Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk VI, De speklappenpop.

Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk VI, De speklappenpop.

Hoofdstuk VI          De Speklappenpop

Op dag drie van de lockdown keek de Raaf om zich heen en zei; “dit schiet volgens mij niet op.”
Ondanks dat ze zich trouw aan het zelf opgesteld strikte protocol hadden gehouden, konden ze zich niet aan de indruk onttrekken; dat ze zichzelf met het protocol vleugellam hadden gemaakt. Het onderzoek kon simpelweg niet opschieten zo.
De continu verplichte aanwezigheid van twee personen, waarvan minimaal één een beëdigde ambtenaar dient te zijn, bleek in het geheel niet praktisch te zijn. Ondanks dat ze het protocol zelf hadden ingevoerd, waren ze de eersten die toegaven; dat het protocol hen meer hinderde dan dat het hen goed deed.
“Je hebt gelijk de Raaf. Ik denk dat we het protocol wel in ere moeten houden, want niemand mag onze mogelijke verdachte te weten komen voordat we hard bewijs hebben. Maar ik denk dat we er wel wat losser mee om moeten gaan. Wat jij Rinus?”
“Helemaal mee eens Chef. Achteraf begrijp ik niet hoe Den Haag dit zo landelijk heeft kunnen invoeren.”
“Okay, nu we weten dat het in de praktijk niet helemaal zo werkt, zullen we ervan af moeten wijken. Laten we afspreken dat bij verlaten van het buro in ieder geval goed afgesloten wordt.”
“Maar Chef, dat doen we altijd.”
“Dat weet ik wel. Ik bedoel te zeggen; pas weggaan als het rolluik gesloten is en het schoolbord toe.”
“Dat schoolbord staat inderdaad meestal open en ook het rolluik gaat vrijwel nooit dicht.”
“Dat doen we vanaf nu dus wel. Zo houden we ons aan het protocol en geeft het ons tegelijkertijd wel de benodigde armslag.”
“Prima”, zei de Raaf. “Maar wat gaan we dan nu met deze armslag doen?”
“De taken verdelen de Raaf. Jij kan weer naar de slagerij. Het laatste dat we nodig hebben nu; is een dorp dat geen vlees kan kopen. En jij Rinus, jij gaat naar de IND om te kijken wanneer en hoe mevrouw Pastoor het land is binnen gekomen. Ik zal mevrouw Pastoor eens een beleefdheidsbezoekje gaan brengen. Misschien levert dat iets op.”
Blij dat er eindelijk iets van schot in de zaak leek te komen, liepen de mannen naar buiten.
“Schoolbord toe?”
“Check Chef!”
“Rolluik toe?”
“Check Chef!”
“Dan kunnen we nu de deur op slot doen.”
Hollestelle en de Raaf liepen richting het Kerkplein, waar ze bij de slagerij afscheid namen. Rinus liep de andere kant op naar de bushalte. Hij nam expres zijn hele snelle fiets niet. Niks mocht op een lopend onderzoek met mogelijke verdachte doen wijzen. Voor de buitenwereld moesten hun activiteiten eruit als een dag van zovele dagen, waar gewoon helemaal niks gebeurde.
Nadat de deur van de slagerij achter hem in het slot viel, keek Hollestelle over het Kerkplein naar de pastorie. Hij nam een paar keer adem en stak toen met zekere pas over. Bij de voordeur aangekomen, keek hij door het zijraampje maar kon niemand zien. De dikke fluwelen gordijnen ontnamen op een smalle spleet na al het zicht in de voorkamer. Hij belde aan en nam onwillekeurig een stap naar achter in afwachting op het opendoen van mevrouw Pastoor.

Het kostte Rinus enige moeite om een ingang in de landelijke ambtenarij te vinden. Er waren heel veel contactformulieren en online zaken maar nergens een fysiek adres. Uiteindelijk besloot hij naar het loket Schiphol te gaan. Niet alleen omdat de trein rechtstreeks ging. Maar ook omdat hij daar een oude bekende wist te werken. Henk Steuntjes had nog naast hem gezeten op de lagere school en ze waren destijds goed bevriend. Toen Henk ging studeren, ging Rinus bladen bezorgen en het contact verwaterde. Desondanks stuurden ze elkander ieder jaar nog een kerstkaart en wisten zo sturende van elkaars verdere betrekkingen.
Toen hij uitstapte, kwam hij vrijwel direct in een enorme rij te staan. Gelukkig was hij daarop voorbereid en na vijf uur vreselijk irritant schuifelen, kwam hij eindelijk bij het loket van de IND aan. Zonder hem aan te kijken, werd hem gevraagd naar zijn papieren met wegrollende ogen, die verrieden; dat deze zelden echte papieren te zien kregen. Zonder aarzeling trok Rinus zijn politiepas en zei; “ik ben hier officieel voor een moordonderzoek. Ik zou graag de heer Steuntjes willen spreken.”
