
Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk XI, Het telefoontje van Aramis
Hoofdstuk XI Het telefoontje van Aramis.
“En?’, begon de Raaf voorzichtig de debrief van Rinus , “hoe was het Rinus?”
“Allereerst moet het mij van het hart, dat ik jullie nooit genoeg kan bedanken. En Jack? Hij heeft zich opgeofferd voor mij. Waarom?”
Met betraande ogen zat Rinus strak naar zijn bekertje koffie te kijken.
“Rinus”, keek Hollestelle hem van de andere kant van het bureau aan.
“Ik .. Wij, ik moet zeggen ‘wij’ waren ontroostbaar, toen je niet meer uit de wok kwam. Voor mezelf gesproken, hoefde het voor mij niet meer. Zonder jou verdergaan … Wat ik probeer te zeggen; is dat ik weliswaar niet in de wok was gezogen, maar ik zat wel in het grootste gat ooit. Op de bodem lag ik Rinus. Daar op het diepste dieptepunt van mijn leven begreep ik, dat leven zonder mijn zeer gewaardeerde adjudant voor mij niet meer hoefde … Dat wat Jack is overkomen, is verschrikkelijk. Maar je kan nooit half weten; hoe plezierig ik het vind; je weer hier tegenover me te zien zitten. Het was Jack die mij uit dat gat heeft getrokken Rinus. Zonder Jack was ik nooit meer mijn bed uitgekomen. Jack maakte mij duidelijk, hij confronteerde me er als het ware mee; wat het betekende om politieman te zijn. Dat wist ik natuurlijk wel. Maar zoals ik al zei, hoefde het voor mij allemaal niet meer. Jack was van top tot teen, tot in het binnenste van zijn bast een uitstekend politieman Rinus. Hij besefte, waarschijnlijk als geen ander, het risico dat hij nam. Toch nam hij dat bewust Rinus. … Wat ik je duidelijk probeer te maken, is dat Jack een groot hart had en meteen op het vliegtuig is gestapt toen hij het van jou hoorde. Zo was Jack, zichzelf altijd wegcijferend zolang hij mensen maar kon helpen en bijstaan; dat wilde hij. Dienstbaar zijn en dat heeft ie tot en met het einde wel bewezen. Wat hij echter niet wilde Rinus, was medelijden. Dus als antwoord op je vraag; Jack was ons voor. Als Jack zich niet had opgeofferd, dan had ik dat wel gedaan. Of de Raaf. Van Kievit weet ik het zo net nog niet.”
“Luister goed naar wat Hollestelle hier zegt Rinus. In de afgelopen dagen hebben wij een tijd gehad, die zowel vreselijk als verschrikkelijk was. En eerlijk gezegd kan ik de woorden niet vinden, om de mate van doorstane ellende uit te drukken. Er was één ding dat ons op de been bracht en hield. En dat was de ieniemienie mogelijkheid jouw terug te halen. Zonder Jack was dit nooit gelukt. Het was net … nou moet je niet boos worden hoor. Maar het was net, alsof Jack jouw functie wist te vervullen. En dat deed ie gewoonweg geweldig zonder poespas. Hij nam het mij geeneens kwalijk; dat ik hem poedeltje naakt van Schiphol naar Serooskerke heb gereden. Ik bedoel maar. Had jij dat kunnen doen?”
“Pardon de Raaf? Ben jij naakt de straat op gegaan?”
“Ik ben er in het geheel niet trots op. Maar ja, dat ben ik. Ik was van slag Rinus.”
“Zo van slag dat je bent gaan streaken?”
“Nou geef je er een heel andere draai aan. Zo was het echt niet hoor Rinus.”
“Chef?”
“Zo was het wel Rinus. Hij heeft zelfs zo koffers staan inladen.”
“En plein public?”
“Voor die hele lange rij bij Schiphol Rinus”, bevestigde Hollestelle en knikte glimlachend.
De Raaf zei nijdig; “zo was het niet!”
