. Rieu was heus niet vergeten dat jullie zonder kaartje zijn show hebben gezien. Dus gil maar zo hard je kunt.”
Opeens rook Rinus nasi en zei; “in de nasi, je kan maggi ook voor nasi gebruiken.”
Het was duidelijk, dat Rinus nu in doodsangst zat te verkeren. Hij hield zich vast aan de meest dagelijkse zaken; om maar niet te hoeven denken, aan hoe de Bruin als eerste gecopypasted zou worden.
Voor de poort begon de Bruin te aarzelen en wilde rechtsomkeert maken. Maar het was Rieu, die hem tegen hield, bij de schouders greep en zei; “je kan het walsend doen.”
En hij gaf het ensemble een teken, dat daarop de eerste de beste wals inzette. De mannen zagen hoe de Bruin onmiddellijk bevangen werd door de muziek en meteen heel hard begon te headbangen.
“Headbangen mag ook”, zei Rieu en de Bruin liep plotseling headbangend de poort in.
Zoals verwacht kwam hij er aan de andere kant niet meer uit. Rinus en Hollestelle probeerden zich nu los te rukken van hun stoeltjes. Maar ze bleven muurvast zitten.
De Raaf werd zo boos op Rieu; dat hij impulsief het Maggiblokje dat hij nog in zijn handen had, zo hard mogelijk gooide naar Rieu. Die stond niet heel ver van de Raaf en hard ketste het blokje op zijn slaap.
Vrijwel meteen kwamen via zijn oren twee toefjes oranje-achtig poeder uit zijn hoofd gevlogen, waarop mevrouw Pastoor een kreet slaakte.
Het was duidelijk, dat de Raaf daar een machtig wapen had en Rinus gilde; “wat het ook was de Raaf, het heeft effect!”
De Raaf keek op en Hollestelle merkte, dat hij Rinus horen kon. Snel stond hij op en zei; “Rinus we kunnen ons weer bewegen. De Raaf? Heb je nog zo’n blokje? En eh, graag een beetje snel.”
Rinus keek Hollestelle aan, zich van geen enkel gevaar bewust. Maar hij zag het wel in de blik van de commissaris. Toen hij omkeek, begon Rinus nu twee octaven hoger te gillen dan normaal. Want daar kwam Dmitri aangeblubberd, die zei; “Dmitri honger.”
Het was geen vangblok maar eerder een één keer raken pass.
De Raaf smeet zijn tweede Maggiblokje naar Hollestelle, die het blokje niet ving. Daar was geen tijd meer voor. Hard sloeg hij het blokje in de richting van de Speklappenpop. Het blokje verdween in het vet en deed helemaal niks.
De Raaf wikkelde nu zijn laatste blokje af, want dat moest het wel zijn. Toen het eerste blokje tegen Rieu aan kwam, brak de wikkel en kon het blokje zijn werk doen. Nu kon het slechts ongedeerd door de blubber heen en in het vet worden opgevangen. Zodra hij de wikkel eraf had, klom hij op het podium, rende langs de poort en wist net op tijd het kleine blokje heel hard tegen Dmitri aan te gooien. Het Maggiblokje verdween in zijn buik, terwijl hij Rinus al oppakte.
“Neeeee Niet Rinus! Neem mij!”, gilde Hollestelle tegen de speklappenpop.
Rinus bungelde hulpeloos boven de bek van Dmitri en werd al misselijk van die kruidengeur.
“De Raaf? Je had gelijk”, gilde Rinus nog, “ze zijn te veel gekruid.”
Het was aan de vertraagde werking in het vet te danken, dat er nu pas twee oranje-achtige toefjes uit zijn horen spoten en Rinus kwam ongedeerd, maar wel goed misselijk, terecht in een enorme berg van amorf blubberspul. De poort verdween als bij toverslag. Alleen het waterpeil van de Schelde zou nog wel een tijdje nodig moeten hebben, om het Schelphoekje weer het Schelphoekje te maken. Hoewel de Raaf verheugd was, dat Rinus het had gered, kon hij niks anders zeggen dan; “gadverdamme Rinus.”
