
Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk VIII, De storm geeft, de storm neemt.
Hoofdstuk VIII De storm geeft, de storm neemt.
Hoewel van buitenaf bekeken er een verschrikkelijk gevaarlijk uitziend gele tornado in de gigantische wajangwok van Kieviet raasde, hingen de mannen vrij moeiteloos aan de rand van de enorme wok. Voor hen vormden zich twee wajangpoppen, die ruzie leken te maken. De kleinste pop herkenden ze direct als mevrouw Pastoor. De grotere pop herkenden ze niet, maar deze bleek in alles de meerdere van mevrouw Pastoor.
Mevrouw Pastoor had iets ergs gedaan en moest daarvoor gestraft worden. Maar wat voor straffen ze ook kreeg, ze lachte erom?
Zo kreeg ze zeventien zweepslagen. Met iedere slag van de zweep lachte ze alleen maar harder? Daarna werd ze verbannen naar een klooster, waar zeer strenge regels golden. In no time had ze alle nonnen zover weten te krijgen; dat deze zich op provisiebasis lieten betalen voor vleselijke lusten?
Strafregels kreeg ze opgelegd. Ze moest honderd keer schrijven; “ik mag geen madam spelen als ik ook een lieve non wil worden.” Daarna vroeg ze, of ze nog wat meer strafregels mocht schrijven.
Mevrouw Pastoor bleek kortom onverbeterlijk.
Zo zagen de mannen dat het eens streng gelovige nonnenklooster in een Madame Tussauds vestiging veranderde. Alleen leek die in niks op een wassenbeeldenmuseum. Mevrouw Pastoor was er de madam van en de enige was, was de was in haar handen. Was waar ze heel veel geld mee verdiende. Het verwerd tot een Sodom en Gomorra in het klein en dat liet mevrouw Pastoor bewust gebeuren!
Ze moest weer bij haar meerdere komen. Die wist eindelijk een straf te verzinnen, waar mevrouw Pastoor gewoon onpasselijk van werd. Ze werd verbannen! En niet gewoon verbannen om weer wat anders te kunnen gaan doen. Neen, ze werd verbannen naar een functie elders!
Eerst lachte mevrouw Pastoor nog om haar verbanning. Maar toen sprenkelde haar meerdere wat gelig poeder over een kleine wajangpop, die ze in haar hand hield. Mevrouw Pastoor kromp zichtbaar ineen. Het was duidelijk, dat dit haar veel pijn deed. Met een afgrijselijke gil, die minutenlang leek te duren, werd ze verbannen naar haar functie elders. Een vrolijk Oosters melodietje klonk door de storm en na de laatste toon werd het plotsklaps doodstil.
De rook in de wok was verdwenen en de wok zelf bewoog niet meer. Het enige geluid dat ze nog konden horen, was het geluid van de tientallen branders onder de wok.
“We kunnen nu even loslaten”, zei Kievit. “Geniet maar even van dit moment. Maar blijf in de buurt van de rand.”
“Hè? Wat is dit? Ik zweef?”, hoorden ze de Raaf zeggen.
Rinus en Hollestelle keken met verbazing naar de Raaf, die de rand los had gelaten maar niet viel. Hij zweefde en deed zelfs lachend wat salto’s. Hollestelle en Rinus lieten nu ook los en vielen ook niet. Ze zweefden alsof ze op hele dikke wolken lagen?
“Wat is dit Kievit?”
“We zitten nu in het oog. Deze wajangwok heeft mijn stoutste vermoedens overtroffen. Wat voelt dit lekker.”
“Heerlijk inderdaad. Wat is dit merkwaardig maar fijn.”
Na enkele minuten zweefde Kievit weer terug naar de tl-bak en zei: “mannen het is tijd om de rand weer vast te gaan houden. Het oog is bijna voorbij.”
“Wat jammer nou, ik lag net lekker te zweven”, zei de Raaf. “Kan ik nog niet even … ?”