Het brak de spanning. Hoewel de Raaf zich helemaal niet kon vinden in de wijze; hoe Hollestelle Rinus weer terug op z’n gemak wist te krijgen.
“En de Raaf? Heb je nou moeten bukken om die koffers op te pakken?”, proestte Rinus het nu zo ongegeneerd uit; dat de Raaf eruit stootte: “ik wou dat Jack hier weer zat!”
“De Raaf! Dat neem je terug! Onmiddellijk!”, verhief Hollesstelle zijn stem.
“Zo bedoelde ik het niet. Ik wist het niet! Ik wist het echt niet! Jullie moeten me geloven.”
“Chef, ik zou Steuntjes kunnen bellen. Er zullen vast CCTV beelden van zijn.”
En Rinus schoot in de lach bij de gedachte aan de livebeelden van een streakende de Raaf.
“Nee Rinus hou op. Mijn hemel de Raaf live op tv? Hou op”, kon Hollestelle ook zijn lachen nu niet meer onderdrukken.
“Ja, lach maar”, mokte de Raaf. Maar zelf kon hij ook een glimlach niet meer onderdrukken.
“Wat zullen ze wel niet gedacht hebben in die surveillance-cabine. ‘k Schaam me kapot.”
“Dank je de Raaf”, keek Rinus de Raaf aan met betraande ogen, doch nu van het lachen. “Dank je. U ook Chef.”
“Is al goed Rinus.”
“Wat Hollestelle zegt. We hebben alles voor je over gehad hoor. Maar dit was wel de laatste keer, dat ik heb gestreakt. Is dat eigenlijk wel een woord; gestreakt?”
“Nee de Raaf. Dat is een daad”, schoot Rinus weer in de lach.
Rinus besefte; dat ondanks het verlies van Jack hem zwaar op de maag lag, hij het lachen hier op hun bureau zo vreselijk gemist had.
“Laat me dan nu met de debrief beginnen”, zette hij zijn bekertje koffie neer en begon te vertellen over de wereld achter de wok.
“En toen heeft mevrouw Pastoor iedereen in de Copypastewereld vermoord.”
“Allemachtig Rinus”, sprak de Raaf. “Hoe was die wereld?”
“Dubbel de Raaf. Echt lachen kon je er niet, want de traan zat er altijd bij. Nacht bestond niet maar dag ook niet. Het was een wereld dat bol stond van emoties en ook weer niet. Alles wat ons leven hier zo kleur geeft, wordt in die wereld meteen opgeheven door één of andere tegenpool. Het is moeilijk te omschrijven en zelf begrijp ik die wereld ook niet volledig hoor. Zelfs in die lege wereld had ik wel een levenslijn maar meneer Pastoor niet.”
“Gaat het zover in die wereld?”
Rinus knikte en begon toen te vertellen over meneer Pastoor.
“In al die emoties vond ik de kracht, dankzij meneer Pastoor, om mijn levenslijn niet los te laten. Meneer Pastoor was het, die mij heeft helpen inzien; hoezeer wij dankbaar moeten zijn. Hoezeer wij het leven, ons leven hier, moeten waarderen voor wat het is. En dat … ja, dat vat het eigenlijk wel samen; dat het aan ons is het leven te vieren.”
“Zonder de dood geen leven”, sprak Hollestelle. “Hoe vaak heeft hij ons dat niet voorgehouden?”
“Inderdaad. De man was een meester in het relativeren”, zei de Raaf.
“Hij heeft me zoals altijd enorm geholpen daar”, begon Rinus weer.
“Hij wilde, dat ik hoe dan ook weer terug naar Serooskerke zou gaan. Daar heeft hij mij echt heel erg mee geholpen. Toen ik zei; dat ik hem niet achter wilde laten, heeft hij mij op het hart gedrukt om te blijven leven. Klip en klaar maakte hij zijn en mijn lotsbestemming duidelijk. Dankzij meneer Pastoor weet ik heel zeker, dat onze wereld in gevaar is Chef.”
“Hoe bedoel je?”