“Sme-rig”, kon ook Hollestelle zich niet inhouden.
Rinus reageerde niet, maar dook pardoes nog dieper het vet in.
“Nou ja? Je zou toch denken, dat je daar zo snel mogelijk uit wil?”
“Ik snap Rinus niet”, keek Hollestelle vol walging; naar hoe de amorfe hoop blubber raar op en neer deinde in een misselijk makend onrustig tempo.
Aan de zijkant van de blubberberg stak een hand.
Hollestelle bedacht zich geen moment. Ondanks zijn kokhalsneigingen, greep hij de hand van Rinus stevig vast en begon er heel hard aan te sjorren.
“Zeg de Raaf? Mocht je even tijd hebben?”
“Oh ja, natuurlijk”, onderdrukte de Raaf nu ook van alles.
Samen konden ze Rinus met een ellenlang poppend en tegelijkertijd ook zuigend geluid uit de blubber trekken.
“Hij wil wat zeggen”, zei de Raaf.
Hollestelle begon meteen met de rand van zijn mouw het gezicht van Rinus zo vetvrij mogelijk te wrijven.
“Ik heb het Maggiblokje. Hebben jullie mevrouw Pastoor?”
…
“Zij is het tweede offer!”
“Die man daar heeft gelijk. Ik probeerde het nog te spelen voor jullie”, kwam Rieu nu overend met een barstende koppijn. “Tweede wals? Nee? Niet begrepen?”
Rieu draaide zich naar zijn ensemble en zei; “inpakken en terug naar Maastricht.”
Het publiek had alles verdoofd gade geslagen. Maar toen de poort verdween, vonden ze er kennelijk niks meer aan en iedereen liep naar huis.
“Die herinneren zich er morgen niks meer van Chef.”
“Dat ensemble ook niet Rinus. En die Rieu volgens mij ook niet.”
“Tja, hij probeerde ons toch te helpen.”
“Hou op Rinus. Dan had hij toch wel iets over een offer gespeeld. Wie snapt nou tweede wals? Ik niet, jij niet en Kamiel ook niet.”
“Oh ja”, draaide Rieu zich nog even om voor het weggaan. “Heeft iemand mijn viool gezien?”
“Je weet niet, dat die in de poort … eh door de poort is .. Nu ja, nee, nergens gezien.”
“Poort? Welke poort? Toe, hebben jullie mijn viool gezien? Zonder viool kan ik niet verder. Het is een echte Stradivarius moeten jullie weten en dat was een vioolbouwer, die …”
“Dat is dan einde carrière!”, sprak de Raaf bot.
“De Raaf!”
“Wat nou? Willen jullie hier naar die uitleg blijven luisteren dan? Kom op, ik weet waar we ergens een stevig bordje kippensoep kunnen krijgen. Dat hebben we wel verdiend.”
“Alles leuk en aardig”, mopperde Rinus tot op de Zeedijk. “Kon nou niemand mevrouw Pastoor aanhouden?”
“Kijk mij niet aan”, zei de Raaf, “ik was nogal druk met jullie te redden.”
“Okay, we staan quitte”, zei Hollestelle. “Je bent de beste adjudant, die een commissaris zich wensen kan. Ah, ik ruik de kippensoep al.”
“Het gaat mij niet om dat Chef. Maar echt niemand kwam op het idee? Hebben jullie er trouwens dan nog wel aan gedacht; om dat ongebruikte blokje Maggi nog te gaan zoeken?”
De Raaf begon opeens heel hard te praten, toen ze de werkplaats van Kievit binnen liepen en zei; “laat het los Rinus. Eerst kippensoep. Wat jij Kievit?”
“Kievit gaf de Raaf een knipoog en zei; “de soep is net klaar. Pak zelf even een kom. En daar in de gangkast liggen schone doeken Rinus; want zo schuif jij niet aan.