“Dit trok de aandacht van de baliebep, want dit was voor het eerst dat ze een echte pas zag. Even later zat Rinus tegenover Henk in een klein hokje dat opvallend veel chirurgische handschoenendozen kende. Na even bijgepraat te hebben, liet Rinus het werkelijke doel van zijn bezoek weten.
“Het spijt me Rinus, maar in kader van de privacy kunnen wij niet …”
“Henk, hoe lang kennen we mekander al? Je hoeft mij niet over protocollen te reppen. Het gaat hier om meneer Pastoor Henk, onze meneer Pastoor!”
Henk dacht even na en zei toen; “het spijt me Rinus, dat had ik zo niet moeten zeggen. Ik kan nog gewoon niet geloven, dat iemand meneer Pastoor zo zou … Okay Rinus; dit is het eerlijke verhaal. Het is hier gewoon zo’n grote puinhoop, dat niemand meer weet waar papieren zijn kwijt geraakt, opgeborgen dan wel effectief zijn geregistreerd. We weten het gewoon niet. Wat ik je wel kan zeggen, is dat als deze dame uit Indië op pastorale bedoelingen is binnengekomen; zij hier vrijwel zeker niet aan het loket is gekomen. En als ze wel hier heeft gestaan, dan weet ik vrijwel zeker dat ze is doorverwezen.”
“Doorverwezen?”
“Ja Rinus. Pastorale visa worden niet door ons verschaft maar door de kerkenraad.”
“Dus zeg je nu dat ik helemaal voor niks een retourtje heb gekocht?”
“Nee, want het doet me goed je te zien. Koffie?”
“Oh ja, lekker.”

De zware in groen hoogglans geverfde deur van de pastorie ging langzaam open en mevrouw Pastoor keek Hollestelle vanaf de drempel best wel hooghartig aan; “wat kan ik voor u betekenen?”
“Mijn naam is Hollestelle, hoofdcommissaris politie Serooskerke en omstreken.” Hollestelle toonde daarop zijn politiepas. “Ik kom hier in functie.”
Ogenschijnlijk niet aangedaan deed ze een stap naar achter en zei; “komt u dan maar even door.”
De gang was donker en het enige licht in de voorkamer viel door die smalle spleet tussen de gordijnen.
“Wat is het donker hier.”
“Zo waardeer ik het licht des te meer. Gaat u zitten.”
Anders dan bij meneer Pastoor het geval was, kreeg hij niks aangeboden. Tegenover hem zat een kille vrouw, die in niets deed denken aan een betrokken voorganger.
“Dank u wel. Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen”, begon de commissaris.
“Dat moet ik afraden”, counterde ze meteen redelijk fel. “Mag ik u herinneren aan het heilige gegeven, dat dit een huis van God is?”
“Dat weet ik maar al te goed mevrouw Pastoor.”
Het gesprek begon nog moeizamer dan hij had kunnen vermoeden. Hij besloot om wat over de geschiedenis van Serooskerke te vertellen en zijn rol daarin. Maar na een half uur zat ze ongeïnteresseerd wat aan het Perzische tafelkleed te plukken en zei; “dat is allemaal heel indrukwekkend. Maar ik ben hier voor de toekomst, niet voor het verleden.”
“Dat begrijp ik, maar zijn wij niet allen zonder historie verloren?”
“Ik zeg u net, dat ik daar nu voor ben. Dus als u verder nog wat had?”
“Hoe bent u eigenlijk hier terecht gekomen? Ik bedoel, mist u uw eigen verleden niet?”
Ze keek hem indringend aan en niet op een vriendelijke wijze. Ze sloot haar ogen, haalde diep adem en zei; “hoe u commissaris bent geworden is mij een raadsel. Hoe vaak moet ik nog uitleggen dat ik hier voor de toekomst ben? En niet omdat ik dat wil maar Hij!”
Hollestelle besefte dat ze de spirituele kaart getrokken had waar de ratio het altijd van verloren had. Tegelijkertijd voelde hij ook, dat mevrouw Pastoor niet voor niks op zijn schoolbord stond. In dat ene moment van getoonde emotie wist hij even niet meer wat te vragen. Hij wist dat de juiste vraag nu een reactie zou kunnen ontlokken, die hun vermoeden zou kunnen doen bevestigen. Want in feite hadden ze nog niks anders dan alleen haar naam op het bord. Even duizelde het hem en hij wist dat ze hem ieder ogenblik de deur zou gaan wijzen. Ze stond al op en wilde ongetwijfeld verzoeken hem weg te gaan. In dat ogenblik stootte hij de vraag zonder na te denken uit; “waarom heeft u twee gehaktballetjes bij de slager gekocht?”