“Mevrouw Pastoor heeft maar één intentie. En dat is iedereen, ik bedoel dan ook echt ie-der-een, te vermoorden.”
“Maar dat … dat is onmogelijk”, zei de Raaf verwonderd.
“Dat dachten ze in de Copypastewereld ook de Raaf. Ik ben er geweest. Daar waar geen enkele ziel meer was, buiten die van meneer Pastoor en mijzelf om. En als je mij niet gelooft? Luister dan maar naar wat Hij ons heeft laten weten.”
“Rinus? Je gaat me toch niet vertellen; dat jij onze lieve Heer hebt ontmoet daar?”, en Hollestelle en de Raaf zaten Rinus ongelovig gereformeerd aan te kijken.
“Het was in het gebed; dat Hij tot meneer Pastoor kwam. Daarin heeft hij laten weten, wat ervoor benodigd moet zijn. Ik bedoel om mevrouw Pastoor te stoppen. Want geloof me, ze kan echt onze wereld compleet gaan uitmoorden; zodra ze het kruidenschild weet te doorbreken. Dankzij die kruiden, die haar meerdere bij het uitspreken van ballingschap over haar heen heeft gegooid, kon ze heel lang ongevaarlijk copypasten. Pas nadat de Copypastewereld ging veranderen, vond ze een duivelse weg. Eentje die haar zoveel kracht gaf? … Wat ik maar wil zeggen, is dat in slechts een paar dagen de Copypastewereld niet meer bestond. Blijkbaar had ze na de massale moordpartij er niks meer te zoeken en is ze op zoek gegaan naar een andere wereld. En we weten allemaal dat ze nu in de pastorie leeft en de kerk.”
“Ik wist dat het een kwaaie was”, zei de Raaf, “maar zo?”
“We hebben niet voor niets ‘onnatuurlijk’ op het bord gezet de Raaf”, sprak Hollestelle. “We zullen er dan ook ernstig rekening mee moeten houden, dat wat Rinus zegt wel eens voorspellend zou kunnen zijn.”
“Onze lieve Heer heeft als enige hint laten weten, dat er twee menselijke offers nodig zijn om mevrouw te stoppen. Ik weet bijna zeker, dat er meer voor nodig is. Maar zonder twee menselijke offers is iedere oplossing bij voorbaat gedoemd te mislukken.”
“Dat bedoelde je dus met dat Jack het eerste offer is?”
“Ik haat het om eraan te denken Chef. Maar toen hij mij uit de wok gooide, deed Jack dat niet impulsief maar bij zijn volle verstand. Volgens mij voelde Jack aan, dat het niet anders kon.”
“Pfoeh Rinus, ja daar kon je wel eens gelijk in hebben.”
“Klopt”, zei nu ook Hollestelle; “ik denk zelfs dat dit voorbestemd is.”
“Hoe bedoelt U Chef?”
“Sta er eens even bij stil. Welke agent ken jij, die ooit in zijn loopbaan buiten de criminaliteit om tegen het onnatuurlijke heeft moeten strijden?”
…
“Nee, ik ken ook geen enkele agent buiten Jack om. En hier zitten wij, twee agenten en een patholoog anatoom zonder papieren in Serooskerke of all places, die wat dit betreft al genoeg ervaring hebben opgedaan.”
“Verdorie Kamiel, je hebt gelijk. Zo bekeken is het geen toeval; dat mevrouw Pastoor uitgerekend ons Serooskerke heeft uitgekozen om zich te vestigen. Van alle dorpen tot en met wereldsteden op deze aarde heeft zij uitgerekend Serooskerke uitgekozen. Maar waarom?”
“Wat je zegt de Raaf. Het is geen toeval. Zoals ik er nu tegenaan kijk, zijn wij de enige die in haar weg staan tot … tja, tot wat ze van plan is dus.”
“Dat was dus ook het lot van Jack Chef?”
“Dat geloof ik wel. Hij schikte zich daar zonder aarzeling in. En dat sterkt mij alleen maar meer. Heren, zoals gewoonlijk staan wij er weer eens alleen voor. Maar dat maakt ons juist zo sterk.”