Even later zaten ze aan de kippensoep, die hen zeer wel smaakte.
Na de soep zag de wereld er weer heel anders uit.
Ze hadden de speklappenpop uitgeschakeld en daarmee ook de poort. De Raaf had Rieu weer tot zijn positieven weten te gooien. Dus die zou het voortaan wel laten om het Schelphoekje te boeken. Het voelde gewoon aan; alsof ze een belangrijke slag hadden gewonnen. Nu werd het uitschakelen van mevrouw Pastoor prioriteit.
“Nu het directe gevaar voor Serooskerke en de rest van de wereld is geweken, moeten we ons nu concentreren op mevrouw Pastoor.”
“Eens Kamiel. En dat hoeft niet tactisch meer te gebeuren. Zij weet; dat wij weten, dat zij hier niet thuis hoort.”
“We krijgen maar één kans Chef”, wees Rinus naar het derde en laatste Maggiblokje.
“Tja, wiens idee was dat eigenlijk?”
“Iedereen weet, dat je de kruiden van Maggi moet hebben”, zei Kievit en begon de tafel af te ruimen.
“Die Kievit. Wat zouden we toch zonder jou moeten?”
“Jaja, zo is het wel genoeg.”
De mannen liepen naar de werkplaats en keken daar bij het open rolluik hun Serooskerke in.
“Iedereen is al naar bed”, zei Rinus.
“In de pastorie brandt nog licht”, wees de Raaf naar de overkant.
“Ze verwacht ons”, zei Hollestelle. En hij stak zijn handen even diep in zijn jaszakken.
Daar stonden ze zich voor te bereiden op wat het tweede offer moest worden.
“Ze zal de pastorie wel goed hebben afgesloten”, zei de Raaf.
“We kunnen een ruitje intikken?”, vroeg Rinus zich af.
“Te veel herrie Rinus. Ze mag ons dan wel verwachten, maar we hoeven het ook weer niet aan te kondigen. Je zei zelf, we krijgen maar 1 kans.”
“U heeft gelijk Chef. Maar hoe komen we dan zonder kabaal te maken de pastorie binnen?”
“Je zou de voordeursleutel kunnen proberen?”, stond Kievit achter hen met een sleuteltje in zijn hand.
“Die heb ik van meneer Pastoor gekregen toen hij eens lang geleden dat weekendje weg moest. Voor de plantjes.”
Iedereen wist hoezeer meneer Pastoor op zijn planten gesteld was. En hoe vaak hadden ze hem niet in de vensterbank zien staan wateren met zijn roodkoperen gietertje? Dat Kievit de sleutel nog had, was een meevaller.
“Zij weet hier niks van Kievit?”
“Nee. Maar als jullie het niet erg vinden, wil ik de zaak nu afsluiten.”
“Natuurlijk Rinus”, en ze stapten naar buiten.
“Nog bedankt voor de soep”, maar het rolluik ratelde al luid naar beneden.
Toen het rolluik dicht was, begonnen ze langzaam en bedachtzaam naar de pastorie te lopen.
Op de stoeprand van het plein, vroeg de Raaf of ze een plan hadden.
“Je weet toch, dat we nu een voordeursleutel hebben de Raaf?”
“Ja, maar hoe moet ik het voor me zien?”
“Dat kan niemand de Raaf”, zei Hollestelle. “Al dat ik weet, is dat we moeten sluipen. Zodra we de deur van het slot af hebben, moeten we op kousenvoeten verder. En ja, hopelijk is het blokje dan in één keer raak.”
“Hier de Raaf”, duwde Rinus het laatste Maggiblokje in zijn handen.
“Wat moet ik daarmee Rinus?”
“Jij hebt vanavond al twee keer laten zien trefzeker te zijn de Raaf. En dat is twee keer meer dan Chef en mij opgeteld. Niet meer dan logisch.”
Bij het tuinhekje aangekomen, vroeg Hollestelle of Rinus nog ergens wat vet had.
