Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk IV, Troostmeisje van speklapjes.
Hoofdstuk IV Troostmeisje van speklapjes.
De sfeer in het dorpshuis van Serooskerke was buitengewoon zwaarmoedig. In ongeloof zaten de dorpelingen te luisteren naar de door Hollestelle ingelaste persconferentie. In heldere bewoordingen had Hollestelle het nieuws gebracht; dat Meneer Pastoor nooit meer de mis zou gaan verzorgen. Het nieuws kwam aan als een mokerslag. Zo zeer dat iedereen met tranen in de ogen zat en niemand nog een vraag durfde te stellen.
“Het besef is daar beste mensen, dat dit verlies zeer en buitengewoon moeilijk te dragen zal zijn. Meneer Pastoor was niet alleen het geweten van ons dorp maar ons aller klankbord. Wij zullen hem zo gaan missen. Dan geef ik nu even het woord aan mijn adjudant. Rinus?”
Rinus keek met rode ogen het zaaltje in en haalde even heel diep adem. Het was aan hem om de verdere stappen nu uit te leggen. Zo hadden ze onderweg naar huis afgesproken.
“Ik … ik .. “, en al dat er verder uitkwam was een luide snik, gevolgd door heel veel korte onophoudelijke snikjes. Rinus maakte een emotioneel wegwerpgebaar, dat iedereen herkende als het vreselijke ongeloof dat diep gevoeld werd. Nee, hier waren ook geen woorden voor. De Raaf gaf Rinus een zakdoek en keek vragend naar de commissaris, die knikte.
“Jullie begrijpen allemaal wel de reactie van Rinus”, begon de Raaf. “Zelf hou ik het ook niet droog. Toch voelen wij het als onze plicht jegens jullie allemaal om de verdere stappen van het onderzoek toe te lichten. Nu Rinus even buiten werking is, kan ik jullie vertellen; dat wij er alles en ik bedoel dan ook alles aan zullen doen om de onderste steen boven te krijgen. Verder denken wij dat het wel zo gepast is, dat we de komende maand in de rouw gaan.”
…
Het was de Bruyn die natuurlijk weer als eerste zijn vinger opstak.
“Maar het was toch een vlaai?”
“Hoe bedoel je de Bruyn?”
“Het was toch geen steen maar een vlaai?”
“In theorie klopt dat inderdaad. Maar de vlaai was wel zo hard als steen vandaar. Laat ik dan tenslotte de hoop uitspreken; dat we er echt alles aan gaan doen. Geheel in de geest van Meneer Pastoor die ons dat iedere zondag weer heeft weten bij te brengen. Ik dank jullie voor jullie aandacht en allemaal nogmaals heel erg gecondoleerd.”
Na een korte stilte schoven de eerste stoeltjes achteruit en stilzwijgend druppelde de gemeenschap het Dorpshuis uit. Toen de laatste was verdwenen, zei de Raaf; “dit was zowat het moeilijkste wat ik ooit heb moeten doen.”
“Je deed het goed de Raaf, dank je”, zei Hollestelle.
Tussen hen in zat Rinus nog onbedaarlijk te snikken.
Deze keer was het de commissaris die naar het keukentje liep, dat niet zo lang geleden helemaal vernieuwd was. Hij kwam terug met een bekertje koffie. Het was de geur alleen al, dat Rinus deed stoppen met snikken. Licht bevend nam hij het bekertje aan.
“Dank U Chef, sorrie. Ik kon het gewoon niet Chef.”
“Is niet erg Rinus. Iedereen begrijpt dit volledig.”
Nu de rouwperiode aangebroken was, stond ook het onderzoek volledig stil. Want zo was meneer Pastoor dan ook. Hij weigerde altijd te marchanderen, hoezeer dat ook in wereldse zin nadelig oogde. Het enige dat de mannen nog te doen stond, was checken hoe het met Kievit ging en het lijk van Meneer Pastoor in de vriezer bij de Raaf leggen.
Toen ze op de slaapkamerdeur klopten van Kievit, hoorden ze al: “ik ben er niet!”
Met Kievit bleek het kortom al best redelijk te gaan, hoewel ook hij overdonderd was door het nieuws van Meneer Pastoor. Daarna liepen ze naar de wagen en droegen meneer Pastoor zo respectvol mogelijk naar de vriezer.
“Zo”, gooide de Raaf de deur dicht van de ijskast en vergrendelde deze, “die blijft zeker goed tot we weer aan het onderzoek kunnen beginnen.”
“De Raaf?”, keek Rinus vragend. “Ik durf het bijna niet, want ongepast misschien, maar …”
“Maar natuurlijk Rinus! En hier, jij ook Camiel!”
En zo namen ze afscheid van elkander in de slagerij en liepen ze met verse speklapjes als troost onder hun arm naar huis.
