Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk VII, Kievit medicijnman.

Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk VII, Kievit medicijnman.

Hoofdstuk VII         Kievit medicijnman

Twee kopjes koffie waren benodigd om de gedachten weer meer op orde te krijgen. Het gesprek aan het bureau won dankzij de cafeïne van Rinus aan inhoud.
“We weten nog zoveel niet’, begon Hollestelle. “Maar één ding weet ik nu wel zeker. En dat is; dat wat wij zojuist hebben gezien in niets, maar dan ook helemaal niets, doet denken aan de kerk zoals wij die kennen.”
“Je neemt me de woorden uit de mond Kamiel. Jullie weten dat ik helemaal niet zo Godsvruchtig ben. Maar zelfs ik moet bekennen dat Indisch gekruide speklapjes met watermeloen heiligschennis is en niet alleen culinair gesproken.”
“Dan vergeet je nog de gehaktballetjes”, pakte Rinus de lege bekertjes van tafel om deze aan de automaat bij te vullen.
“Dus we zijn akkoord; dit heeft niks met de kerk te maken. Maar met wat dan wel?”
“Ja, als we dat wisten, dan waren we al een heel stuk verder.”
Rinus zette de bekertjes met verse koffie op het bureau en liep toen naar het schoolbord en klapte deze open. Hij pakte een krijtje uit het gootje en tekende een verticale pijl vanaf de verdachte bovenaan op het bord en schreef daaronder: ‘onnatuurlijk’.
“Dat is het Rinus! Onnatuurlijk!”
“Okay, wat weten we nog meer? Indisch gekruid!”
Rinus schreef onder ‘onnatuurlijk; ‘Indische kruiden‘ en daaronder ‘speklappenpop‘.
“Onnatuurlijke speklappenpop met Indische kruiden”, mompelde Hollestelle in gedachten.
“Die speklapjes konden dus niet in de schaduw van de mijne staan.”
“Ik weet niet of dat op het bord moet de Raaf.”
“We hebben het wel over mijn speklapjes Rinus.”
“Dat besef ik , maar …”
“STOP!”, sloeg de commissaris met zijn vuist op het bureau. Wat zei je daar de Raaf?”
“Dat mijn speklapjes ongeëvenaard zijn.”
“Nee dat niet.”
“Zit jij hier nu te beweren dat mijn speklapjes …”
“De Raaf! Dat beweer ik niet! Je had het over iets anders. Schaduw, ja schaduw! Schrijf op Rinus.”
“Schaduw Chef?”
Ja, maar dan anders. Verdulleme, wat was dat ook alweer?”, en Hollestelle begon enorm te piekeren.
“Schaduw maar dan anders? Wat bedoelt U Chef?”
“Hoe werkt dit?, draaide Hollestelle het computerschermpje van Rinus naar zich toe.
“Hoe werkt wat?”
“Koegel, hoe werkt dat?”
“Je bedoelt Google Kamiel. Hier, nu kan je met het toetsenbord intypen wat je zoekt.”
“Okay … Er gebeurt niks.”
“Als je het zoekwoord hebt ingetypt, moet je drukken op ‘enter’.
“Oh zo … nee, nee … nee, dat is het ook niet … Ja! Dat was het! Wajang Rinus, schrijf op; Wajang!”
“Wajang Kamiel?”
“Wajang de Raaf. Wajang betekent letterlijk schaduw. Wajang speelt in de contreien waar mevrouw Pastoor vermoedelijk van afkomstig is een grote rol.”
“Natuurlijk Chef. Maar wat betekent het voor ons onderzoek?”
“Dat weet ik nog niet. Iets doet er hier wel degelijk iets toe. Wat als die speklappenpop een Wajangpop moest voorstellen?”
“Dit gaat wel heel erg ver”, zei de Raaf.
“Oh? En hoe we meneer Pastoor gevonden hebben ging dat niet?”
“Dat ging zeker te ver. Okay, ik snap je punt. We moeten hier out of the box denken.”
“Precies de Raaf. Het is net alsof mevrouw Pastoor eigenlijk van meet af aan een spel met ons speelt.”
“Allemachtig Chef”, siste Rinus nu weer aan het bureau vanachter zijn bekertje; “een schaduwspel.”
“Hoe ze in de slagerij dwars door mij heen keek de Raaf, alsof ik een schaduw was.”
“En hoe arme meneer Pastoor in zijn eigen schaduw is begraven!”
“Ik vind dit toch wel heel erg ver gaan hoor”, zei de Raaf. “Krijg er gewoon de kriebels van.”
“Onnatuurlijk, spel van schaduwen, kruiden … wat missen we?”
“Echt hoor Kamiel, al sla je me dood. Ik heb geen idee waar je naar toe aan het gaan bent.”
“Sssst de Raaf, Chef zit in een denktrance.”
“Kruiden op speklapjes, balletjes en … Hé, die balletjes! Die waren gebakken!”
“Ja! Maar die speklapjes niet.”
“Wat als ze nog niet gebakken waren?”
“Hoe bedoelt U Chef.”
“Ik ben je nu echt kwijt hoor”, zette de Raaf zijn bekertje op het bureau.
Hollestelle reageerde niet meer op zijn omgeving en typte allerhande zoekwoorden in. Zo linkte hij zijn gedachten aaneen met link op link. Het was niks minder dan politioneel instinct dat hem nu dreef. En al typende, mompelde hij waar hij naar toe aan het linken was.
“Kruiden … in oude culturen geloofde men in natuur en … ja, we mogen hier niet vergeten de rol van medicijnmannen en … het is allemaal gelinkt. Het is allemaal gelinkt en dat kan je alleen maar zien als je … in het onnatuurlijke durft te geloven … want dat  leidt tot … ja, het kan niet anders. We hebben hier geen keus denk ik. Ja, nu zie ik het duidelijk.”
De commissaris draaide het scherm weer terug naar Rinus en schoof het toetsenbord ook terug over het bureau en zat zichtbaar in twijfel.
“Waar denkt U aan Chef?”