“Ik heb me bij Kievit allemaal schoon geveegd Chef. Alleen m’n schoenen die heb ik buiten gelaten.”
“De Raaf, check jij z’n zolen even?”
Als een lijnrechter, die de noppen moest keuren van de invaller, pakte hij de linker schoen op en zei; “niks”.
Maar tegen de hak van de rechterzool hing nog een flinke klodder.
“Hou ‘m even vast de Raaf”, en met zijn wijsvinger schraapte Hollestelle een beetje van het vet af en smeerde dit tegen en zo goed mogelijk in de scharnieren van tuinhekje. Toen hij deze opende, hoorden ze nog wel een zeer licht piepen. Maar dat was onmogelijk te horen in de pastorie. Op het stoepje bij de voordeur trokken ze hun schoenen uit, die ze netjes tegen de gevel aan zetten. Zonder enig rumoer opende Hollestelle het slot en draaide voorzichtig de voordeur open. Eén voor één slopen de mannen de pastorie binnen en Rinus deed als laatste de voordeur weer toe, maar liet deze niet in het slot vallen.
“’t Is hier pikkedonker?”, fluisterde de Raaf.
“Ga klaar staan de Raaf”, hoorde hij Hollestelle voor zich fluisteren.
Even later klikte het licht in de hal aan en de Raaf moest zich inhouden; om het blokje niet naar de grote vaas op het gangtafeltje te gooien.
“Gang?”. fluisterde de commissaris.
“Clear!”, fluisterde Rinus terug, die in het zijkamertje naast de kapstok verdween.
Vrijwel tegelijkertijd glipte Hollestelle de voorkamer binnen en de Raaf stond onder de indruk te kijken naar deze tot nu toe zeer geoliede operatie.
“Zijkamer clear”, kwam Rinus weer terug de hal in.
“Voorkamer clear”, fluisterde de commissaris even later.
“Moet mij wel even van het hart, dat alle kamerplanten dood zijn.”
“In het zijkamertje stond ook al een verlepte bos bloemen.”
“Rinus? Take point.”
“Wat zeg je nou Hollestelle?”, fluisterde de Raaf, die niets van al die commando dingen begreep.
De commissaris zei niks, maar duwde zijn wijsvinger tegen zijn lippen; ten teken dat er gezwegen moest worden.
Rinus stond nog niet vooraan, of hij rolde met drie hele snelle koprollen vrijwel geruisloos de keuken in.”
“Hollestelle drukte zich tegen de muur en zwiepte de deur open van de achterkamer, dook en tijgerde razendsnel naar binnen.
“Keuken clear.”
“Achterkamer clear.”
Veel betekenend wees Hollestelle naar het plafond en begon tree voor tree de trap op te lopen.
“De Raaf achteraan”, duwde Rinus de Raaf zachtjes opzij.
Bij iedere swat-operatie vormden de trappenhuizen het meeste risico. Dat was in de pastorie niet anders. De trap was te smal voor twee en dus liepen ze nu meer risico. Op de bovenetage waren alle lichten al aan en snel hadden ze deze ook weten te clearen. Rinus trok het trapje naar de vliering uit het plafond en trok aan het touwtje boven. De zolder was leeg, zelfs geen enkele doos.
“Zolder clear Chef.”
“Ik zou toch zweren, dat ze zich hier in de pastorie verschanst had.”
“Jullie hebben alle etages zeer grondig gedaan”, zei de Raaf. “Maar geen teken. Ik gok in het achterkamertje van de kerk”, en de Raaf begon als eerste de trap af te lopen. Beneden wachtte hij op Rinus en de commissaris door een stap naar achteren in het keukentje te nemen. Rinus kwam na de Raaf de trap af en werd gevolgd door Hollestelle. Beide mannen liepen direct door de gang naar de voordeur.
De Raaf zag het, maar kon niks doen.
Al dat hij nog kon gillen was; “het kleine kamertje!”
