Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk II, Kievit maakt van een mug een olifant
Hoofdstuk II Kievit maakt van een mug een olifant
Na een stevig uurtje bikken, wist de Raaf de piemel zonder schade hieraan toe te brengen van de steenharde vlaai los te prepareren.
Om en om hadden de mannen om de vlaai heen gekropen, om er zorg voor te dragen; dat deze zo spannings- en schadevrij los gebeiteld kon worden. Nu keken ze ernaar. Het lag op een smetteloos witte zakdoek met ouwerwets rood geborduurde letters dR.
“Ik had zo gauw niks anders”, verontschuldigde de Raaf zich. “Het lijkt”, tuurde hij door zijn vergrootglas, “dat het net boven de balzak met welhaast chirurgische precisie is afgesneden?”
“Wie doet nou zoiets?”, vroeg Rinus zich af en voelde een rilling door zich heen gaan.
“Iemand die goed ziek moet zijn Rinus”, zei de Raaf, terwijl hij zijn vergrootglas weer opborg. Hij rolde de piemel in zijn zakdoek op en liet deze voorzichtig in zijn tas zakken.
“Commissaris ik heb het slechts met deze kleine optische vergroting kunnen constateren. Maar iets in mij zegt; dat er hier meer aan de hand is.”
“Hoe bedoel je de Raaf?”
“Zoals ik het zeg. Noem het een verworven instinct na jaren ervaring als patholoog anatoom zonder papieren. Er moet meer zijn. Maar zo kan ik het niet zien.”
“Hoe zou je het dan wel kunnen zien?”
“Het liefst zou ik een elektronenmicroscoop tot mijn beschikking hebben.”
“Dan sturen we het op naar het forensisch instituut.”
“Dat gaat weken duren Kamiel. Nu zijn de randen nog redelijk vers geconserveerd door de vlaai. Maar mijn inschatting is; dat we vanaf nu niet meer dan twee dagen hebben.”
“Verdulleme”, sprak Hollestelle oprecht, toen ze weer langs het rood-witte afzetlint terug kropen naar de landweg.
Terwijl ze naast de auto hun knieën afklopten, stopte Rinus als eerste en zei; “dan hebben we maar één optie Chef!”
“Hoe bedoel je Rinus? We hebben het hier niet over een gewone lichtmicroscoop.”
“Dat weet ik Chef. Maar wie is er nou hier technisch genoeg, om tot de vergroting te komen die de Raaf nodig heeft?”|
“Je bedoelt Kievit?”
“Ja natuurlijk Rinus!”, gaf de Raaf hem een klop op de schouder. “Komaan, als we snel rijden is ie nog open.”
“Ik denk dat ik maar achterom rij”, zei de Raaf, toen ze stapvoets langs de kerk reden.
“Verstandig”, zei Hollestelle.
Even later stapten ze uit en liepen door de slagerij weer naar buiten. Buiten op het Kerkplein was i.t.t. alle zondagen rondom dit tijdstip geen gezang van de mis te horen.
“Hè? Waarom zit er niemand in de kerk nu?”
“Dat is voor later Rinus, eerst naar Kievit.”
Vrijwel meteen zagen ze, dat het rolluik van de fietsenwerkplaats neer was gelaten.
“Nu ja zeg? Het is nog voor enen?”
“Wat gaan we nu krijgen?”, zei de Raaf. Hij wees op een briefje dat met plakband zat vast getapet op de lamellen.
“Wat staat er?”
“Die letters zijn zo minuscuul klein, dat ik ze met leesbril op geeneens lezen kan?”
“Kom de Raaf, je vergrootglas”, zei Hollestelle. En de commissaris zette het glas net boven het papiertje.
“Wat staat er Chef?”
“Er staat … de werkplaats is nu gesloten want het is zondag.”
“Komaan Kievit!”, bonkte de Raaf nu op de lamellen van het rolluik. “Je bent nooit dicht op zondag. Doe open!”
“NEE!”, klonk het verrassend luid, ten teken dat Kievit pal achter het rolluik moest staan.
“Kievit”, begon nu Hollestelle, “we hebben je hulp nodig. We hebben een mogelijke zaak.”
“Nou en? Ik heb een fietsenzaak! En die is dicht!”
“Kom Kievit”, probeerde Rinus, “we hebben je echt heel hard nodig nu.”