“Waar ik eigenlijk niet aan durf te denken Rinus. Ik bedoel; ik weet niet of ik het goed zie. Of beter gezegd nog goed kan zien.”
Op dat moment zagen ze voor het eerst de kwetsbaarheid van hun hoofdcommissaris. En niet alleen dat, ook zagen ze de zichtbare twijfel in zijn ogen. Rinus vond dat dermate onplezierig, dat hij zei: “U heeft ons nog nooit, ik herhaal nooit, in een verkeerde richting geduwd Chef.”
“Dank je Rinus, maar zelfs ik kan het op een gegeven moment mis gaan hebben.”
“Ben je bedonderd Kamiel! Ja, ook ik heb zo m’n momenten. Maar ik kan als ik honderd ben nog steeds overheerlijke speklapjes maken hoor. Daar ben ik rotsvast van overtuigd.”
“Hoe moet dit helpen de Raaf?”
“Wat ik bedoel; is dat speklapjes voor mij een soort van aangeboren routine is. En net zoals het maken van speklapjes bij mij vrijwel genetisch eigen is geworden, zo is politiewerk dat bij jou Kamiel! Je rechercheerwerk is aan je gewone brein ontstegen en ook al ben je gek als een deur geworden…”
“Hoho de Raaf!”
“Wat ik duidelijk wil maken; hoezeer ik je denktrant ook niet kan volgen en deze mij als volslagen idioot overkomt, ik zal die altijd blindelings volgen. Omdat ik diep van binnen weet, dat jij daar ondanks al het meeste verstand van hebt en bovendien zal blijven hebben.”
“Dat heb je mooi verwoord de Raaf”, zei Rinus. “Chef, waar denkt U aan?”
“Ik kan het niet helemaal goed beredeneren, maar het verbranden van kruiden kan sommige lieden inzicht verschaffen in bepaalde zaken. Dat toont de geschiedenis aan en hele volksstammen hebben zo tijden lang gefloreerd en doen dat wellicht nog. Kijk, we hebben altijd meneer Pastoor gehad met zijn missen op zondag. Maar wat als we hier een medicijn daarvoor in de plaats hadden en we iedere zondag kruiden moesten verbranden om ons op het juiste pad te houden?”
“Hoewel ik dit echt heel erg ver vindt gaan, begin ik je redenatie te snappen Kamiel. Toen ik in de bossen van de amazone vertoefde …”
“Ben jij in de Amazone geweest de Raaf?”
“Ja Rinus en daar heb ik ook dingen gezien die ik niet verklaren kan. En trouwens, was ons gevecht met die Carmen destijds in New York ook niet onnatuurlijk?”
“Wat de Raaf zegt Rinus. Onnatuurlijk was het en hoe vaak hebben we dat niet meegemaakt? Maar iedere keer wisten we het hoofd te bieden aan alles wat ons voor de voeten werd geworpen. En dat we alle zaken tot een succesvol einde wisten te brengen, hadden we nu ik er zo over nadenk te danken aan wat meneer Pastoor ons geleerd heeft.”
“Het is inderdaad waar, dat we toen dankzij bijbeltjes de strijd hebben gewonnen Chef. Dus hoe nu verder?”
“Ik vrees dat we toch moeten aankloppen bij Kievit.”
“Ach nee, is er echt geen andere weg die we kunnen bewandelen?”
“Ik zie het niet de Raaf. Stel je was in doodsnood in de Amazone. Je kende er niks behalve Kievit.”
“Ik vind dit een nog raardere gedachtengang van je. Kievit als medicijnman? Meen je dat nu echt?”
“Meneer Pastoor is er niet meer. Kievit nog wel en we weten allemaal heel erg goed; dat Kievit tot zeer bijzondere dingen in staat is.”
“Pfoeh okay. Maar kunnen we dan dit niet verschuiven naar morgenochtend? Ik heb zo geen zin weer uren voor dat rolluik te staan.”
“Het is al laat en we hebben onze nachtrust nodig, dus ik vind dat een prima idee.”
“Okay, acht uur bij de slagerij?”, stond de Raaf op.
“Acht uur, uitstekend.”
“Dan wens ik jullie een goede nacht heren, tot morgen.”
Nadat de Raaf de deur uit was gestapt, stond Rinus op en ruimde de bekertjes af.
“Chef?”
“Ja Rinus.”
“Wat als we deze keer niet kunnen winnen?”
“Dan”, stond Hollestelle op vanachter het bureau, “hebben we in ieder geval onze best gedaan. Meer dan je stinkende best kan een mens niet doen. En vergeet niet dat er ook nog zoiets is als lotsbestemming.”
“Ja, hoe vaak ik dat meneer Pastoor niet heb horen zeggen”, werd hij overvallen door een enorme gaap.
Na het afsluitprotocol te hebben afgevinkt liepen ze de carport uit en op straat zei Hollestelle; “welterusten Rinus, tot morgen.”
“Tot morgen Chef.”

De volgende ochtend werden ze gewekt door een heel snel bellende kerkklok. Hollestelle keek op zijn wekker en zag dat het pas half zes in de ochtend was.
“Wat zullen we nou hebben?”
Dat was zo’n beetje iedere reactie van de gemiddelde dorpeling, die deze ochtend door het luide gebel wakker was geschrokken. Zelfs zij die weinig met de kerk hadden, wisten instinctief dat dit geen gewoon gebel was. Dit was een alarmbel!
Nog voor zessen zat de kerk vol met ongeschoren en ongewassen mensen, die in alle haast tezamen waren gekomen in de kerk.
De Raaf schoof als laatste aan op het achterste bankje naast Rinus, die weer naast Hollestelle zat.
“Wat is hier aan de hand?”
“Jouw gok is net zo goed als de mijne de Raaf.”
Om zes uur stopte de alarmklok in de toren en draaide de deur naar de klokkenopgang open. En hoewel een gebogen en teer uitziende mevrouw Pastoor naar het kansel liep, was haar tred vast en vooral pisnijdig. Ze stampte bijna het trapje naar het kansel op. Eenmaal boven keek ze het genootschap onder haar fel aan. Je kon een speld horen vallen, toen ze begon te preken.