Mevrouw Pastoor werd door deze ook voor Hollestelle zelf onverwachte vraag zichtbaar geraakt. Maar ze herpakte zich snel en krijste; “DAT GAAT JOU NIKS AAN! EN NOU ER-UIT!”
Hollestelle stond kalm op en zei; “het spijt mij als ik u van streek heb gemaakt.”
“Dat heeft u helemaal niet”, antwoordde ze met hervonden kilte. “Ik hoop u zondag te zien in de kerk, goedendag.”
“Goedendag”, en Hollestelle liet zichzelf uit. Hij was de drempel nog niet over of de dik geverfde deur viel zo hard in het slot, dat er kleine verfstukjes naast hem op de stoep vielen. Inwendig glimlachte hij. Dat er hier iets niet pluis was, had mevrouw Pastoor net zo goed van de daken af kunnen gillen.

Net toen hij weer terug naar het bureau wilde lopen, zag hij de Raaf in de deuropening van de slagerij; die naar hem stond te wuiven.
“Rinus heeft net gebeld”, sprak de Raaf toen hij overgestoken was.
“Niet hier de Raaf”, zei Hollestelle en ze liepen naar binnen.
“Zoals ik zei, Rinus heeft net gebeld. Er bestaan geen records bij de IND over mevrouw Pastoor. Wel is hij te weten gekomen, dat de IND geen pastorale visa uitgeeft. Maar de kerkenraad wel.”
“Verdulleme”, zei Hollestelle gemeend. “Die gaan nooit openheid van zaken geven. Helemaal niet sinds de Bruyn voorzitter is geworden.”
“Misschien kan ik eens met”, zei de Raaf. Maar hij werd onderbroken door het gerinkel van het deurbelletje. De deur ging open en mevrouw Pastoor stapte de slagerij binnen. Ze keek Hollestelle aan met een negerende blik die dwars door hem heen ging en ging zwijgend voor de vitrine staan. De Raaf en Hollestelle stonden voor de ingang van de vriezer haar verbaasd gade te slaan. De Raaf haalde zijn schouders op en vervoegde zich achter de vitrine en vroeg wat ze bliefte.
“Eindelijk daar bent u. Ja, ik sta al een tijdje te wachten.”
“Hoe kan ik u helpen.”
“Ik wilde graag wat speklapjes.”
“Dat kan. Hoeveel mag het wezen?”
“15 kilo.”
“… pardon?”
“15 kilo en geen ons minder.”
“Weet u wel hoeveel ons dat is? Zoveel heb ik niet hier op voorraad.”
“Wat is dit voor een slagerij? Wanneer heeft u dan wel 15 kilo op voorraad?”
“Ik zal wat moeten ontdooien uit de vriezer, dus dat kan wel even duren.”
“Ik heb het vanavond nodig.”
“Ik zou het vanavond na sluitingstijd langs kunnen brengen.”
“Uitstekend, ik reken op voor achten.”
De Raaf knikte en als een gedrilde militair draaide mevrouw Pastoor abrupt 180 graden om en verliet de zaak zonder de mannen nog een blik waardig te gunnen.
“Waarom zou iemand als alleenstaande 15 kilo speklapjes willen hebben?”
“Merkwaardig”, mompelde Hollestelle. “Laat me op tijd weten wanneer je de speklapjes gaat afleveren de Raaf.”
“Wat ga je doen dan?”
“Weet ik nog niet. Maar ik ben reuze benieuwd; waarom iemand 15 kilo speklapjes nodig heeft en geen ons minder. Ik verwacht Rinus einde middag. Samen komen we wel tot een plan van aanpak.”
“Nou, dan ga ik maar vast aan het werk”, zei de Raaf en liep naar de vriezer.
“Prima, ik wacht op het bureau.”

Toen Rinus het bureau binnen kwam lopen, zat Hollestelle net aan de telefoon met de Bruyn van de kerkenraad.
Dat gesprek verliep zoals verwacht. Mevrouw Pastoor stond bij de Bruyn op een voetstuk en ze hadden nog nooit zo een goede voorganger gehad.
“Sorrie dat ik je onderbreek de Bruyn. Maar zeg jij nu echt; dat meneer Pastoor minder was dan deze dame?”
Het bleef even stil, maar toen klonk er een zelfverzekerde bevestiging.
“Ja commissaris. In de korte tijd dat mevrouw Pastoor de mis heeft geleid, heb ik haar leren kennen als een hogere vertegenwoordiging van Hem. Ze heeft oog voor ons allemaal en zeg eerlijk, dat schortte er bij meneer Pastoor nogal eens aan. Maar waarom belde je eigenlijk?”