De deur van het toilet vloog open en Hollestelle kreeg deze vol in het gelaat. Ondanks al die sterretje zag hij hoe mevrouw Pastoor hem met de WC-borstel te lijf wilde gaan. Hij dook en toen kreeg Rinus de volle laag. De borstel, recentelijk nog gebruikt, drong hard in zijn buik en hij sloeg voorover van de plotselinge pijn.
“Jij, jij loeder!”, gilde de Raaf en begon zo snel als ie kon het wikkeltje van het Maggiblokje af te wikkelen. Mevrouw Pastoor schrok daarvan en rende de pastorie uit.
“Volg haar!”, gilde de Raaf.
Hollestelle wist zich ondank de duizelingen vrij vlot in gang te etten en Rinus evenzo. De mannen stoven de voordeur uit en lieten hun schoenen staan waar ze stonden. Hollestelle sprong net achter mevrouw Pastoor over het hekje en als volleerde hordelopers renden Rinus en de Raaf de commissaris achterna. Ze vlogen het Kerkplein over en toen werd Hollestelle het echt beu.
Dit sekreet had lang genoeg de boel belazerd en hij vond extra kracht in zijn boosheid. Net toen mevrouw Pastoor de kerk in wilde vluchten, zette hij zich af en nam me daar toch een enorme duik? Hard landde hij op de gekromde ruk van het kleine Indische vrouwtje, dat geen schijn van kans meer had.
“Het is nu wel genoeg geweest! Je hebt de zaak lang genoeg besodemieterd. En nou hebben we je, jij vreselijke moordmeid!”
“Tijd”, hielp Rinus zijn Chef omhoog; “voor een functie elders”, waarna hij haar de boeien om deed.
“Allemachtig Hollestelle, wat een duik?”
“Nu kunnen jullie mij wel hebben, maarrr ik ben hierrr en ik bijf hierrr en daarrr kunnen jullie niks aan doen.”
Brutaal keek ze de mannen aan en ook een beetje uitdagend zelfs. Angst had ze zeker niet.
De Raaf greep haar vast en zei; “dat valt nog wel te bezien. Komen jullie?”
“De cel is die kant op de Raaf.”
“De cel? Oh nee, zo zijn we niet getrouwd heren. Dit is het tweede offer, of zijn jullie dat vergeten?”
“Nu nee, niet direct de Raaf”, zei Rinus, “maar eerst een nachtje cel?”
“Nee Rinus, hoe moeilijk dit ook voor ons is, de Raaf heeft gelijk. Denk aan meneer Pastoor en Jack. Zonder tweede offer krijgen zij nooit Verlossing.”
De Raaf duwde mevrouw Pastoor voor zich uit; “vooruit lopen maar. Ja en helemaal naar het altaar. Daar is ie voor.”
De Raaf bond mevrouw met misdoeken vast aan het altaar en ging daarna op het voorste kerkbankje zitten. Rinus en Hollestelle namen ook achtereenvolgens plaats op de voorste kerkbank.
“Moet iemand hier nog wat zeggen?”
“Nee de Raaf, ik wil alleen niet dat je het langzaam doet.”
“Wat Chef zegt de Raaf.”
Met een razendsnelle armbeweging smeet hij het Maggiblokje tegen het voorhoofd van mevrouw Pastoor aan, die heel erg had begon te gillen. Maar plotseling hoorden ze de boeien op de grond vallen en zagen ze een klein rookwolkje oranje-achtig van kleur het bovenlicht uitdrijven.
“Daar gaat ze”, fluisterde de Raaf. “Naar elders.”
“Het is gedaan”, berustte Rinus nu eindelijk in deze afronding.
“We sluten de boeken”, zei Hollestelle en zakte achterover.
Lang bleven de mannen nog naar het plafond staren, dan wel zaten ze de oude ramen met allerlei beeltenissen aandachtig te bestuderen. De rust die ze nu voelden, was de serene die ze zo node gemist hadden. Eindelijk kregen ze de tijd om echt afscheid te nemen van meneer Pastoor en van Jack. Ze vonden veel troost in de wetenschap, dat zij niet langer in de Copypastewereld hoefden te dolen.