“Heb je die kleine lettertjes niet gelezen Rinus? Ik ben dicht!”
“Het is altijd hetzelfde liedje met die buurman van me”, mopperde de Raaf in zichtbare frustratie.
“Kievit! Doe open! Politie!”, bulderde de zware stem van Hollestelle nu indrukwekkend luid over het Kerkplein.
“NEE! IK BEN DICHT!”
“Ah, wat zijn wij blij dat wij U hier zien”, hoorden de mannen achter zich en draaiden zich om. Daar stonden zeven dorpelingen hen ernstig aan te kijken.
“Jullie zaten niet op het bureau”, sprak de oudste van het stel. Het was Kees de Bruyne, een invloedrijke dorpeling die overal zijn neus in stak.
“Dat klopt de Bruyne, we zijn met een mogelijke zaak bezig.”
“Oh, vandaar dat we jullie ook niet bij de kerk zagen.”
“Ja, wat is dat eigenlijk? Waarom zitten jullie nu niet in de kerk?”, vroeg Rinus.
“We hebben een kwartier gezeten. Maar meneer Pastoor kwam maar niet. En nu denken wij, dat meneer Pastoor vermist is.”
“Vermist? Meneer Pastoor?”
“Het is nu bijna één uur en niemand heeft hem nog gezien.”
De mannen schrokken, maar probeerden hun schrik te verbergen. Want inderdaad had meneer Pastoor nog nimmer een mis gemist. Dat hij nu niet was komen opdagen kon toch niet in verbinding staan met hun mogelijke zaak?
“Dank je de Bruyne. Zodra wij met Kievit hebben gesproken, zullen we naar het bureau gaan en een onderzoek instellen.”
“Dank je, we zijn erg bezorgd.”
“Wij evenzo want meneer Pastoor is er altijd.”
…
“Okay? Waar wachten jullie nog op dan?”
“We wachten op Kievit. Hij doet weer eens niet open.”
“Oh”, nam de Bruyne een stap naar voren en drukte op de deurbel aan de gevel.
Vrijwel onmiddellijk begon het rolluik te ratelen en stond even later Kievit hen aan te kijken in zijn grijze met smeersel bevuilde stofjas boven zijn eeuwig blote voeten.
“Dus voor de Bruyne doe je wel open?”, kon de Raaf zich even niet inhouden.
“Ja, die belde tenminste netjes aan!”
“Ga jij nou beweren dat jij al die jaren nooit open wilde doen omdat …”
“Rustig de Raaf, Kievit heeft opengedaan en dat is al dat telt”, kalmeerde de commissaris de opgewonden slager. Hij draaide zich om naar de dorpeling en zei; “zodra wij wat weten, laten we het jullie weten. Ga naar huis en bel iedereen die je kent; of die wat gezien heeft anders dan het normale.”
“Goed plan, dat gaan we doen.”
Rinus wachtte totdat ze buiten gehoorsafstand waren en sprak daarna; “denken jullie wat ik denk?”
“Ik wil er niet aan denken Rinus”, bromde Hollestelle.
“Het was niet mijn vriend. Maar zelfs ik voelde een zware schok. Het zal toch niet?”
“Nou, wat komen jullie doen?”, onderbrak Kievit hen.
“Oh ja, Kievit. Ik moet een ding onderzoeken en heb daarvoor een hele grote optische vergroting nodig. Categorie elektronenmicroscoop?”
“Wat voor ‘ding’?”
“Dat is niet …”
“Ik moet weten wat voor ding. Anders kan ik jullie niet helpen”, ging Kievit nu demonstratief op zijn krukje zitten en sloeg zijn armen over mekaar.
“Wat maakt dat nu uit Kievit?”, vroeg Rinus.
“Alles!”
“Ook ik moet bekennen Kievit”, sprak Holestelle, “dat ik het niet nodig acht, in kader van ons onderzoek, dat jij moet weten welk ding wij willen vergroten.”
“Oh? Dus jij hebt een EM-microscoop op zolder liggen? Jij weet er alles van?”
“Eh nee, maar … verdulleme Kievit, dat maakt toch niet uit?”
“Dat maakt het wel commissaris. Is het een ding van metaal, dan wordt het al lastig genoeg. Maar is het bijvoorbeeld van papier, dan wordt het simpelweg onmogelijk.”