“Zo maar”, loog Hollestelle, “wilde gewoon even weten hoe het met je was, nu meneer Pastoor ons is komen te ontvallen. Maar ik begrijp dat het goed gaat?”
“Uitstekend zelfs en hoe gaat het met je onderzoek?”
“Dat loopt de Bruyn. Verder had ik niks dus goeiendag.”
“Een gezegende dag.”
Hollestelle legde met verbaasde blik de telefoon erop en keek Rinus aan.
“Die de Bruyne is meneer Pastoor nu al vergeten Rinus? Eén en al lofzang over mevrouw Pastoor. Hij beweert zelfs, dat mevrouw Pastoor beter is dan meneer Pastoor was?”
“Onmogelijk Chef”, trok Rinus zijn jas uit; waarna hij naar de koffiezetautomaat liep. En nadat ze beiden achter een bekertje koffie zaten; “omdat er niemand op het bureau was, heb ik de Raaf gebeld over de IND. Heeft u dat nog meegekregen?”
“Waarom denk je dat ik met de Bruyn aan de telefoon zat? Maar die zit zo vol van mevrouw Pastoor, dat die nooit iets zal loslaten over een pastoraal visum. Want dat zou betekenen dat ze niet dankzij de hogere Hand hier zit.”
“Neen, dat zou de Bruyn inderdaad nooit loslaten.”
“Rest me nog je te vertellen over mevrouw Pastoor”, en de commissaris vertelde over zijn bezoek aan de pastorie en slagerij.
“Dat is echt heel erg gek Chef. Vijftien kilo? Dat krijgt ze nooit alleen op.”
“Mijn gedachte ook. De Raaf laat me weten wanneer hij die lading speklapjes gaat leveren.”
Rinus keek over zijn bekertje zijn Chef aan en kneep even zijn ogen een beetje toe.
“Waar denkt u aan Chef?”
“Waar denk jij aan Rinus? We zullen aan iets moeten gaan denken. Want zodra die speklapjes uit beeld zijn, komen we wellicht nooit meer te weten waar ze die 15 kilo voor nodig heeft.”
“We zouden kunnen gaan posten Chef.”
“Ja. We hebben nog geen enkele grond tot huiszoeking.  Dus inderdaad Rinus; we moeten gaan posten. We hebben nog even, dus ik kan met de verrekijker in het weiland achter gaan liggen.”
“Dan heeft u prima zicht op de keuken en achterkamer. Ik zou eventueel in de kerk kunnen gaan posten?”
“De kerk is ons huis, dus dat is een prima optie. Maar beloof me dat je niet de kamer van meneer Pastoor in gaat.”
Beiden merkten dat ze nog steeds dachten in termen als de kamer van meneer Pastoor en niet in die van mevrouw Pastoor.
“Zij zou beter zijn dan meneer Pastoor?”, fluisterde Rinus schamper en nijdig. “Geen haar op mijn hoofd Chef!”
“Zo voel ik het ook Rinus. Okay, zo hebben we alleen nog geen ogen op de voorkamer en zolder.”
“De Raaf gaat het afleveren. Die kan dan de voorzijde voor zijn rekening nemen.”
“Dan missen we alleen de zolder. Dat moet voldoende zijn. We kunnen ons bovendien nu eenmaal niet verder opsplitsen. Mocht er niks uitkomen, dan weten we in ieder geval; dat we ons moeten focussen op de zolder niet waar?”
“We zullen zo inderdaad in ieder geval meer te weten komen Chef. Ja, ik denk dat dit plan juist is.”
“Dan gaan we het zo doen Rinus”, keek Hollestelle op zijn horloge. “Het is nu even voor vijven. Dan ga ik langs huis om mijn verrekijker te halen. Daarna zal ik niet meer terug naar het bureau komen. Ik kan via mijn achtertuin vrijwel onopgemerkt het weiland oversteken naar de achtertuin van de pastorie. Dat houdt in, dat jij hier moet wachten op bericht van de Raaf. Vergeet in hemelsnaam niet de knip erop te doen Rinus”, wees Hollestelle naar het dicht geklapte schoolbord.
“Dat komt goed Chef. Ik zal de Raaf inlichten over het plan en volgens protocol afsluiten. Tegen de tijd dat hij aan de deur van de pastorie staat, zit ik in de kerk en heeft u een spot gevonden met beste zicht op de pastorie.”
“Dit mag niet mis gaan Rinus want we zijn opgesplitst. Weest voorzichtig!”
“U ook Chef!”