“Er heeft zich een geval van heiligschennis voorgedaan!”
Een zucht van ontzetting ging door de kerk en Rinus maakte zich zo klein mogelijk.
“Blijf gewoon zitten Rinus”, maande Hollestelle hem tot het innemen van een normale zitpositie.
“Ze kan ons onmogelijk hebben zien posten Rinus”, viel de Raaf de commissaris bij.
“Heiligschennis ja. Een zwaar woord voor een zwaar vergrijp! Gisteren heeft een onverlaat zich daar toegang tot verschaft!”
En ze wees naar de deur van het achterkamertje.
“Oh Sjesus.”
Op dat moment besefte de Raaf; dat hij de deur niet meer op slot had gedaan.
“Ben vergeten de deur weer op slot te doen”, fluisterde hij tegen Rinus en Hollestelle.
“Dit is niet onoverkomelijk”, fluisterde Hollestelle gespannen terug, “laat in hemelsnaam niks merken.”
“Iemand hier heeft de euvele moed gehad in te breken in ons Huis! En ik zou nu wel eens willen weten wie!”
Ze keek onheilspellend de kerk in en het leek wel alsof ze iedereen persoonlijk aankeek.
“Ik was het zeker niet!”, stond wie anders dan de Bruyn als eerste op van het voorste kerkbankje. Na zijn statement ging hij trots om zich heen kijkende weer zitten.
“Ik ook niet!”, stond de man naast hem op en ging weer zitten. Daarna volgde de vrouw van de Bruyn weer naast hem; “ik ook niet!”
Alsof er een ‘ik-ook-niet-wave’ door de kerk ging, golfden de ontkenningen van links naar rechts en weer terug; zich zo steeds verder naar het achterste bankje toe werkende.
“Ik-heb-het-niet-meer-Chef!”, zat Rinus nu met een wel heel vuurrode kop.
“Z’n kop alleen al gaat ons verraden Kamiel!”, siste de Raaf inmiddels toch ook wel bevangen door licht panikerende angst.
“Ik ook niet!”, klonk er al rechts van hen. De golf was op hun achterste bankje aangekomen.
“Verdulleme de Raaf. Wat kunnen we doen?”
Het was nu hoe dan ook de beurt aan de commissaris, die zo langzaam mogelijk op ging staan om ‘ik ook niet’ te roepen.
“Ik ga ontploffen hoor!”
“Rinus kappen nu!”
“Ik kan het niet helpen de Raaf.”
Op het moment dat Hollestelle riep; “ik ook niet”, kon de Raaf niets anders meer verzinnen. Toen Hollestelle ging zitten, stond de Raaf abrupt op en sloeg in zijn opgaande beweging Rinus heel hard knock-out.
“Ik ook niet”, riep de Raaf en ging als laatste weer zitten.
Mevrouw Pastoor was hier duidelijk even van slag. Ze was ervan overtuigd, dat de alarmbel wel zou werken en de schuldige geconfronteerd met religieuze schaamte wel schuld zou bekennen.
“Niemand? Heeft dan niemand hier deze heiligschennis op zijn geweten? Laten wij dan maar voor de schuldige bidden! Want dat hier uiteindelijk zware gevolgen van komen, dat staat wel vast. Vagevuur!”
Na het gebed, waar vagevuur wel heel vaak in voorkwam, liep ze nog steeds nijdig het trapje weer af; waarmee de dienst werd afgesloten. De kerk liep leeg en in de menigte wisten Hollestelle en de Raaf Rinus gearmd uit zicht van mevrouw Pastoor de kerk uit te werken.
“Zet ‘m op het bankje neer”, hijgde de Raaf. En even later zaten de mannen op het bankje en namen deel aan de gesprekken van nog even blijven hangende en bijzonder ongeruste kerkgangers.
“Oh nee, heb je hem ook weer”, zei de Raaf zachtjes.
Even later stond de Bruyn voor hen met; “dit is toch ongelooflijk? Daar gaan jullie wel zeker een onderzoek naar instellen? Hè, wat ziet Rinus bleek?”
“Rinus is niet wel de Bruyn”, ging Hollestelle nu voor de Bruyn staan. “Je begrijpt dat Rinus dergelijke zaken zich enorm aantrekt.”
” Oh ja, ik ben ook enorm van slag.”
“Weest gerust de Bruyn, wij gaan hier het fijne van weten okay?”
“Ik heb alle vertrouwen in jullie. Ik vond het trouwens heel erg fijn, dat je me laatst belde om na te gaan hoe het met me ging. Dank nog daarvoor.”
“Geen dank. Een gezegende dag verder.”
Jaja, een gezegende”, draaide de Bruyn zich om en begon het leeglopende Kerkplein over te steken.
“Pfoeh Kamiel, dat was een nippertje hoor.”
“Dat kan je wel zeggen”, plofte Hollestelle weer op het bankje. “Heb je Rinus nou bewusteloos geslagen?”
“Ik wist niks anders te doen.”
“Het was de juiste beslissing de Raaf”, keek hij naar zijn adjudant, “dat gaat een aardige bult worden daar.”
Kreunend werd Rinus wakker en keek verdwaasd voor zich uit. Daarna ging hij verder rechtop zitten en keek eerst naar Hollestelle en daarna naar de Raaf; “heb je mij nou?”
“Sorrie Rinus. Maar je kop was zo vreselijk rood.”
“Heeft ze iets gemerkt?”
“We hebben dankzij de massa onverdacht de kerk kunnen verlaten.”
“Kan je lopen?”
“Ik denk het wel.”
Hoewel even wankelend, wist Rinus op te staan.
“Het is bijna zeven uur”, keek de Raaf op zijn horloge. Kievit gaat altijd om half acht open. Ik stel voor, dat we bij mij in de keuken even koffie nemen en daar wachten.”