“Hoe dat zo?”
“Jullie hebben zo’n enorme vergroting nodig, dat ik wel iets zou kunnen maken. Maar het blijft wel afhankelijk van het materiaal, of het bruikbaar is of niet.”
“Okay”, zei Hollestelle, “het gaat om menselijk weefsel.”
“Mmm, dan krijgen jullie maar 1 kans om het te kunnen zien”, stond Kievit nu op. En hij liep naar een metalen kast achter tegen de muur.
“Hoe bedoel je 1 kans?”
“Zoals ik het zeg. De energie die nodig is om zover te kunnen vergroten, kan ik in de werkplaats niet goed controleren. Maar anders dan papier kan ik het voorwerp ook zelf groter doen worden. Dat in combinatie met deze spullen”, gooide hij nu van alles op de werkbank, “geeft jullie een enkel moment, om dat ‘ding’ even goed van dichtbij te bekijken voordat het ontploft.”
“Ontploft?! Maar nee Kievit, dat is uitgesloten.”|
“Laat dat het dat nou net niet zijn”, begon hij nu met een glassnijder op een ruitje te krassen. “Jullie willen dat ik help? Dit is de enige manier hoe.”
“Ik denk dat we geen andere keus hebben Kamiel”, sprak de Raaf.
“We moeten Kievit maar zijn gang laten gaan Chef. Tot nu toe heeft hij ons nog nooit teleurgesteld.”
“Okay. Maar we moeten het wel goed kunnen onderzoeken Kievit.”|
“Je hebt zeker een minuut de tijd”, sprong nu het lasapparaat met een plof aan. De mannen deden een paar stappen naar achteren om de blauwe vonkenregen te ontwijken. “En het kan alleen hier”, gilde Kievit vanachter zijn las-helm, “hier op de werkbank. Om wat voor weefsel hebben we het hier eigenlijk?”
“Menselijk weefsel. En kan het echt niet wat langer dan een minuut?”
“Jaja, dat heb je al gezegd. Van welk lichaamsdeel is het afkomstig?”
“… Het is eh … we hebben een afgesneden piemel gevonden.”
Met een metalen dreun liet Kievit zijn helm vallen en zette hoofdschuddend het lasapparaat uit.
“Sorrie Kievit, maar dit moet wel geheim blijven. En ik snap dat je nu geschokt ben hoor. Dat waren wij ook.”
“Dat is het niet!”, zei Kievit duidelijk geërgerd. “Had dat dan meteen gezegd, dan hadden jullie het nu al gezien.”
“?”
“Ja. Nu ik weet dat het om een piemel gaat, kan ik er wel voor zorgen dat je zo’n vijf minuten de tijd kan hebben.”
“Vijf minuten zou mij enorm helpen Kievit”, zei de Raaf. “Dan denk ik meer dan genoeg tijd te hebben, om er zeker van te zijn wat hier aan de hand is.”
“Nou buurman, dan stel ik voor dat jij je Viagra pillen gaat halen.”
“Heu?”, begon de Raaf voor het eerst sinds hun eerste kennismaking goed rood aan te lopen.
“Sinds wanneer …”, begon Rinus.
“Dat gaat je niks aan! Ja okay. Ik beken, dat ik jaren geleden eens zo’n pilletje heb uitgeprobeerd. Is dat zo gek?”
“In zijn verdediging moet ik hier wel zeggen; dat mijn buurman hier een week lang op bed heeft moeten liggen. Hij durfde er niet uit.”
En was dat nu een glimlach die op het gezicht van Kievit ontstond?
“Ja, dat klopt. Kievit heeft mij toen eten gebracht. Maar alleen nadat ik hem beloofd had, die pillen nooit meer aan te raken.”
“Oh? Juist ja. En wat heb je met die pillen gedaan?”
“In de vriezer natuurlijk, achter de kippendijfilets.”
“Haal ze dan?!”, sprak Kievit, nu weer terug in zijn gebruikelijke norsheid. “En neem dat ‘ding’ mee.”
Even later lag de piemel op de zakdoek van de Raaf op de werkbank.
Al roerende in een waterkoker kwam Kievit vanuit de keuken aangelopen en zei, toen hij de werkplaats weer binnen kwam; “als de berg niet naar Mozes komen wil, moet Mozes maar naar de berg.”