De wind was net wat aan het afnemen, toen Hollestelle op zijn buik lag te turen door zijn kijker. Toen hij aan de rand van het weiland was aangekomen, zag hij dat de achtertuin meer begroeid was dan hij had vermoed. In tijgersluipgang had hij zich daarom toegang moeten verschaffen tot helemaal in de achtertuin en lag nu tussen de rododendrons met vrij zicht op de achtergevel.
Hij lag dichterbij dan hij van plan was en eigenlijk had hij nu geeneens zijn verrekijker meer nodig. Desondanks tuurde hij door het geslepen glas en nam zo iedere ruimte in zich op. De keuken was een open boek. De achterkamer had echter vitrage, waardoor hij slechts een deel van de kamer min of meer scherp zien kon afhankelijk van het briesje. Het bovenlicht stond open en af en toe week de vitrage door het avondbriesje, waardoor hij even goed zicht kreeg. Opeens zag hij mevrouw Pastoor opstaan tussen de vitrage en naar de keuken lopen. Daar stond ze even stil en liep toen met haar rug naar hem toe weg. Dat betekende dat ze de gang op liep.
De Raaf moest aangebeld hebben en deze stond daar met de toegezegde vijftien kilo speklapjes op de stoep.
“Alstublieft, vijftien kilo speklapjes mevrouw Pastoor.”
“Ik neem aan geen ons te weinig?”
De Raaf hoefde geeneens zich gekwetst voelend te spelen, want hij was het daadwerkelijk.
“Als slager heb ik een eer en …”
Hij kon geeneens uitspreken. Razend snel griste ze de drie zakken speklapjes uit zijn handen en sloeg de deur pardoes in zijn gezicht toe.
De Raaf dacht; ‘WTF?!” en hij zei: “ik schrijf het wel op hoor mevrouw Pastoor.”
Daarna deed hij alsof hij weg liep. Op de hoek liep hij pardoes door de gemeentegrond met net nieuw groene aanplant terug en verdween in het bosschage. Daar verschanste zich achter de stam van de oude eik met zicht op de voorkamer.
Hollestelle zag even later mevrouw Pastoor de keuken binnen komen, waar zij de drie zakken met speklapjes op de keukentafel zette. Ze deed de koelkast open en haalde daar een tupperware-bakje uit, dat ze ook op tafel zette. Ze bukte zich in wat ongetwijfeld de groente-la moest zijn en kwam even later overeind met een grote ronde bol. Hij draaide wat aan zijn kijker en herkende de bol als een watermeloen. Ze deed de koelkast dicht en liep naar de keukendeur. Gespannen keek Hollestelle door zijn kijker en zag nu levensgroot mevrouw Pastoor door de deuropening komen wandelen. Even vergat hij, dat hij met vergoot zicht lag te kijken en hield onwillekeurig zijn adem in. Ze naderde hem nu zo; dat ze hem wel moest zien liggen. Snel liet hij zijn kijker zakken en haalde opgelucht zachtjes adem, nu ze weer wat verder van hem vandaan oogde. Ze liep het kleine schuurtje binnen en kwam daar met een oude kruiwagen weer uit, die ze voor de keukendeur parkeerde. Hollestelle bedacht zich, dat hij geen beter zicht kon hebben nu. Hij zag haar de kruiwagen vol laden met de speklapjes, watermeloen en het tupperware-bakje. Daarna liep ze naar binnen en bleef even weg. Na wat niet meer dan tien minuten geweest zijn konden, kwam ze met haar jas aan naar buiten. Ze zette nog twee tassen in de kruiwagen en sloot de keukendeur. Zonder verder te dralen, pakte ze de kruiwagen op en begon het tuinpad af te lopen met de kruiwagen zichtbaar met enige moeite voor zich uit duwende en verdween om de hoek.
“Potverdulleme”, fluisterde Hollestelle en ging op zijn hurken zitten. Even dacht hij aan niks. Maar vrijwel meteen sloop hij zo snel mogelijk naar de andere hoek van het pand en ging daar de hoek om. Hij drukte zijn rug tegen de gevel en bewoog zich zo snel mogelijk naar de straatzijde. Hij wist dat er genoeg bosjes in de voortuin stonden, opdat hij ongemerkt daar zicht kon krijgen over het Kerkplein. Daar moest mevrouw Pastoor ergens lopen met die kruiwagen. Op de hoek zag hij de Raaf achter de grote eik staan en trok zijn aandacht door een klein kiezeltje te gooien. De Raaf draaide zich boos om maar snapte toen dat steentje en wees zwijgend richting het kerkplein. Even later stond Hollestelle naast hem.
“Ze staat daar”, fluisterde de Raaf in zijn oor, “ze heeft een kruiwagen bij zich?”
Voorzichtig keek Hollestelle links van de stam en zag mevrouw Pastoor voor haar tuinhekje staan. Ze draaide het tuinhekje open, ging achter de kruiwagen staan en met een hoorbaar kreuntje begon ze de kruiwagen richting de kerk te duwen.