“Uitstekend de Raaf. Gaat het Rinus?”
“Jaja Chef, het gaat wel.”


Na de koffie liepen ze de slagerij uit en zagen tot hun verbijstering dat het rolluik van de fietsenmaker open stond. Ze hoorden Kievit fluiten, die net een lekke band aan het plakken was.
“Goedemorgen buurman, alles goed?”, stapte de Raaf als eerste naar binnen.
“Het gaat prima met me, dank je.”
Kievit keek even op van boven z’n Solutie en vroeg; “met jullie ook alles goed?”
“Nu je het daar over hebt Kievit”, zei Hollestelle, “ik vraag me al jaren af, waarom we jou nooit in de kerk zien.”
“Ach, ik heb er alles mee en niks. Al heel lang geleden heb ik met meneer Pastoor afgesproken, toen hij weer voor de zoveelste keer met een neppe lekke band voor me stond om mij te overtuigen van kerkbezoek; dat ik fietsenmaker ben in naam van de Heer. En die hoort niet in de kerk.”
Daar zat wat in. Kievit was qua uitstraling zeker net zo’n belangrijk figuur in het dorp als meneer Pastoor was.
“Dat heb ik trouwens ook meteen herhaald, toen we mevrouw Pastoor kregen. Ik heb tegen haar gezegd, dat ik voor de lekke banden ben in naam van Hem. En dat snapte ze wel.”
“Apart”, zei Rinus, met een grimas wrijvend over al een behoorlijke buil. “Maar wat als mevrouw Pastoor nu voor lekke banden zorgde?”
“Hoe bedoel je dat Rinus”, en Kievit drukte stevig een rond stukje rubber aan op de band.
“Je weet dat we met een onderzoek bezig zijn en nu hebben we een verdachte.”
“Rinus!”, schrok Hollestelle, “heb het daar niet over!”
“Het is Kievit Kamiel, die interesseert zich daar toch niet voor. Laat Rinus uitpraten, heb vertrouwen.”
“Dank je de Raaf. Dus Kievit, we hebben een verdachte en eigenlijk niet zo maar een verdachte. Het enige dat we nog missen is onomstotelijk bewijs, dat ze meneer Pastoor heeft vermoord.”
“Ze?”
“Mevrouw Pastoor?”, fluisterde Rinus en Kievit liet de band uit zijn handen vallen.
“Deze mevrouw Pastoor?”, fluisterde Kievit terug en wees zo onopvallend mogelijk naar de pastorie aan de overkant.
“Jawel.”
Kievit liep naar het rolluik en drukte op de rode knop waarmee deze ratelend naar beneden kwam.
“Ik zei toch dat Kievit uit het juiste hout is gesneden Kamiel.”
Hollestelle begreep dat hij ook kievit tot vertrouweling moest rekenen. Zo werd Kievit ingelicht over alles wat ze tot nu toe te weten waren gekomen. Daarna keek Kievit hen aan en vroeg; “maar wat heeft dit met mijn fietsen te maken?”
“Gisteren zijn we tot uitwerking gekomen van een mogelijke theorie Kievit. En eigenlijk weet ik zelf ook niet helemaal exact hoe en waarom we nu hier voor je staan.”
“Wat Chef wil zeggen Kievit; is dat we jouw uitzonderlijke talenten nodig hebben. Alleen is het zoals Chef zei; we snappen zelf ook niet helemaal nog hoe.”
“Waar zijn die kruiden waar jullie het over hadden? Die heb ik nodig, anders kan ik jullie niet helpen.”
“Die Indische kruiden? Die hebben we niet. Maar waarom heb je die nodig?”
“Om te branden natuurlijk. Dat doen de echte medicijnmannen ook. Dan heb ik nog wel een heel speciale wok nodig van plaatstaal en heel veel branders. Die wok kan ik hier wel maken en aan die branders kan ik ook wel komen. Maar zonder kruiden gaat het niks doen.”
“Toen ze terug liep gisteren met die kruiwagen, lagen er alleen wat vrijwel lege zakken in Chef. Zaten daar die kruiden in?”
“Dat moet wel Rinus. Ze is vrijwel direct nadat de Raaf de speklapjes bij de pastorie af had geleverd, naar de kerk gelopen. Die kruiwagen haalde ze uit het schuurtje in de achtertuin. Het zou zo maar kunnen zijn, dat er nog wat kruiden over zijn gebleven.”
De koekoeksklok in de gang naar de keuken liet de mannen weten dat het acht uur geworden was.
“Ik moet de slagerij open gaan doen.”
“Begrijpelijk de Raaf. Zou jij dan voor die wok kunnen zorgen Kievit? Dan gaan Rinus en ik achter die kruiden aan.”
“Ik heb hulp nodig”, zei Kievit, “dit wordt niet zomaar een wok.”
“Okay. De Raaf gaat de slagerij opendoen. Rinus blijft hier om Kievit met de wok te helpen. Dan ga ik achter die kruiden aan. Plan?”
“Prima”, zei de Raaf, “eh Kievit? Het rolluik?”
“Jaja”, en hij drukte op de groene knop, waardoor het rolluik weer ratelend open draaide.
“Spreken we zo tegen vijven weer af?”
“Dan moet ik vandaag dicht. Misschien als we de hele dag door werken, hebben we de wok tegen de avond klaar.”
Toen het rolluik achter hen weer omlaag ratelde, liep de Raaf links de slagerij in en sloeg Hollestelle de straat rechts in; die leidde naar het bureau.