“Luister naar Kievit de Raaf!”, sprak Hollestelle, die alweer aan de rand van de wok hing.
“Toe de Raaf, ik word zenuwachtig van je zo”, zei Rinus, die zich inmiddels ook alweer aan de rand had vast geklemd.
“Okay okay”, mopperde de Raaf en pakte de rand weer beet.
Lang had hij de rand nog niet vast, of de storm keerde plotseling in alle hevigheid weer terug.
Het schaduwspel ging verder en mevrouw Pastoor was verbannen naar de wereld van ‘Copypaste’. Tenminste dat stond er boven de ingang waar ze zich moest melden. In deze hele nieuwe wereld kon mevrouw Pastoor zich niet anders gedragen dan wat reeds al als gedrag bestond. Hoe ze zich ook probeerde te ontworstelen aan de daar geldende normen, al dat ze kon worden; was iets dat al bestond. En dus al lang geaccepteerd was. De mannen zaten tevreden te kijken naar hoe de kleinere wajangpop nu niet meer ontsporen kon. Maar de tornado van specerijen deed hen al snel anders inzien.
De Copypaste wereld bleek een moderne versie van wajang. Maar het bleef in oorsprong wajang.
Zo zagen de mannen de geschiedenis van Indonesië aan zich voorbij trekken met als centraal thema de strijd tussen goed en kwaad. Stille krachten en alle menselijke emoties werden gecopypasted. Hoe de pop van mevrouw Pastoor ook probeerde; ze kon zich niet ontworstelen aan de geldende normen en alles leek onder controle van het goede.
Maar toen kwamen er Jantjes in het spel.
Deze koloniale Jantjes brachten twee heel andere emoties mee, waardoor mevrouw Pastoor eindelijk weer iets van lol in haar ballingschap vond. Ze begon met ‘Jantje lacht’ en volgde daarna met ‘Jantje huilt’. Deze copypaste was zoals elke copypaste ongevaarlijk. Maar het kwade in mevrouw Pastoor kon door deze nieuwe gedragingen aan kracht winnen. Ze begon de nieuwe emoties steeds sneller af te wisselen. Waar het eerst nog ‘Jantje lacht’, en ‘Jantje huilt’ was, werd het al snel de lach en de traan. Ze wist deze emoties steeds sneller te copypasten, dat op een gegeven moment de mannen niet meer konden zien; wanneer ze nu de lach was en wanneer de traan. Het was enorm verwarrend. Het lachende en huilende gezicht wierp een heel andere schaduw in de tornado. De mannen waren nu getuige van de geboorte van een nieuw gezicht. Dat nieuwe gezicht werd geboren in de schaduw en dat zag er niet uit.
Rinus schrok ervan en liet bijna van schrik de rand los. Gelukkig herpakte hij zich en zo zagen nu een nog kleiner en gebogen wajangpoppetje ontstaan. Dit wajangpoppetje bleek onaantastbaar voor de geldende normen in de wereld van Copypaste.
Wild begon het nieuwe poppetje om zich heen te slaan en alle bestaande eeuwenoude schaduwen werden bruut uit de weg geruimd. Het ene na het andere poppetje werd onthoofd dan wel op andere wijze vermoord. Nadat de wereld van Copypaste uitgemoord was, liep ze terug naar haar eigen wereld. Maar ze had buiten de werking van het gele poeder, waarmee ze tijdens haar verbanning besprenkeld was, gerekend. Het lukte haar niet andere werelden te betreden. Het poeder werkte als een laatste en ondoordringbare firewall onafhankelijk welk gezicht ze had of welk gedrag ze vertoonde. Het poeder kon ze niet manipuleren en ze leek gedoemd voor eeuwig te dolen. Heel lang zweefde ze over de wereld die alle werelden samen hield, waar ze nergens naar binnen kon.