In de volgende dagen zaten de agenten stilzwijgend op het bureau met de hoorn van de haak. Regelmatig kwam de Raaf even buurten. Hoewel hij de meeste moeite had om te zwijgen, was het respect voor Meneer Pastoor ook voor hem te groot om het over koetjes en kalfjes te hebben. Het enige waar ze nog naar uit konden kijken, waren de momenten van Rinus aan de koffiezetautomaat.
Het was ergens halverwege de rouwperiode, dat de Bruyn danig geagiteerd kwam binnen stormen. Hij werd begroet door drie paar boze blikken, want wist hij dan niet dat als Meneer Pastoor het over rouwen had, hij dat ook echt zo bedoelde?
“Ja, ik weet”, haastte de Bruyn te zeggen. “Maar dit moeten jullie weten! Hoor! Hoor dan?”
Op dat moment veranderden die boze blikken in die van enorme verbazing. Hoorden ze dat nou echt?
Het was de Raaf, die hun opgelegde zwijgplicht verbrak met; “hoor ik daar nou de kerkklok?!”
Nu de kerkklok niet meer niet te horen viel, verbrak ook Hollestelle de rouwperiode; “wie durft er juist nu de klok te gaan luiden?”
“Ongehoord Chef! Ongehoord!”
“Dat probeer ik jullie nou al die tijd te zeggen”, zei de Bruyn. “We moeten naar de miss!”
“Je bedoelt mis de Bruyn, mis met één s!”, reageerde de Raaf ergerlijk, want die de Bruyn ook altijd.
“Nee. Miss. We moeten naar de miss! We hebben namelijk een nieuwe pastoor! Een vrouwelijke!”
“WAT?!”, schrokken de mannen als één man op. “Een vrouwelijke pastoor?! Maar hoe dan?”
“Ongehoord”, zei Rinus, “werkelijk echt hoor Chef, ongehoord!”
“Toen ik vanochtend opstond en naar het Kerkplein keek, zag ik haar arriveren. Ze ging zonder morrelen de pastorie binnen!”
“Dan moet ze een sleutel hebben”, constateerde Hollestelle.
“Toen ik dat zag, ben ik meteen hier naar toe gerend. En nou horen jullie het ook!”
“En of we het horen de Bruyn! Daar moet ik het mijne van weten!”
Ze trokken snel hun jas aan en liepen naar de kerk.
Ze waren daar niet de enige. Het gebeier had iedere dorpeling vanzelfsprekend tot het zelfde doen besluiten. Sinds lange tijd was de kerk weer afgeladen. De mannen moesten zelfs staan achter de laatste banken. Aan de ene kant voelde het allemaal zo vertrouwd. Maar met de wetenschap van Meneer Pastoor aan de andere kant ook behoorlijk unheimisch. De was rook alleen nog veel zwaarder dan anders en die klok klonk al net zo. Maar de kansel werd nog steeds bezet door een enorme leegheid.
Langzaam ebde het gebeier weg. Nadat het volledig stil was geworden, opende piepend het oude deurtje van de klokkentoren zich. En daar kwam een best wel oud Indisch uitziend vrouwtje tevoorschijn, geheel in het zwart met roomwit boordje. Dat boordje was nauwelijks nog te herkennen als zodanig door een ernstig geval van morbide obesitas.
“Wat is dit Chef?”, fluisterde Rinus.
“Ssst Rinus, kijk en observeer.”
Het verschrikkelijk oud en dik Indische vrouwtje begon aan de steile klim naar het kansel, dat even duurde. Toen ze eenmaal boven was, boog ze de microfoon naar zich toe en zei; “welkom, vanaf nu ben ik jullie Mevrouw Pastoor. Ik ben aangesteld door de hogere Hand om jullie zo geliefde Meneer Pastoor naar eer en geweten zo goed mogelijk te vervangen. Dat zal ik nooit echt kunnen. Maar iedere kudde heeft nu eenmaal een herder nodig. Dus eindelijk na weken doelloos te hebben moeten dwalen, neem ik jullie als jullie Mevrouw Pastoor vanaf nu ter hand.”
“We waren helemaal niet aan het dwalen! We waren aan het rouwen!”, siste Rinus, die zich nu echt moest inhouden.
“Hoor ik daar iemand wat zeggen?”, keek Mevrouw Pastoor in de richting van Rinus.
“Allemachtig”, fluisterde de Raaf, “met haar oren is niks mis.”
“Ja!”, stapte Rinus spontaan en impulsief naar voren en sprak nu met luide stem. “Wij waren niet aan het dwalen. Wij waren in de rouw.”
Hoewel Hollestelle het volste respect had voor het kerkelijk bestuur, kon hij niet ontkennen; dat hij nu best wel trots was op zijn adjudant. En een instemmend zacht gefluister vulde de kerk.
“Dat is nu klaar!”, sloeg het oude vrouwtje opmerkelijk krachtig op het houten leesblad, waar de Bijbel bijna vanaf viel. “Ik herhaal nog maar eens, dat ik hier als de persoonlijke vertegenwoordiger van de hogere Hand sta. De Hoogste kan ik wel zeggen. En jij moet Rinus zijn!”