“Ze gaat volgens mij naar de kerk toe”, fluisterde de Raaf.
“Rinus heeft daar gelukkig rekening mee gehouden”, fluisterde Hollestelle terug.
Het was zo rond etenstijd, dat mevrouw Pastoor het verlaten kerkplein over liep te kruien.
Hollestelle en de Raaf begonnen zich van voortuintje naar voortuintje te bewegen. Bij ieder voorraam moesten ze op hun hurken of plat op hun buik verder en zo geraakten ze ongezien tot aan de zijkant van de kerk. Daar zagen ze mevrouw Pastoor nog net uit het zicht verdwijnen.
“Ze neemt gelukkig de hoofdingang en niet de zij-ingang”, zei Hollestelle. Dit stelde hem gerust, want Rinus zou zich zeker niet laten verrassen door iemand die via de hoofdingang binnen zou komen.

Piepend opende mevrouw Pastoor de kerkdeur en Rinus bukte zich instinctief achter het kansel.
Hij had besloten het trapje van het spreekgestoelte op te gaan, omdat hij daar het beste overzicht zou hebben. Nu zat hij op zijn hurken en keek door de gaten van het houtsnijwerk naar de kerkdeur, waar hij mevrouw Pastoor een kruiwagen naar binnen zag duwen. Dat op zich was al zeer merkwaardig. Maar het werd pas echt bijzonder; toen hij zag, dat ze de deur vergrendelde met de oude dwarsbalk. Die was daar naar zijn herinnering nog nooit voor gebruikt.
Hij had de eeuwenoude balk altijd zien liggen op dezelfde plek. Zolang hij zich heugen kon, lag de oude balk op de vloer tegen de muur links van de deur. En nu zag hij dat voor het eerst naar zijn weten, dat de kerkdeur van binnen werd vergrendeld. Dat betekende, dat mocht het spannend worden; niemand hem zou kunnen komen helpen. Hij besloot extra voorzichtig te zijn en begon heel voorzichtig te ademen.
Mevrouw Pastoor liep onderlangs hem en verdween achter de deur van het kleine achterkamertje, waar hij ooit wel eens met meneer Pastoor een miswijntje gedronken had. Hij keek tussen het houtsnijwerk door naar de dichte deur van het achterkamertje en brak zijn hoof over hoe hij zicht kon krijgen op dat wat er zich nu in dat kleine achterkamertje aan het afspelen was. Zelf had hij geen idee. Maar deze gang van zaken kwam hem als uitermate verdacht over.
“Je bent adjudant of niet Rinus”, sprak hij zichzelf zachtjes moed in en liep voorzichtig de trap van het kansel af. Even later stond hij bij de deur van het kleine achterkamertje en bukte zich om door het sleutelgat te kijken. Er zat gelukkig geen sleutel in. Hij had een wonderbaarlijk goed zicht door het sleutelgat. Plotseling schrok hij zich een hoedje van een zwaar schurend geluid en keek verschrikt om zich heen. Hij constateerde, dat het geluid uit het achterkamertje moest komen en niet van achter hem. Hij bukte zich weer snel om door het sleutelgat te kunnen kijken. Maar hij kon nu opeens niks meer zien? De deur trilde nu mee met het zwaar schurend geluid, dat vrij snel stopte. Hij realiseerde zich; dat mevrouw Pastoor de boekenkast rechts van hem voor de deur moest hebben geschoven. Nu wist hij vrijwel zeker, dat dit een uitermate verdachte situatie was en liep snel over de oude plavuizen naar de kerkdeur. Hij ontgrendelde deze en duwde een helft van de deur open.
“Chef?!”, fluisterde hij zo hard als hij fluisteren kon.
“Rinus?”, hoorde hij vrijwel direct. Niet veel later zag hij de Raaf en de commissaris gehurkt de hoek om komen.
“Chef, ze zit in het achterkamertje van meneer Pastoor en heeft de boekenkast voor de deur geschoven.”
“Wel potverdulleme”, siste Hollestelle nu ze het zicht op de speklapjes waren kwijt geraakt.
“Ze is iets aan het doen hoor”, zei de Raaf achter hem.
“Kijk Chef, ze had de kerkdeur ook vergrendeld met de oude dwarsbalk?”
Even dacht Hollestelle na maar zoals gewoon nooit te lang.
“Rinus, je moet de deur weer vergrendelen. Wat er ook gebeurt, ze mag niet merken dat wij hier aan het posten zijn. De Raaf en ik blijven buiten posten totdat ze weer naar buiten komt.”
“Maar Chef, zo weten we niet wat er met de speklapjes gebeurt?”