“Ze zijn op een betere plek.”
“En zo is het Rinus. Zo is het.”
De zon kwam al op, toen ze de kerkdeur achter hun rug dicht deden en naar huis liepen. Ze hadden het gered en niet alleen het.
Drie maanden later
“Hebt jullie het al gehoord? Hebt jullie het al gehoord?”, kwam de Bruin jr. plotseling het bureau binnen gesjeesd.
“We hebben een nieuwe meneer Pastoor! We hebben een nieuwe meneer Pastoor! Hoort den bel beieren, hoort den bel beieren!”, en zo snel als hij naar binnen was gerend, rende hij weer naar buiten.
“Waarom herhaalt dat joch toch alles wat ie zegt?”, vroeg de Raaf zich af.
“De dokter noemt het een tic. Maar je mag er niks van zeggen van de dokter. Hij is van mening; als dit het enige is, dat ie over heeft gehouden aan het heengaan van de Bruin Senior, mogen we ons in de handen knijpen.”
“Toch krijg ik elke keer de neiging daar wel wat van te zeggen. Maar ik zal het niet doen Rinus. Maar een nieuwe meneer Pastoor?”
“Groot nieuws. Ik denk, dat we even naar de bel moeten luisteren”, stond Hollestelle op en ze liepen op hun gemakje naar de kerk.
“Hopelijk krijgen we nu wel een echte meneer Pastoor”, zei Rinus, die als eerste de kerk in liep. Maar hij moest op het achterste bankje gaan zitten, want iedereen was er al.
“Dat zal toch wel?”, zei de Raaf.
En Hollestelle schoof als laatste aan. Het gebeier ebde weg en de deur van de klokkentoren draaide open. Een jonge man liep wat onwennig het kansel op en keek bedeesd de volle kerk in.
“Dank voor Uw komst. Wat een grote opkomst. Mijn naam is meneer Pastoor en ik ben U toegewezen door de landelijke kerkenraad.
Ik hoop dat ik jullie allemaal snel op een goede wijze ga leren kennen en kijk er naar uit niet om de leegte; die is ontstaan door mijn …”
Zijn stem begon te beven toen hij het woord ‘oom’ uitsprak. “Maar ik zeg altijd maar zo; zonder de dood geen leven en zonder het leven geen dood.”
“Dit is een echte Chef”, zat Rinus gekluisterd aan de lippen van meneer Pastoor.
“Het neefje van meneer Pastoor? Wie had dat kunnen denken?”, vroeg de Raaf zich verbaasd en toch verheugd af.
“Dan wil ik nu aanvangen met mijn eerste gebed voor jullie”, en de gelovigen vouwden de handen en sloten de ogen.
Meneer Pastoor begon: “Jezus redt …”
“Neeeeeee!”gilde Rinus er plotsklaps dwars doorheen als een bezetene.
“Rinus! Ga onmiddellijk zitten!”
“Nee Chef! Ik wil niet, dat meneer Pastoor met een leugen hier in Serooskerke begint.”
En Rinus klom nu zowaar op het bankje.
“Oh Heer, U weet als geen ander dat ik geloof en meneer Pastoor, U moet echt weten dat ik geloof.”
“Ben jij niet … Rinus?”
“Ja, ik ben Rinus.”
“Mijn oom heeft het vaak over je gehad. En dat zijn meneer de Raaf zeker en meneer Hollestelle?”
“Andersom meneer Pastoor, dat is commissaris Hollestelle en dat is de Raaf onze slager.”
De Raaf trok Rinus hard aan de broekspijk, waardoor Rinus er haastig aan toevoegde; “en patholoog zonder papieren meneer Pastoor.”
“Het is hoogst ongebruikelijk, zelfs bij een beginnend Pastoor zoals ik, dat het gebed wordt verstoord Rinus?”
“Ik heb dan ook iets heel ongebruikelijks te zeggen. Iets dat U ‘moet’ weten, wilt U ons Serooskerke echt kunnen begrijpen.”