De storm moest nu op zijn einde lopen. Anders zouden de branders wel leeg raken. Kievit gilde dan ook; “we zijn bijna bij het einde mannen. Hou vol, hou de rand vast tot het bittere einde!”
Net toen mevrouw Pastoor de moed op wilde geven, zag ze een hand die voor haar een deur open hield.
“Is dat nou?”; gilde Rinus in opperste verbazing.
“JA!”, gilde de Raaf zo hard mogelijk om boven het geraas van de storm uit te komen; “DAT IS DE DEUR VAN ONZE KERK!”
“Potverdulleme! Wie heeft die voor haar open gedaan?”
Lang hoefde Hollestelle niet te wachten, want daar verscheen een andere pop in de storm. Eentje die vanuit hun kerk kwam?
“Is dat nou?”
“JA. JAJA. HAHAHA HIJ IS HET! HIJ IS HET ECHT! MENEER PASTOOR!”, gilde Rinus in een opwelling van emotie.
“Rinus! Pas op!”, gilde Kievit nog. Maar het was tevergeefs.
“WACHT MENEER PASTOOR. IK KOM U HELPEN!”, gilde Rinus overmand door liefde en hij liet de rand van de wok los.
“Neeeeee! Rinuuuuuuuus!”, gilde Hollestelle nog wanhopig.
En voordat de Raaf nog wat kon gillen, werd Rinus in een flits de andere wereld ingezogen. De gasflessen van de branders waren leeg, de kruiden bovendien volledig opgebrand en de mannen voelde de zwaartekracht opeens weer zwaar aan hen trekken. Ze klapten hard vanuit hun horizontale zweefpositie tegen de wok aan en de storm ging liggen.
“Rinus! Rinus! Antwoord mij!”, gilde Hollestelle aan de rand hangende en met zijn benen wild bengelend de ladder zoekende.
“Rinus is weg”, zei Kievit. “Ik heb nog zo gezegd hou je vast.”
De Raaf was als eerste beneden en kon zijn kont niet keren in de werkplaats vanwege de enorme wok. Hij voelde zich misselijk worden en gaf over.
“Keuken, nu!”, hoorde hij Kievit zeggen en hij liep naar de gang, die naar het keukentje van Kievit leidde. Boven hem hoorde hij de commissaris hevig snikkend de ladder afkomen.
De Raaf plofte compleet uitgeput neer en vroeg aan Kievit die stil tegenover hem zat; “Rinus?”
Kievit antwoordde niet maar schudde zachtjes van nee.
Hollestelle kwam wankelend het keukentje binnen en greep naar de schouder van de Raaf om zijn evenwicht te houden. De Raaf hielp hem op een stoel en zo zaten een heel lange tijd voor zich uit te kijken. Tranen vloeiden stil. Af en toe hoorden ze Hollestelle snikkend een krachtterm mompelen. Het was de Raaf, die als eerste wat hardop durfde te zeggen.
“Ik wil ook naar die andere wereld toe.”
“Kan niet”, zei Kievit.
“Hoezo niet?”
“Kruiden zijn op en gas is ook op.”
“Wat als ik aan meer kruiden kan komen?”
“Dan nog de Raaf. Ik heb al het gas gebruikt. Met de huidige gasprijzen is zo’n voorraad opbouwen niet meer te doen. Er is bovendien overal tekort.”
“Ik ga naar huis”, stootte Hollestelle uit en stond op.
“Kamiel?”
“Laat me”, zei de commissaris met brekende stem. En hij liep zonder verder wat te zeggen de keukendeur uit. In een waas liep hij naar huis, ging de trap op naar de slaapkamer; waar hij heel hard zijn hoofd in het kussen drukte en onbedaarlijk begon te huilen.
“Ik ga naar bed”, zei Kievit. Zonder verder wat te zeggen, sloeg hij de slaapkamerdeur achter de Raaf in het slot.
Met zwaar gemoed stond de Raaf op en liep naar huis.