“Wat bedoel je daar nou weer mee?”
“Sssst, dit luistert nogal nauw.”
Hij zette de nog dampende waterkoker op de werkbank en toen pas zagen de mannen; dat er een blauw kokende vloeistof in zat.
“Nu moeten we alleen nog even wachten totdat het afgekoeld is. Rinus doe jij het rolluik vast dicht? Dan heb je nu alle tijd buurman om je instrumentarium klaar te leggen. En onthoudt; meer dan vijf minuten krijg je niet. Dank je Rinus. Commissaris komt u hier staan a.u.b? En Rinus? Jij daar. Dan gaan wij nu voorzichtig blazen.”
Op een trolley begon de Raaf zijn instrumentarium klaar te leggen. Hij legde alles klaar want wilde niet misgrijpen.
Twee nijptangen, een grote en een kleine. Vier beitels van verschillende grootte met wat stukjes schuurpapier. Een Philips schroevendraaier, een gewone en nog een kleine spanningszoeker. Twee nagelknippers, een degelijke huishoudschaar en een drietal pincetten. Een epileerpincetje, een gewone en een hele grote patholoog anatomische van zo’n kleine halve meter lang. De patholoog anatomische pincet legde hij als laatste vooraan neer.
“Zo, ik denk dat ik zo alles wel heb Kievit. Hoe ver ben jij?”
Kievit stond al die tijd boven de waterkoker te blazen, om het sneller te doen laten afkoelen. Ook Hollestelle en Rinus stonden aan weerszijden synchroon mee te blazen.
“Hoeveel pillen heb je erin opgelost?”, begon Rinus weer te blazen.
“Net na het ademhalen zei Kievit; “alles.”
Daarna voelde hij met een vingerkootje diep hoe de temperatuur was.
“Stop maar mannen, dit is goed zo”, en Kievit haalde een geel rietje uit zijn stofjas. Via het rietje zoog hij zijn wangen bol met de viagra-suspensie en duwde daarna het rietje in de urinebuis. Daarna begon hij weer heel hard te blazen. Nadat hij alles in de piemel geblazen had, zei hij; “en nu wachten hoe ik van een mug een olifant maak”.
“Er gebeurt niks. Weet je wel wat de juiste dosis is Kievit?”
“In levende toestand was deze al levensbedreigend geweest. Maar in deze? Vooruit, nog maar een rietje dan.”
Maar daarna volgden nog vele rietjes. Uiteindelijk werd de gehele inhoud van de waterkoker er met moeite ingeblazen.
“Nog niks”, sprak de Raaf teleurgesteld.
“Geduld buurman, geduld … kijk!”
“Ver-dul-le-me…”
“Potverdikkie Chef?”
“Verdorie Kievit. Het werkt”, fluisterde de Raaf, toen de piemel al minstens twee keer zo groot was geworden.
“Welk deel moet je onderzoeken de Raaf?”
“Deze voor me Kievit, het snijvlak.”
“Hier, pak aan!”, en hij gooide de Raaf een zware metalen scheepsketting toe.
“Rinus! Pak die spanband daar en ga onder de werkbank liggen!”
Het werd Hollestelle meteen duidelijk, dat dit wel eens een levensgevaarlijke situatie kon worden en ook wat Kievit bedoelde.
“Bind dat snijvlakonderdeel stevig vast om de werkbank de Raaf!”, gilde Hollestelle nu. Dat ding begon nu zowaar ook nog een heel raar geluid te maken?
“Precies commissaris! Rinus, span de schakels aan. Nu! Met alles wat je hebt!”
Met zijn hele lichaamsgewicht trok Rinus de twee loodzware schakels naar elkaar toe, totdat het niet meer verder ging.
“Vast!”, gilde Rinus, net toen er een dik stuk piemel naast hem log op de grond kletste.
“Het lijkt wel een walrus?”
“Je vijf minuten lopen al de Raaf!”
“Oh ja, jaja.”
Snel begon hij het snijvlak te inspecteren. Hij hoefde zich geeneens meer voorover te buigen, zo groot was het snijvlak al geworden.
“Dit kan volgens mij niet goed gaan”, hoorde hij Hollestelle naast zich zeggen. Maar tijd om naar de commissaris te luisteren, had hij niet. Want zag hij daar nu iets? Ja! Dat was duidelijk geen menselijk weefsel meer. Meteen pakte hij de grote pincet, die ondanks zijn grootte als een epileerpincentje aanvoelde.