Hoewel mevrouw Pastoor nog maar kort in functie was, was het inmiddels al wel algemeen bekend; dat ze doordeweeks hele dagen in de pastorie te vinden was. Haar aanwezigheid was een enorm groot risico. Maar Hollestelle had stille hoop, dat ze vandaag naar de kerk zou gaan om de speklappenpop te herstellen. Waarom ze die pop had gemaakt, was hem niet duidelijk. Dat het voor haar van groot belang was, was hem wel duidelijk. Tot de noen was de kerk altijd geopend voor hen die last hadden van zielenleed dan wel anders. Dus tot die tijd zou ze vrijwel zeker niet naar de kerk gaan. Er was maar een enkele dorpeling voor nodig, die voor een dichte kerkdeur zou komen te staan en het hele dorp zou zich af komen gaan vragen, waarom de kerk gesloten was. In de middag was dat een ander verhaal. Niemand ging ooit doordeweeks in de middag naar de kerk. Iedereen wist, dat meneer pastoor dan de banken in de was aan het zetten was. Dat moest ongestoord gebeuren. Die middagsluiting zat zo gebakken in het dorpse routine, dat zelfs mevrouw Pastoor deze gewoonte niet durfde te doorbreken.
Hij nam zich voor tot de noen op het bureau te blijven, om zijn gedachten verder op orde te krijgen. Dan zou hij ruim op tijd klaar liggen onder de rododendron, hopende op een mogelijkheid om zich ongemerkt toegang te kunnen verschaffen tot de schuur. Zonder na te denken deed hij een schietgebedje; opdat hij vandaag nog Indische kruiden zou vinden, toen hij de sleutel in het slot van de voordeur van het bureau stak.

Rinus hield met beide handen de grote plaat zo goed mogelijk vast. Het was de achterwand van de metalen voorraadkast, dat nu aan de beurt was. Ze waren de hele ochtend bezig geweest met het demonteren van de muurlange metalen kastenwand en om de metalen losse delen in vierkanten te zagen.
Nu was Kievit druk doende om alle vierkanten tegen mekaar te lassen. Kievit wees waar hij welk stuk wilde hebben en Rinus hield die daar dan zo stabiel mogelijk vast. Met bewondering stond Rinus te kijken naar het laswerk van Kievit. De delen leken wel naadloos gelast. Want iedere keer nadat Kievit zei dat hij los mocht laten, leek het alsof er een licht gegolfde plaat lag dat uit één stuk plaatstaal bestond. De mate van kromming deed Rinus al snel inzien, hoe vreselijk absurd groot deze wok aan het worden was.

Pas in de namiddag zag Hollestelle vanonder de rododendron wat gebeuren, toen de keukendeur open ging. Mevrouw Pastoor keek om zich heen en stapte daarna naar buiten. Toen ze om de hoek van de pastorie verdwenen was, wist Hollestelle dat hij er zeker van moest zijn; dat ze naar de kerk ging. Hij besloot dezelfde route te nemen als eerder en zag even later vanachter de eik in de voortuin, hoe ze het tuinhekje sloot en richting de kerk begon te lopen.
“Nu of nooit”, zei hij tegen zichzelf en rende terug naar achter.
Tot zijn opluchting en ook wel lichte verbazing bleek het schuurdeurtje niet op slot. De kruiwagen met lege tupperware en wat plastic zakken stond direct achter het deurtje geparkeerd. Hij pakte er een plastic zak uit doch die bleek leeg. Met de tweede had hij meer geluk. Hoewel deze gevuld was met allemaal lege potjes, lag er best nog een redelijke hoeveelheid poeder los in de tas dat sterk naar Indische kruiden rook. Hij vulde de eerste lege zak met al die lege potjes en zette de zak met het residu op de grond naast hem.
De derde en laatste zak was ook gevuld met allemaal lege potjes. Tot zijn geluk bleek onderop nog een ongeopend potje kruiden te liggen, die hij in de eerste zak stopte. Hij sloot de deur, pakte de zak met kruiden op en keek om zich heen. De verleiding was groot om via de voortuin naar de zaak van Kievit te lopen, de afstand was nog geen steenworp. Maar hij zag ook wel in; dat de kans dat hij dan gezien zou worden te groot was. Dus bukte hij bij de rododendron en begon te tijgeren.
Halverwege het weiland bleef hij even stil liggen omwille van zijn leeftijd. Hij besefte dat hij al die tijd op pure adrenaline getijgerd had en voelde zich geconfronteerd met zijn leeftijd. Zijn knieën voelden beurs aan en de rest van zijn lichaam niet veel beter. Hij onderdrukte de neiging op te staan en tijgerde beetje bij beetje verder. Hijgend voelde hij dat hij tegen een tuinhekje aan botste. Eindelijk was hij er en stond met moeite op. Hij keek om zich heen en liep vervolgens de struiken in, die zijn achtertuintje begrensden. Eenmaal in zijn eigen achtertuin klopte hij zich zo goed mogelijk schoon en liep hij via het tuinpad naar de straat. Zo leek het net alsof hij vanuit zijn eigen tuin kwam en niet vanuit die der pastorie.

Even later klopte hij op het rolluik en zei; “ik ben het, Hollestelle.”
Vanachter het rolluik  hoorde hij Rinus zeggen; “U moet achterom, via de slagerij Chef.”
De Raaf zat al op hem te wachten. Nadat de slagerij afgesloten was, liepen ze achterom naar Kievit.
“Allemachtig”, zei de commissaris, toen ze de werkplaats binnen stapten.
“De moeder aller woks”, siste de Raaf in pure bewondering.
Voor hen stond een absurd grote wok, dat eerder wat weg had van een ruimteschip; zo enorm groot was de wok. De wok stond op vier stalen kolommen met daaronder tientallen gasbranders.
“Waar zijn jullie?”, vroeg Hollestelle.
De grootte van de wok was dermate enorm; dat ze alleen nog tegen een deel van de wok aan konden kijken.
“Neem de trap Chef, links van u. En de Raaf, voor jou staat een ladder rechts.”
De mannen keken naar links en rechts, waar ze inderdaad twee ruitenwasser-ladders schuin tegen de wand van de wok zagen staan.
“Wat een gigantisch ding”, zei de Raaf.
Hollestelle was dermate onder de indruk, dat hij slechts even kon knikken.
Even later stonden ze beiden op de ladder en keken nu in de wok zelf. Het blinkende staal werkte als een enorme echoschaal, dat geluid leek te versterken.