“Okay. En wat is dat dan Rinus?”
“Niet Jezus redt, maar de Raaf! De Raaf redt!”, en trots wees Rinus naar de Raaf.
Maar een donderend applaus of geroffel op de bankjes bleef uit. Er viel een ijzige stilte. Boos werd Rinus nu en zei dat het de Raaf was, die de speklappenpop had uitgeschakeld en Rieu van zijn demonen had verlost.
“Het was ook de Raaf die …”
Bruut werd Rinus nu de mond gesnoerd door Hollestelle, die hem heel hard omlaag trok en zijn grote hand op de mond van Rinus drukte.
Meneer Pastoor liet het even op zich inwerken en besloot toen als een echte meneer Pastoor om zijn schouders op te halen en zei: “dank je Rinus, dank je wel. Ik kijk naar boven beste mensen en vraag de Heer om …”
Het was een lang gebed, maar ze zaten het uit.
Toen ze naar buiten liepen, begon de Raaf; “het wordt steeds gekker hoor Kamiel. Hij krijgt nu al geeneens eerst een rooie kop? Hij sprong zo het bankje op?”
“Dat kan echt niet Rinus”, zei Hollestelle.
“Maar ik ben zo enthousiast, dat we eindelijk een echte meneer Pastoor hebben Chef. En ik heb er geen woord van gelogen, de Raaf heeft ons gered!”
“Nu geef je me te veel eer Rinus. We hebben het samen gedaan.”
“Maar jij gooide de Maggiblokjes en hoe?!”
“Dat is waar en ho, wacht hier even heren. Ik heb nog wat voor jullie”, en de Raaf liep de slagerij binnen.
“Hier”, duwde hij ieder een witte plastic zak met speklapjes in de handen.
“Potverdikkie de Raaf? Dat wordt smullen vanavond!”
“Wil je ons nou nog steeds niet dat geheime recept verklappen, waarmee je de lapjes in legt?”
“Al dat ik kan zeggen, is dat het geen Indische zijn. Goeiendag!”
“Tot morgen de Raaf.”
“Het water loopt me nu al in de mond Rinus”, zei Hollestelle toen de hoek omliepen naar het bureau.
“Die de Raaf is toch geen verkeerde vent hoor.”
“Nee natuurlijk niet Rinus. Hoe kom je daar nu bij?”
“Welnu, ik Chef, ben ik ook geen verkeerde vent?”
“Het zit je nogal hoog”, glimlachte Hollestelle.
“Luister Rinus. In ieder onderzoek lopen de spanningen op en dat was hier niet anders. Okay, misschien waren de spanningen dit onderzoek wel uitzonderlijk hoog. Ik weet, dat ik harde woorden heb gebruikt. Maar laat me hier, zoals we nu onder de carport staan, zeggen; die heb ik gebruikt uit liefde! En ik heb alle vertrouwen in jou als agent! Kom koffie.”
Toen ze aan je aan de koffie aan het bureau zaten, zag Rinus dat Hollestelle de slappe lach kreeg.
“Wat is er Chef? U krijgt nooit de slappe lach?”
“Dat is inderdaad waar Rinus. Maar kerel, je bent me er eentje hoor. Meneer Pastoor zegt; ‘Jezus redt’. En jij zegt stronteigenwijs en als een jehova zo overtuigd van je gelijk; nee hoor, dat is de Raaf. Het is de Raaf die redt!”
“Als U het zo zegt?”
“Maar zo zei je het Rinus!”
Even keken ze mekaar met grote ogen aan en proestten het toen al snel en uitbundig uit van de lach.
“Oh oh Rinus, doe mij snel een kopje koffie, want ik hou het anders niet meer.”
“Alstublieft Chef, een vers bekertje koffie.”
“Lekker! Dank je Rinus en neem er zelf ook één.”
Even later zaten ze achter hun bekertjes koffie en voelden zich als de gelukkigste mens op aard.