Zie je al iets de Raaf? Want dit gaat niet goed!”
“Chef!”, gilde Rinus nu in letterlijk blinde paniek. “Ik zit vast en het is helemaal donker hier!”
Tot zijn ontzetting zag Hollestelle de fallus in lome trage en toch ook weer snelle onvermijdelijke golven groter worden.
“Ik zit potverdikkie ook vast!”, was het nu Kievit, die door de volgende golf hard tegen de metalen werkkast aan de muur werd gedrukt.
“De Raaf! Schiet op!”
“Bijna Kamiel bijna”, concentreerde de Raaf zich op zijn werkgebied. Door zijn werkethiek en focus kon hij zich totaal niet meer bewust zijn van het feit dat de piemel nu zowat de gehele werkplaats vulde. De schakels deden hun werk. Maar die begonnen al vervaarlijk uiteen te buigen. Rinus voelde hoe de spanband klapte. Het was louter het enorme gewicht en volume van de piemel zelf, die de schakels nog op hun plek wisten te houden.
“Hebbus!”, gilde de Raaf enthousiast en hield trots de pincet met iets zwarts omhoog. Maar toen hij om zich heen keek, schrok hij zich een hoedje met; “WTF?!”
Ook Hollestelle zat nu klem tussen een deel van de voorhuid en het rolluik. Hij had al zijn energie nodig nu. Hij besefte, dat als hij nou iets zou zeggen; hij doodgedrukt zou worden. Rinus verloor het bewustzijn door gebrek aan zuurstof. Kievit had nog even respijt door snel het deurtje van de metalen kast open te doen. Maar ook hij zat nu alsmaar meer klem tussen poets- en smeermiddelen. Het was slechts nog een kwestie van tijd, realiseerde de Raaf zich. Als enige zat hij nog net buiten de gevarenzone. Maar niet voor lang meer, wist hij toen de eerste schakel brak.
“Mannen”, gilde hij, “het was een eer om …”
Als een rottende walvis, die te lang in de zon heeft gelegen, barste de piemel met een doffe dreun compleet uit elkaar in niets.
De Raaf werd door de drukgolf heel hard tegen de keukentrolley gegooid en belande vervolgens nog harder tegen de muur. Hollestelle viel voorover op de grond. Kievit viel uit de kast. Rinus lag roerloos onder de werktafel in een blauw plasje en het werd dood- en doodstil.
Als eerste opende Hollestelle zijn ogen en realiseerde daardoor meteen dat het niet goed met Rinus ging.
“Rinus! Neeeee, Rinus!”, haastte hij zich naar de werkbank, om zijn adjudant er onderuit te sleuren. In één beweging had hij Rinus onder de werkbank vandaan en maakte zich op voor een reanimatie. Maar toen opende Rinus zijn ogen en vroeg, nog wel erg moeizaam; “is het gelukt Chef?”
“Rinus! God zij dank Rinus!”
“Maak je vooral over mij niet druk hoor”, plofte de Raaf naast de mannen op de betonnen vloer neer.
“Deze keer waren we bijna goed het haasje.”
“mmmmm bbbbbb gggg mmmm eeeeeeh!”, was al dat Kievit nu nog uit kon brengen.
“Kievit? Ben jij in orde?”
“mmmmm bbbbbb gggg mmmm eeeeeeh!”
“Kievit?”
Het was Hollestelle die als eerste was opgestaan en Kievit zag liggen. Even wist de hoofdcommissaris niet wat te zeggen. Ook Rinus stond aan de grond naast hem als genageld. Het was de Raaf die gilde: “ziekenhuis, hij moet naar het ziekenhuis nu!”
Snel pakten ze Kievit onder de oksels en benen en renden zo snel als ze hem zo konden dragen naar de achterplaats. Daar duwden ze Kievit via de kistklep de bolide van de Raaf in. Door de deur paste hij al niet meer. Zijn wangen waren daar al te ver voor opgezwollen.
“Gas de Raaf! Scheuren!”, gilde Hollestelle.
“Oh, oooooh, als we we maar op tijd komen”, jammerde Rinus achterin; toen ze met een noodgang de Zeedijk opdraaiden.
“Hou vol Kievit, hou vol!”