“Ik sta hier Chef”, zwaaide Rinus aan de overkant met zijn armen. Hij sprak zachtjes. Zijn stemgeluid kwam dermate luid over, dat de mannen instinctief aanvoelden; dat stemverheffing aan de wok taboe was.
“Heeft U de kruiden Chef?”
De commissaris hield de plastic zak omhoog en zei; “hier zit los poeder in maar ook nog een volle pot.”
Vrijwel meteen werd het volgend probleem duidelijk.
Hoe konden ze het poeder in het midden van de pan krijgen?
Ze keken naar de kromming van het blinkende plaatstaal, dat er zo spiegelglad uit zag; dat wat eenmaal in de wok was er ook in zou blijven. Zelf het poeder naar het midden van de pan brengen, was geen optie. Het poeder erin doen was het probleem niet, hij kon er gewoon naar toe glijden. Maar om er daarna weer zelf uit te klauteren, leek schier onmogelijk.
“Hoe krijgen we die kruiden erin?”
Kievit stond gebukt over de rand hangend in de hoek; omdat hij anders tegen de TL-bak zou aankijken. Kievit keek even stil voor zich uit om na te denken.
“In de gang staat een borstel met telescoopsteel”, hoorden ze Kievit na een tijdje opgelucht zeggen, alsof die pal naast hen stond.
Kievit was zo opgegaan in het laswerk, dat hij simpelweg geen rekening gehouden had; met hoe ze de kruiden in het midden van de pan konden krijgen.
Hollestelle klauterde weer naar beneden en kwam even later weer over de rand; “heb ‘m.”
Maar nu stond hij met de steel geklemd onder zijn linker oksel, terwijl hij de plastic zak in zijn rechterhand had.
“Ik kom handen tekort”, keek Hollestelle naar de mannen, die nu op de rand zaten. Behalve Kievit dan want die hing erover vanwege die tl-bak.
“Chef, misschien moet U eerst de kruiden erin doen en daarna pas de borstel pakken?”
“Je hebt gelijk Rinus”, en de commissaris verdween weer achter de rand om even later weer boven te komen. Voorzichtig draaide hij de pot open en tikte deze zachtjes helemaal leeg tegen de wand van de wok. Daarna pakte hij de plastic zak van onderen beet en hield deze ondersteboven. Hij wapperde deze uiterst voorzicht leeg om niets te laten vervliegen. Daarna verdween hij weer achter de rand. Het eerste dat ze daarna naar boven zagen komen was een borstel.
Vanachter de rand hevelde Hollestelle de borstel de wok in en klom zo de steel omhoog kantelend naar de laatste trede van de ladder. Eenmaal boven begon hij de kruiden voorzichtig naar beneden te vegen. Toen hij de volledige steellengte gebruikt had, verlengde hij de steel beetje bij beetje; om de kruiden steeds verder naar het midden te vegen. Uiteindelijk had hij ook nog zijn volledige armlengte nodig om al het poeder precies in het midden van de wokpan te krijgen.
“Goed gedaan Chef!”
De mannen schrokken en deden snel hun handen voor hun oren. Hollestelle kon dat echter niet en verbeet de pijn in zijn trommelvliezen.
“Sorrie”, fluisterde Rinus nu.
“Iets minder enthousiast graag Rinus”, zei Hollestelle en begon de steel in te korten. Hij liet deze daarna vallen en keek Kievit aan; “denk je dat het genoeg is?”
“Dat weten we snel genoeg.”
Kievit strekte zijn arm uit en hield in zijn hand een soort van drukknop, dat hij met ducktape om zijn arm vast had getapet.
“Wat is dat Kievit?”
“Dit is een dodemansknop”, zei Kievit; die overduidelijk niets aan het toeval over had gelaten. “Als ik deze indruk, ontbrand het gas. Zijn we er klaar voor?”
Hoewel geen van de mannen wist wat er gebeuren ging, knikten ze allemaal van ja en Kievit drukte op de dodemansknop.
“Hè?”, drukte Kievit nu meerdere malen de dodemansknop in. Maar buiten het geklik van de elektronische ontstekingen onderaan de wok gebeurde er helemaal niets?

“Hij doet ’t niet”, zei de Raaf, die zich als eerste minder schrap had weten te zetten.
“Hoe kan dat nou Kievit?”
Kievit zei niks en bleef maar in ontkenning de dodemansknop indrukken.
“Ik word helemaal zenuwachtig van dat geklik en getik Kievit. Stop ermee.”
Kievit keek de mannen hevig teleurgesteld aan en zei; “het spijt mij, maar ik snap dit niet.”
Het was Hollestelle, die analyserend zei; “heb je het gas wel open gedraaid?”
Kievit keek hem even wezenloos aan en zei toen; “nou moe. Helemaal vergeten?”
Maar daarmee was het probleem nog niet opgelost.
Onderaan de wok moesten tientallen gaskranen in zeer kort tijdsbestek opengedraaid worden. Het waren er zoveel, dat er een zeker risico bestond; dat de tijd die benodigd was om al die kranen open te draaien wel eens te weinig zou kunnen blijken te zijn. Het was zeker niet ondenkbaar; dat tegen de tijd dat ze alle kranen open gedraaid hadden, de gehele zaak een enorme gasbel kon zijn geworden. De gevolgen zouden dan bij ontsteking niet meer te overzien zijn.
“Dus we moeten die kranen handmatig gaan open draaien Kievit?”
“Nee, dat is te gevaarlijk”, sprak hij resoluut en wilde de ducktape al van zijn arm af halen.
“Wacht even Kievit”, zei de Raaf. “Als iemand van ons al die kranen handmatig zou gaan open draaien, heeft die inderdaad nooit genoeg tijd. Ik vermoed in een straal van duizend meter volledige destructie. Dus dat is geen optie. Maar wat als wij alle drie nu eens zo snel mogelijk de kranen open gingen draaien? Hoe zit het dan met de ontstekingstijd Kievit?”