“Mag ik dan d’Artagnan zijn?”, haastte de Raaf zich op een bijna kinderlijke wijze te vragen.
Rinus en Hollestelle keken daarop de Raaf zwijgend aan.
“Hallo? Snappen jullie het dan niet? De Drie Musketiers?!”
“De Raaf, natuurlijk snappen we het van die musketiers. Maar serieus, we zitten tegen een apocalyps aan en jij vindt het belangrijkste nu; dat je d’Artagnan kan spelen?”
“Nou, niet bepaald het belangrijkste natuurlijk. Maar geef toe, wie wil dat nou niet?”
“Chef?”
“Laat de Raaf Rinus. Van mij mag jij d’Artagnan spelen de Raaf.”
“Dank je wel Hollestelle”, keek de Raaf Rinus toch wel een beetje smalend aan.
Op dat moment rinkelde de telefoon en Rinus nam op: “met Rinus, adjudant van politieburo Serooskerke en omstreken. … Hallo? Met wie spreek ik?”
Hollestelle keek Rinus vragend aan, die zijn schouders ophaalde en even zijn hand op de hoorn legde; “geen idee Chef. Ik hoor alleen maar een raar gekraak.”
“Hollestelle drukte op het knopje van de speaker naast de telefoon en het rare gekraak kraakte nu door het speakertje.
“Dit is Hollestelle, Hoofdcommissaris van politie van Serooskerke en omstreken. Met wie heb ik het genoegen?”
Ondanks het merkwaardige gekraak hoorden ze heel in de verte iets dat op een menselijke stem leek.
“Zet het volume eens harder Rinus”, vroeg de Raaf en Rinus draaide aan het volumeknopje. Pas toen het volumeknopje niet meer verder kon; werd het gekraak weliswaar onplezierig hard, maar was de stem ook duidelijker geworden.
“Ik ben dan Aramis!”, zei de stem onmiskenbaar. Het kraken werd erger, maar ze konden de stem nog wel ‘dumbass’ horen zeggen; waarna de verbinding verbroken werd.
Ze schrokken zich een hoedje van die plotseling harde tuuttoon.
Rinus gooide snel de hoorn erop en zei: “zei die stem nou; dat ie Aramis was? Vonden jullie die stem ook niet erg op die van Jack lijken?”
Niemand kon ontkennen direct aan Jack te denken, toen die stem zei; dat ie Aramis wilde zijn.
“Wie is Aramis? En zei die stem nou echt, dat wij aan deze kant van de lijn een ‘dumbass’ zijn?”
“Tja, zo praten ze wel in New York …”
Het telefoontje kon niets anders dan een onnatuurlijke zijn.
De mannen begonnen te brainstormen, wat de betekenis kon zijn van dit mysterieuze telefoontje van Aramis. Of was het toch Jack geweest, die Aramis wilde zijn?
Holestelle stond op en liep naar de boekenkast en ging ervoor staan.
“Het zal toch niet?”
Hij pakte er een dik boek uit met ouderwets harde kaft en legde deze midden op het bureau.
Hij ging zitten en wees ernaar.
“De Drie Musketiers”, zei hij zachtjes, “bestonden uit vier: d’Artagnan, Porthos, Athos … en Aramis.”
“Ha! En ik stelde me aan Rinus? Zie je wel!”
Rinus wist even niet meer wat te zeggen en typte ‘dumbass’ in de zoekbalk in.
“Dom Chef. Volgens deze vertaling beschuldigt die Aramis ons ervan verschrikkelijk dom te zijn?”
“Waar slaat dit nou weer op?”, stond de Raaf boos op.
“Iemand nog koffie?”
“Ja, lekker de Raaf.”
“Hij zei geen dumbass Rinus”, keek Hollestelle naar de kaft van het boek.
“Dumas. Hij moet het over Dumas gehad hebben. Je weet hoe slecht Engelstaligen in het Frans zijn. Dumas is de schrijver van dit boek. Ik denk dat ie het over Dumas had en … Nee, het zal toch niet?”