“Euh .. ja”, schrok Rinus best wel van deze ongebruikelijk harde woorden.
Niet alleen hij maar de hele kerk was onder de indruk.
“De bladenman die mij komt vertellen, hoe lang een rouwperiode duren moet? Wel nu, laat ik voor eens en altijd duidelijk zijn; die rouwperiode is nu voorbij. En ook dat heb ik van hoger Hand! Ik ben nu jullie troost!”
Rinus stond er nu als een klein kind bij, dat corrigerend werd toegesproken. De Raaf wilde meteen naast hem gaan staan, toen Hollestelle al bewoog. Maar ze hielden beiden in toen de Bruyn op de eerste rij begon te klappen.
“Jullie hebben Mevrouw Pastoor gehoord mensen, de rouw is voorbij. Wij vinden nu troost in haar. We kunnen weer aan de psalm!”
“Slaat het zangboekje open op pagina zeven”, sprak Mevrouw Pastoor nu de kous af was tevreden, ” en laten wij zingen; de Heer is mijn herder.”
Massaal viel het kerkgenootschap in en er werd zo hard mogelijk gezongen. Zo hard en lang, dat al na vijf minuten sprake leek bijna van een soort trance. Mevrouw Pastoor sloot haar ogen bij de volgend ingezette psalm, waar Hollestelle op had staan wachten. Hij stootte de Raaf aan en zei; “komaan de Raaf.”
Die had geen verdere aansporing nodig en ze renden naar Rinus, die ze bij de armen namen om zo snel mogelijk naar buiten te lopen.
“Chef”, sprak Rinus blij door de getoonde backup, “dit is toch ongehoord Chef?”
“Ongehoord Rinus, maar de Kerk wil het zo.”
“Nou, daar heb ik enorm veel moeite mee”, zei de Raaf. “Zo zeer dat ik nu meteen het lijk van Meneer Pastoor ga onderzoeken. Ze kunnen me wat!”
“Prima de Raaf”, sprak Hollestelle, “dan gaan wij nu naar het bureau om de antecedenten van Mevrouw Pastoor na te gaan. Want ja Rinus, dit was ongehoord. En verder kunnen we dan eindelijk aan het onderzoek beginnen.”
Volledig van het pad geslagen door a. een vrouwelijke pastoor en b. een wel hele grote; namen ze plaats aan het bureau met een bekertje koffie.
“Zeg Rinus, probeer jij haar eens te … kom, hoe heet dat ook alweer?”
“Googelen Chef.”
“Ja googelen ja.”
Rinus tikte wat trefwoorden in en kreeg meteen hele rode oortjes.
“Wat scheelt er Rinus?”
“Ik zie hier heel veel dikke Indische vrouwtjes Chef. Maar die zien er helemaal niet vroom uit.”
“Laat eens zien dan?”, en Rinus draaide het scherm.
“Rinus! Doe dat onmiddellijk weg!”
“Excuus Chef.”
“Nee, het is ook mijn fout Rinus. We weten geeneens waar we naar moeten googelen, besef ik nu pas.”
“Zo is het inderdaad zoeken naar een naald in een hooiberg. Maar wacht eens even?”, keek Rinus nu hoopvol en typte in: dikke mevrouw pastoor uit indie met haar op tanden. En vrijwel direct popte Mevrouw Pastoor als eerste afbeelding op.
“Dat is ze! Ze heeft daar weliswaar heel wat jaartjes en kilo’s minder. Maar ze is het overduidelijk.”
Rinus klikte een aantal keer snel en zei toen; “Bio Chef, hier staat haar Bio!”
“Klik dan man. Aarzel niet langer!”
“Chef? Ze komt inderdaad uit Indonesië, uit … dat kan ik niet uitspreken.”
“Ik zie het Rinus, maar is niet van belang. Wat staat eronder?”
“Wacht even Chef”, en Rinus begon te lezen. Om even later verbaasd en teleurgesteld zijn leesbril weer af te zetten. “Mevrouw Pastoor is inderdaad Mevrouw Pastoor Chef.”
“Hè? Dat meen je niet Rinus?”
“Jawel Chef. Ze heette toen weliswaar Madame, maar dat is toch hetzelfde als Mevrouw?”
“Ja, volgens mij wel ja. Hè verdulleme, even dacht ik zeker te weten dat er iets niet in de haak was. Maar Madame zeg je? Madame P. Staat daar echt een P?”
“Even kijken Chef … Nee? Madame T.?”
“Madame T.? Maar dat is toch echt Mevrouw P. dat ik daar zie?”
“Onmiskenbaar Chef. Oh wacht … nou ja zeg?! Madame Tussauds Chef, ze was daar madame Tussauds!”
“Zie je wel! Ik vond die was al zo zwaar ruiken! Okay Rinus, we hebben ons eerste aanknopingspunt.”