De mannen zagen Kievit hoofdrekenen. Na een poosje hoorden ze Kievit zeggen; “in theorie is het misschien te doen. Maar ik weet niet zeker of ik alles juist heb weten in te calculeren. Uiteindelijk schat ik kans op succes zo tegen de 87,8 procent.”
“Oei, ik had op een gunstigere statistiek gehoopt”, zei Rinus. “Willen we dat risico wel lopen?”
“Minder dan twintig procent is te doen”, zei de Raaf. Maar of ze nu die mening van de Raaf serieus mee moesten wegen?
“Chef?”
“Wacht even Rinus, ik ben aan het nadenken. Hoe lang heb je nodig Kievit, om ook de gaskranen op afstand te kunnen openen?”
“Dat zal met pneumatisch leidingwerk moeten. Het ontwerp alleen kost me al gauw een dag of drie. Dan nog vier voor montage en minimaal een hele week voor testen. En dan schat ik alles  zo gunstig mogelijk in. Ik ga er bijvoorbeeld vanuit; dat alle materialen dan wel op voorraad zijn. Twee weken minimaal, zegge en schrijve veertien dagen als ik de zondag meereken als werkdag.”
“Nee, dat is te lang en geen optie. Mannen, ik weet dat dit een groot risico is. Zelf ben ik ervan overtuigd dat het risico de baten waard is. Als iemand hier bezwaar tegen heeft, dan vind ik dat ook zeer wel billijk. Ik zeg zelf doen. Maar als iemand zegt van niet; dan blazen we de boel af.”
“Dat betekent Chef”, zei Rinus. “Dat we de boel dan mogelijk definitief afblazen. Ik denk niet dat we ons dat kunnen veroorloven. Ik zeg dan ook doen. Voor ons allemaal, maar voor meneer Pastoor in het bijzonder. De Raaf?”
“We hebben wel voor hetere vuren gestaan. Hoewel we het nu wel letterlijk over echt vuur hebben. Alles afwegende ben ik gewoon te nieuwsgierig van aard. Dus ja; doen.”
De mannen keken nu naar Kievit.
“De gasflessen staan circulair opgesteld. Ik ben van buiten begonnen en heb om de ene stap links en rechts van mij een fles gezet. De buitenste ring bestaat uit ongeveer een derde van het totaal van alle flessen. Na de buitenste ring heb ik een ring met een kleinere diameter opgesteld op gelijke wijze en zo verder en in het midden staat er eentje. Zo kan de gehele wok gelijkmatig verwarmd worden. Als één van jullie de buitenste ring doet, dan kunnen die andere twee de binnenste ringen voor hun rekening nemen. De kranen hoeven ook weer niet volledig opengedraaid te worden, alle flessen zijn namelijk vol. Dus twee halve slagen linksom zou genoeg moeten zijn, dat scheelt weer in tijd. Als jullie zo in zones de flessen open weten te draaien, dan moet het risico nog minder zijn dan mijn eerste berekening. Ik schat zo tegen de tien procent. Maar dan mag er met geen enkele fles iets mis gaan.”
“Kievit zegt dat ie akkoord is Chef.”
“Okay mannen, als we dalijk beneden zijn, tel ik af.”
De mannen keken elkaar nog even aan en wensten elkander succes, waarna de agenten en de Raaf achter de wand van de wok verdwenen.
Hollestelle ging op zijn hurken zitten en legde zijn rechterhand op een gaskraan rechts van hem en zijn linker op die links van hem. Hij keek onder de wok door en zag de Raaf al zitten, alleen zat hij in tegenovergestelde richting. Daarna zag hij Rinus in het midden plaats nemen.
“Rinus, jij gaat van binnen naar buiten werken. Wij doen de buitenste ringen, waar de Raaf naar binnen toe werkt. Als jullie mekaar tegen komen, staan alle binnenste ringen open. Dan gaan jullie als de sodemieter jullie ladders weer op okay?”
“Okay Chef.”
“Zie je boven Kamiel … oh jee, sorrie, dat was een ongelukkige uitspraak. Ja, begrepen commissaris.”
“Okay mannen, één, twee, drie!”
Op ‘drie’ begonnen ze aan de kranen te draaien alsof hun leven ervan af hing, dat het dan ook deed.
“Eén, twee halve slag, stap stap, één, twee halve slag, stap stap”, etc. etc.
Rinus werkte als snelste zich van binnen naar buiten en ook de Raaf was al aardig op gang.
Hollestelle zelf merkte al na nog geen tien paar flessen dat hij kramp voelde. Hij verbeet de pijn, want hij was nog lang niet halverwege. Toen Rinus en de Raaf mekaar omarmden, alsof ze mekaar na jaren strijd bij de Elbe tegen kwamen, had Hollestelle nog de grootst mogelijke moeite. Na hun omarming renden de Raaf en Rinus als de wiederweerga naar hun ladder toe en klommen met twee of meer treden tegelijk omhoog. Toen ze beiden boven zaten uit te hijgen, was Hollestelle de tel kwijt geraakt.
“Hoeveel nog?”, hijgde hij zwaar en draaide en draaide maar door.
“Hè?”, verwonderde hij zich over het gebrek aan weerstand van het volgende paar. “Natuurlijk! Die staan al open. Ik ben er!”
Hij rende naar zijn ladder en het rook al erg sterk naar gas. Terwijl hij de ladder opklauterde, bad hij dat hij snel genoeg was geweest. Toen hij zich met zijn handen aan de rand van de wok optrok, zei hij: “Nu Kievit, nu!”
KLIK!
Een verschrikkelijk dof harde dreun deed de wok en dus ook de mannen hard beven en ze voelden een onverbiddelijk lome drukgolf van warmte opstijgen. Ze moesten zich stevig vasthouden aan de rand van de wok, anders waren ze ongetwijfeld weggeblazen. Zo snel als de dreun was gekomen, zo plotseling verdween hij en kwam de wok tot stilstand.
“Yes!”, balde Rinus zijn vuist.
“We hebben het geflikt!”, lachte de Raaf breeduit.