Thuis weigerde hij toe te geven aan zijn verdriet. Hij begon te ijsberen. Maar al waar hij aan kon denken was; hoe gelukkig Rinus oogde, toen hij meneer pastoor zag. Maar dat was geen enkele geruststelling.
“Dacht te zien!”, corrigeerde de Raaf zijn eigen gedachtengang, “Rinus dacht meneer Pastoor te zien!”
Hij sloeg met zijn vuist een keukendeurtje dicht. Want wat kon hij nou alleen beginnen? Ten eerste was hij helemaal geen agent en ook ten tweede was hij het niet. De commissaris was mentaal compleet uitgeschakeld en aan Kievit had je een hoop, maar niet waar het een officieel politie-onderzoek betreft.
“Gohverdoeme!”, gilde hij in wanhoop en liep naar de woonkamer, waar hij op de bank plofte. “Goh-ver-doe-me!”
Hij verdrong iedere traan in zijn frustratie en werd enorm boos. In die twintig procent kans had hij aanvaard, dat er gewonden hadden kunnen vallen. Zelfs had hij het geaccepteerd, dat hij het niet zou redden. Hij kon best leven met het feit dat hij er niet meer zou zijn. Maar om als enige zo over te blijven, daar kon hij onmogelijk mee leven.
“Ik haat dat onnatuurlijke!”, gilde hij tegen de kachel. “Ik haat het, hoor je me?!”
De kachel zei niks terug. Dus stond hij woedend op en liep naar de boekenkast.
Hij begon alle boeken eruit te halen en gooide die in de kachel. Met een beetje petroleum stak hij de kachel aan, hoewel het buiten best goed warm was. Maar iedereen verwerkt intens verdriet anders.
Na de laatste pocket stond hij hevig zwetend voor de kachel te gillen; “ik haat het onnatuurlijke gohverdoeme!”
Hij rukte zijn kleren van zijn lijf en gooide deze ook in de kachel. De Raaf kastijdde zo met hitte zijn lichaam en gilde; “kom maar op met je vagevuur. Ik vreet je rauw!”
Na een dikke twee uur was hij nog niet gekalmeerd, maar de kachel wel.
Hij zocht naar meer brandbaar spul en trapte tegen de boekenkast. Hele planken tegelijk duwde hij de kachel in en bleef maar gillen om zijn intens leed eruit te laten. Maar het leed was te groot en de kachel te klein. Het hielp kortom allemaal niet.
Hij pakte de laatste plank van de grond en ramde deze werkelijk zo hard de kachel in, dat de afvoerpijp bijna los sprong. Boos keek hij hoe de vlammen zich in het goedkope spaanplaat vraten. Het kleine stickertje begon al te bollen, toen hij het onwillekeurig las. Het was een Billykast van de Ikea en toen hij Billy las, stopte hij met razen en tieren.
“Billy, Bill. Natuurlijk, Bill!”
Hij rende naar de telefoon in de gang en graaide naar het kleine adressenboekje in de la van het gangtafeltje onder de spiegel.
Voor de duidelijkheid betreft het hier een mobiele telefoon. Maar de Raaf is nogal een eigenaardige en heeft de zijne al jaren geleden opgehangen in de gang. Hij gebruikt zijn mobiele telefoon alleen mobiel als hij het huis uit gaat. Eenmaal thuis, plaatst hij de telefoon in de houder naast de spiegel in de gang en daar blijft die dan de hele tijd. Zelfs als er een telefoontje binnen komt, voert hij het gesprek in de gang. De Raaf is zo nog nooit zijn mobieltje kwijt geraakt. De wetenschap dat de telefoon altijd in de gang hangt, voelt zo vertrouwd, dat hij dat nooit zou veranderen.
Hij drukte het nummer zo snel als hij kon en het ging over.