“Het is wat het is Rinus”, en even keek hij zijn adjudant in de ogen aan.
“Rinus knikte en schikte zich in het voldongen feit door de balk weer terug te plaatsen. Daarna verschanste hij zich weer achter het kansel.
Hollestelle en de Raaf besloten in de slagerij te gaan posten. Het enige dat ze nu konden doen, was de kerkdeur in de gaten houden. En vanuit de slagerij hadden ze daar het beste zicht op.

Even na middernacht zagen ze de kerkdeur opengaan. In het donker was het moeilijk zien. Ze ontwaarden een donker klein figuur een in verhoudingswijze veels te grote kruiwagen voor zich uit duwen. Ze volgden deze tot de pastorie, waar het figuur met kruiwagen achter verdween. Daarna zagen ze kaarslicht in de deuropening van de kerkdeur wakkeren en daarin stond Rinus hen te wuiven. Snel liepen ze de nacht in, het Kerkplein over en glipten de kerk binnen.
“Ze is weg Chef. Maar de achterkamer zit op slot.”
“Die kruiwagen was leeg Kamiel, daar liep ze mij net te snel voor. Dat mens kan nooit 15 kilo speklapjes hebben lopen eten. Dus iets heeft ze ermee gedaan. En dat iets bevindt zich achter die deur.”
“Ja de Raaf, maar hoe krijgen we die deur open zonder te forceren?”
De mannen keken elkaar aan in het kaarslicht van Rinus en keken toen naar buiten.
“Och nee toch”, was de Raaf de eerste die naar het dichte rolluik van Kievit wees, “dat gaan we toch zeker niet doen nou?”
“We hebben een loper nodig de Raaf. Tenzij jij een betere optie hebt?”
“Dat heb ik wel degelijk”, zei de Raaf en liep over het middenpad naar het achterkamertje. Daar ging hij op zijn knieën zitten en begon aan het slot te morrelen. Zo leek het voor Hollestelle en Rinus, maar in de tussentijd had hij iets uit zijn zak gehaald en in het slot gestoken. Na nog geen minuut hoorden ze een droge klik en viel de deur op een kier.
“Hoe heb je dat gedaan de Raaf?”, vroeg Rinus.
“Dat is nu niet van belang Rinus, de deur is open”, zei Hollestelle.
Toch wilde Rinus het weten en wilde de vraag herhalen. Deze keer was Hollestelle hem voor en keek hem in de ogen en schudde veel betekenend nee. Hollestelle wist dat de Raaf een donkere periode gekend heeft in zijn leven. Maar hij wist ook, dat daar beter niet meer over gesproken kon worden. En al helemaal niet in de kerk. De Raaf stond op, deed twee stappen naar achter en zei zachtjes; “de deur is open.”
“Dank de Raaf”, zei Hollestelle. Hij duwde voorzichtig de deur steeds verder open, terwijl Rinus hem met kaarslicht bijstond. In het midden van het achterkamertje konden ze een gebogen figuur roerloos aan tafel zien zitten.
“Goedenavond, wij zijn van de politie”, zei de commissaris en liep de kamer verder binnen. Rinus zette de kaars op tafel en nu schrokken ze pas echt van dit figuur.


“Chef, is dit?”
“Onmogelijk”, zei Hollestelle en liep naar de andere kant van de tafel.
“Het lijkt er anders verdomde veel op. Maar dat kan inderdaad niet want hij ligt in mijn vriezer”, zei de Raaf.
Als ze niet beter hadden geweten, dan waren ze ervan overtuigd; dat meneer Pastoor daar aan tafel in slaap was gesukkeld. Maar ze wisten beter. Deze persoon mocht dan weliswaar de pij van meneer Pastoor aan hebben, hij kon het onmogelijk zijn. Bovendien leek zijn hoofd niet in proportie met zijn lichaam.
De Raaf ging naast de commissaris staan en zei; “ik ruik vlees.”
“Dat ruik ik ook”, zei Rinus. Hij schoof de kaars naar het midden van de tafel. Door de opgetrokken kap was het gezicht niet goed te zien. “Hallo, wakker worden.”
De Raaf ging op zijn hurken zitten en probeerde zo onder de kap te kijken. Steeds dieper moest hij gaan zitten en toen hij met zijn rechteroor plat op de tafelrand lag, hoorden ze; “nee, dit is toch niet wat ik denk dat ik zie?!”
“Wat zie je de Raaf?”
“Wat denk je dat je ziet de Raaf?”
“Ik zie … ja, wat zie ik eigenlijk?”, en de Raaf kwam weer overend. “Het is geen menselijk persoon”, zei de Raaf gedecideerd en liep weer naar de andere kant van de tafel. “Rinus, schuif die kaars nog wat dichterbij”, en tegelijkertijd tilde hij voorzichtig de kap van de pij naar achteren. “Zien jullie het nu ook?”