“Dank oh dank U”, keek Hollestelle naar boven en Kievit wikkelde tevreden het ducktape van zijn arm.
Het geluid van de vele branders beneden hen was rustgevend sereen en ze keken mekaar gelukkig aan.
“Weet niet van jullie”, zei de Raaf, “maar ik heb me nog nooit zo relaxt gevoeld.”
“Ik kan ook inderdaad een zeker gevoel van euforie niet helemaal onderdrukken de Raaf'”, lachte Hollestelle hem toe.
“Chef? Ik zou hier zo een dutje kunnen doen.”
“Stop daarmee!”, klonk de luide stem van Kievit nu dat pijn in de oren deed.
Hoewel de wok gevuld was met kruiden, was de versterkende echo nog behoorlijk.
“Wat jullie ervaren is een gebrek aan zuurstof. De branders zuigen onze zuurstof weg, dus blijf bij je positieven!”
“Verdulleme Kievit. Is dit het volgende probleem waar je geen rekening mee hebt gehouden?”
“Neen! Dit is ingecalculeerd en niet alleen dat. Het is essentieel om de kruiden te kunnen lezen.”
Toen Kievit de kruiden noemde, kwam de focus weer terug. Ze stonden hier per slot van rekening op een ladder in een absurd grote wok te kijken om die kruiden. Het ging om de kruiden en ze zagen dat de wok begon te gloeien. Een beetje rook steeg op van de kruiden.
Het begon als een onschuldig ogend pluimpje, dat vredig omhoog begon te dwarrelen.
“Het gaat beginnen”, fluisterde Kievit. “Wat jullie ook doen, hou de wok stevig vast, horen jullie mij? Hou de wok stevig vast. Laat niet los wat er ook gebeurt!”
De pluim veranderde als vanzelf in een kolom van rook, dat steeds breder werd.
“Ik vind dit eng worden”, zei Rinus; die zijn knokkels wit zag worden want de wok voelde als zijn reddingsboei. “Ik voel me licht worden. Wat gebeurt er met me?”
“De kruiden Rinus, de kruiden. Concentreer je op de kruiden.”
Of het nu het gebrek aan zuurstof was, of de rook van de kruiden; ze voelden het allemaal. Het was alsof ze een zware klap op hun achterhoofd kregen, dat gek genoeg geen pijn deed maar hen alleen maar steeds lichter voelen deed.
“Volgens mij worden we high?”, sprak Hollestelle. Hij probeerde na te denken, maar dat lukte niet meer.
“Ik hou van een sigaartje”, zei de Raaf. “Maar dit is zoveel anders.”
De gehele wok was nu gevuld met een scherp ruikende rook en Kievit zei: “wat er nu ook gebeurt, hou je vast! Hou je vast aan de wok!”
De branders hadden meer zuurstof nodig. Het rolluik begon te vibreren door de trek van lucht, dat aangezogen werd door al die branders. De rookkolom steeg nu niet verder omhoog, maar begon te draaien door de aangezogen luchtstroom door het rolluik. De eerste rotaties waren overweldigend voor de mannen. Hun neusgaten vulden zich met de scherpe rook van de Indische kruiden. Het voelde nu alsof hun hoofd van hun lichaam werd gerukt. Ze zagen dat hun eigen hoofden mee begonnen te draaien met de kolom, dat nu versneld begon te draaien.
“Zitten we nou naar een tornado te kijken?’, wist het hoofd van de Raaf, dat langs hen heen snelde, nog uit te brengen.
“Daar gaan we!”, gilde het hoofd van Kievit boven het enorme geluid van de wind uit, “hou je vast!”
En daar gingen ze inderdaad. Hun hoofden kwamen weer op hun torso, alleen nu voelden ze geen ladder meer. Ze leken te zweven in de wind. De rookkolom draaide nu zo hard, dat ze zich alleen nog konden concentreren op zich krampachtig vasthouden aan de rand van de wok. Tegen de tijd dat de rookkolom op maximale snelheid roteerde, hingen ze horizontaal aan de wok, die zelf ook leek te willen gaan draaien. Het voelde niet meer alsof ze zweefden, ze zweefden daadwerkelijk.
Hollestelle probeerde naar Rinus te kijken aan de overkant. Maar de rookkolom was te dik voor geworden. Net op het moment dat het leek dat hij zich niet langer vast kon houden, werd hij overvallen door een nog nooit eerder ervaren gevoel. Hij wist dan ook niet wat hem overkwam en nog minder hoe hij zich voelde. Het enige waar hij nu wel zeker van leek te zijn, was het overweldigende begrip van een andere wereld.
Een wereld waar hij zo in kon stappen. Al dat hij hoefde te doen, was de wok loslaten en hij zou zo in die hele nieuwe wereld kunnen stappen. Iets diep in hem deed hem doen vasthouden. Maar de nieuwe wereld leek hem vast te grijpen en naar binnen te willen trekken. Hoe hard er ook aan hem getrokken werd, hij merkte al snel; dat hij er niet heel veel moeite voor hoefde te doen om de rand van de wok vast te blijven houden. Op dat moment besefte hij dat het schaduwen waren, die geen vat op hem konden krijgen. Tenminste niet zolang hij zich maar aan de wok vast hield.
Ondanks deze op het oog bijzonder hachelijke situatie (ze hingen hoe dan ook in een heftige kruidentornado aan een belachelijk grote wok, die ook nog eens vervaarlijk leek te gaan tollen) kwam er een zekere kalmte over hem heen. Hij keek in de rook en zag de schaduwen steeds duidelijker worden. Toen leek het alsof alles stopte en hij op zijn gemak zat te kijken naar …
“Ja, waar kijk ik nu eigenlijk naar? Het lijkt wel … verdulleme. Dit is wajang!”
Hoewel voor iedereen de ervaring tot het begin van de wajang anders was, kwamen ze allen op datzelfde punt van besef aan.
Ze ontspanden zich en keken naar het schimmenspel, dat zich voor hen aan het ontrollen was in de wajangwok van Kievit.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.