Een dame nam op die de Raaf niet kende. Ook de Raaf kende haar niet. Het bleek een thuiszorgdame te zijn. Het ging niet goed met Bill. Hij was een jaar geleden gestopt met praten, lopen en eten. Nu lag hij al een jaar naar het plafond te staren en zonder sondevoeding was het al eerder einde verhaal geweest. Teleurgesteld verbrak de Raaf de verbinding. Even wilde hij weer gaan vloeken en vernielen, maar dat had hem zojuist al geenszins op kunnen luchten. Hij bladerde door het telefoonboekje en drukte een ander nummer.
“Jack? Ben jij het Jack?”
“Ja, dit is Jack. Met wie spreek ik?”
Toen brak ook de Raaf en begon heel hard te huilen door de telefoon.
“Het spijt mij, maar ik kan u een nummer van slachtofferhulp geven. Heeft u een pen?”
“Stop Jack, stop. Ik ben het; de Raaf. Slager en patholoog anatoom zonder papieren uit Serooskerke?”
“De Raaf?! Maar mijn hemel, wat is er aan de hand?”
De Raaf probeerde zijn huilbui te onderdrukken, dat maar ten dele lukte. Het lukte hem wel Jack op de hoogte te brengen over het enorme drama dat zich zojuist had afgespeeld en ook waarom.
Jack luisterde in steeds groter wordende ontzetting en zat ondanks de long distance ook met tranen in zijn ogen.
“Ik … ik kan dit niet geloven de Raaf.”
“Ik ook niet en toch is het zo.”
Dit, dit … verdorie de Raaf, dit is iets waar een normaal mens vaak genoeg niet meer overheen kan komen. Maar”, Jack veegde met zijn zakdoek zijn gezicht weer droog; “jullie zijn geen normale mensen! Hoor je me de Raaf? Je moet de commissaris weer op de been krijgen.”
“Dat kan ik niet meer’, huilde de Raaf nu weer luid, “je hebt niet gezien hoe ie er aan toe was.”
“Dan zit er maar één ding op. Ik pak het eerste vliegtuig de Raaf. Hoor je me? Hou vol hoor!”
“Jaja, kom snel. Laat me je vluchtnummer weten, dan pik ik je op. Haast je …”, wist de Raaf nog net uit te brengen, toen hij zich liet vallen en bewusteloos in de gang neer viel.
“PIEPERDEPIEP” “zoemzoemzoem”
“PIEPERDEPIEP” “zoemzoemzoem”
“PIEPERDEPIEP” “zoemzoemzoem”
Zo piepte en trilde het toestel al enige tijd naast de Raaf op de planken vloer van de gang. De Raaf keek verdoofd op en verwonderde zich even over het plafond, want lag hij nou in de gang? Veel te snel naar zijn zin kwam dat misselijke gevoel weer terug en hij greep naar zijn mobieltje, dat lag te trillen en te piepen.
“Hallo. Met de Raaf”, sprak hij lijzig.
Maar het piepen hield niet op en niemand antwoordde. Hij keek naar het scherm en zag dat er een wel heel aparte boodschap moest zijn ge-appt. Normaal stopte dat gepiep en getril na een poosje. Maar nu pas toen hij op het onbekende nummer drukte, floept eeen blauw scherm aan met de letters FBI.
“Zit ik nou in een app-groepje van de FBI?”
Het bleek een bericht van Jack te zijn, waarin hij het vluchtnummer door gaf.
Hij keek op zijn horloge en verbaasde zich over hoe lang hij kennelijk wel niet out was geweest.
Hij kwam moeilijk overend en mompelde; “Schiphol is zeker een uur rijden en hij komt aan op … eens even kijken. Dan moet ik nu weg!”
Hij stond op en legde zijn mobiel in de houder. Het telefoonboekje legde hij terug in de la en hij pakte de autosleuteltjes eruit. Even dacht hij nog aan koffie. Maar een snelle blik op de klok zei hem, dat hij al aan de late kant van de late kant was. Dus sprong hij de auto in en scheurde niet veel later over de Zeedijk naar de provinciale weg. Op de snelweg trapte hij het pedaal nog verder in en het zullen misschien een paar minuten zijn geweest, maar veel meer te laat was hij niet.