“Oh Heer”, keek Rinus na realisatie omhoog.
Hollestelle keek naar wat onder de kap vandaan was gekomen en dat kon niet anders worden omschreven als een soort van wanstaltige pop.
“Een pop? Ze heeft een pop van speklappen gemaakt?”
“Ja en nu weten we ook waar ze die balletjes voor nodig had”, wees de Raaf naar de wezenloze uitdrukking van de pop. De balletjes waren zo in de watermeloen geplaatst, dat het net ogen leken die moedeloos voor zich uit staarden.
Voorzichtig liet de Raaf de kap los en verbaasde zich over de stevigheid van de pop. De pop bleef in dezelfde voorovergebogen positie zitten en eigenlijk was dat het dat de Raaf nog het meest verbaasde. De watermeloen moest enorm zwaar zijn maar werd ondanks de zwaartekracht door de speklapjes gedragen in een sinister balans.
“Het is inderdaad een pop”, zei hij. Maar geen gewone mannen, dit is een speklappenpop.”
“Heb je wel eens eerder een speklappenpop gezien de Raaf?”
Neen, nooit. Dat is het wonderlijke eraan. Kijk, ik ken mijn speklapjes als de beste.”
De commissaris en Rinus knikten. Inderdaad was er niemand die zulke lekkere speklapjes kon maken als de Raaf.
“En daarom weet ik ook; dat wat ik hier zie eigenlijk met speklapjes alleen onmogelijk is. Denk er zelf maar even bij na. Hebben jullie ooit een speklapje recht overend kunnen zetten op het aanrecht? En als je dat überhaupt zou lukken, zou je dan ook nog zo’n enorme meloen erop kunnen doen laten balanceren in zo’n merkwaardige surplace?”
“Nee de Raaf, speklapjes gaan bij mij meteen de pan in”, zei Rinus.
“Hoewel ik me wel afvraag; waarom ik ooit een speklapje recht overend op mijn aanrecht zou willen hebben, snap ik je punt de Raaf.”
“Ja toch? Kijk deze 15 kilo speklapjes met geen ons minder toch eens staan? Allemaal stevig in elkaar gevlochten tot deze pop, dat ons denken deed aan meneer Pastoor. Niet alleen hebben we te maken met een speklappenpop maar met een verklede speklappenpop ook nog eens. Verkleed in de pij van meneer Pastoor. Dus moeten we ons niet alleen de vraag stellen ‘hoe’, maar ook ‘waarom in hemelsnaam’?”
Hij had het nog niet gezegd, of de pop viel plotseling met een misselijkmakend blubberend puddinggeluid ineen. De pop viel zo snel ineen, dat de meloen met gehaktballetjes geeneens de tafel af kon rollen. Nu keken ze tegen een berg speklapjes aan met een watermeloen die hen met twee kleine gehaktballetjes wezenloos lag aan te kijken.
“Oh jee”, sprak Rinus, “en nu Chef?”
De Raaf bukte zich over de hoop speklapjes en zei verbaasd; “ze heeft ze anders gekruid?”
“Hoe bedoel je de Raaf?”
“Nou, ruik maar. Zo ruiken mijn speklapjes toch nooit?”
Toen ook Hollestelle en Rinus zich over de speklapjes gebogen hadden, roken ze het.
“Indische kruiden de Raaf. Deze zijn Indisch gekruid.”
“En ook nog eens veel te zwaar”, concludeerde Rinus, “die gaan bij mij nooit zo de pan in.”
De commissaris kwam weer overend en keek om zich heen en zei; “verdulleme mannen. Nu gelooft niemand meer dat er hier een speklappenpop door mevrouw Pastoor in het geheim in mekaar gevlochten is. Bovendien, zelfs al zou de pop nog overend zitten; wat zouden we dan eigenlijk hebben? Hard bewijs zou het sowieso niet zijn. Een afwijking op z’n best. Eentje waar mevrouw Pastoor ongetwijfeld een hogere verklaring voor zou hebben. We zouden dan slechts voor de korte achternaam voor de kerkenraad kunnen gaan staan. Verdulleme.”
“Chef heeft gelijk. Ik hoor de Bruyn ons al uitlachen voor de kerkenraad. Al dat we nu weten, is nog minder in feite. Ik zie tenminste alleen maar meer vragen dan dat we al hadden.”
“En nou?”
“En nou de Raaf”, zei Hollestelle. “Nou sluiten we de kamer af en gaan naar het bureau. Want ik weet niet van jullie, maar ik kan niet meer goed nadenken en ben enorm toe aan een kopje koffie.”

 

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.