Jack stond hem al op te wachten.
Hoewel hij daar niet mocht parkeren; remde de Raaf af, sprong uit de auto en vloog Jack spontaan in de armen.
“Verdorie Jack, wat ben ik blij dat je er bent. Ik heb je zo nodig!”
Zo emotioneel had Jack de Raaf nog nooit meegemaakt. Maar dat was niet de reden, dat hij de Raaf heel raar aankeek.
“Kom laat me je koffers doen”, en de Raaf schoof zijn twee koffers de bolide in en een gelach achter hem steeg op. Hij negeerde het lachen. Daar was hij nu echt niet voor in de stemming en ging weer achter het stuur zitten. Na de ontgrendeling gilde hij; “de deur is open Jack, kom zitten.”
Jack opende de deur aan de passagierszijde en nam duidelijk ongemakkelijk plaats.
“Wat kijk je nou raar Jack?”, vroeg de Raaf terwijl ze weg reden. “Oh dat? Ja, mijn oude camper is niet meer. En ja, ik weet dat dit een lijkenwagen is en snap dat het even wennen is. Maar ik heb zo wel alles bij me wat ik nodig mocht hebben. Sorrie, ik had je dit eerder moeten zeggen. Maar man, wat ben ik blij dat je er bent.”
De hele weg bleef Jack voor zich uit staren en vermeed ieder oogcontact. Dat duurde zo lang, dat het begon te malen bij de Raaf. Want wat als hij dat verdomde onnatuurlijke hier een ritje aan het geven was? Ja, zover was de Raaf al.
Ondanks allerhande vragen, bleef Jack de conversatie uit de weg gaan en zei alleen maar; “ik hoop dat we er snel zijn.”
Ter hoogte van de Dam vond de Raaf het wel welletjes en ging de weg af bij het eerste de beste tankstation. Daar parkeerde hij de bolide en zette de motor af. Hij keek Jack indringend aan, die hem gewoon stijf bleef zitten vermijden.
“Wat heb je Jack? Je kijkt me de hele weg al niet aan en zegt bijna niks.”
“Ach, ik hoop alleen maar dat we snel thuis zijn”, lachte Jack wat zenuwachtig.
“Ik ga een snicker kopen. Wil je ook wat?”
“Oh nee de Raaf, alsjeblieft doe dat nou niet. We moeten echt snel naar huis.”
“Wat een nonsens!”, gooide de Raaf de deur open en wilde uitstappen.
“Niet doen!”, hoorde hij Jack zeggen en voelde een krachtige hand op zijn schouder.
“Waarom niet?”
“Nou daarom”, en wees zonder naar de Raaf te kijken naar de Raaf.
“Gohverdoeme”, zag de Raaf nu pas; “ben ik nou in m’n piemelnakie naar Schiphol gereden?”
“Ik vrees van wel de Raaf.”
“Mijn hemel Jack, ik heb je nog staan omarmen … nog gebukt voor die koffers …”
“Jaja, kom, laten we nu maar snel naar huis gaan de Raaf.”
“Ohoh, dan moet jij je net zo opgelaten hebben gevoeld zoals ik me nou voel.”
Een voorzichtige glimlach leek even zijn tranen te verdringen bij de gedachte, dat ie bijna zo die shop binnen gelopen was.
“We zijn er zo Jack”, draaide de Raaf zijn bolide de weg weer op. “Enne dank je.”
“Ik had je zo echt niet die winkel in laten gaan hoor de Raaf. Ze hebben daar overal camera’s hangen. Je was in no time viral gegaan vrees ik.”
“Voor het komen Jack, dank je voor het komen.”
“… Oh ja, vanzelfsprekend de Raaf, vanzelfsprekend Wat een toestand.”
“Misère Jack, gewoon één grote misère van ellende.”