“Wat bedoelt U Chef?”
Hollestelle dacht even na en besloot toen, dat het tijd was zijn twijfels overboord te zetten. Het was wat het altijd geweest was en nog steeds moest zijn. En heel voorzichtig begon hij te geloven; dat wat meneer Pastoor hen altijd voor heeft gehouden; zo gek nog niet was. Het was nu kortom gewoon zijn politionele instinct met een jarenlange schat aan deductieve ervaring, waardoor hij zich liet leiden.
“Wat als meneer Pastoor echt in alles gelijk had? Lotsbestemming?”
“Zeg Kamiel, ga nou niet heel zweverig met me doen hoor.”
“Ik heb heel goed opgelet tijdens het debriefen door Rinus de Raaf. Dat is niet zweverig.”
“Okay, wat wil je dan zeggen?”
Hollestelle schraapte zijn keel en begon zijn gedachten over te brengen.
“Er is zoveel dat ik niet begrijp. Dus ik beperk me tot dat wat ik denk dat de hoofdlijn moet zijn. En dat zijn, ja sorrie Rinus, toch de Drie Musketiers.”
“Chef? U gaat toch niet in die gekkigheid van de Raaf mee?”
“Zeg! Dus jij denkt dat ik gek ben? Mooie vent ben je dan. We hadden je nooit uit die wok moeten halen.”
“Dat bedoelde ik niet de Raaf. Excuus. Maar ik zie gewoon niet; hoe we door Musketiers te gaan spelen, de moord van meneer pastoor op kunnen lossen. Laat staan onze wereld redden. Ik zie dat gewoonweg niet.”
“Dat klinkt in ieder geval heel wat genuanceerder. Excuus aanvaard”, zei de Raaf.
“Probeer alles eens in een groter plaatje te zien”, ging Hollestelle verder. “Probeer me even te volgen hier. De naam Aramis kan, nadat de Raaf d’Artagnan wilde zijn; hier volgens mij a. niet zweverig zijn en b. zeker geen toeval. Wat als wij echt de Drie Musketiers zijn?”
“Zweverig”, constateerde de Raaf resoluut.
“Tja, toeval”, zei Rinus.
“Wel potverdulleme! Heb ik jullie zojuist nog niet gevraagd om mij even te volgen?”, sloeg Hollestelle hard op de kaft van het boek.
“Excuus Chef.”
“Sorrie heur, wist niet dat je zo boos zou worden”, zei de Raaf verongelijkt.
“Aan excuses heeft niemand ooit wat gehad!”, zei Hollestelle nu zo boos, dat de mannen terug krabbelden.
“Ga verder Kamiel, we zijn één en al oor.”
“Daar ga je weer de Raaf! Altijd en eeuwig de verongelijkte onschuld spelen! Overal grapjes over maken. Maar wanneer ik eens echt serieus vraag om me hier te volgen; kom je met zo’n flutexcuusje! Wat snap jij niet van de Apocalyps?”
Het was duidelijk dat Hollestelle, ongetwijfeld door het enorme verantwoordelijkheidsgevoel dat op zijn schouders drukte, nu even geen luchtigheden accepteerde.
“De Raaf bedoelt het niet kwaad”, zei Rinus en de Raaf keek hem dankbaar aan.
“Daar was veel moed voor nodig Rinus, dank je wel.”
“Geen dank de Raaf.”
“Gaan we mekaar nu ook nog complimentjes en pluimpjes geven? Denken jullie nu werkelijk daar tijd voor te hebben?”
De mannen zwegen en voelde schaamte opkomen. De woorden van Hollestelle waren raak en goed aangekomen. Ze moesten nu voor alles openstaan en daar hadden ze best wel veel moeite mee.
“Ik begrijp, dat jullie je nu niet kwetsbaar willen opstellen. We weten allemaal; dat wat wij meegemaakt hebben niet voor de kat is. Maar probeer me alsjeblieft te volgen.”
De mannen knikten en keken de commissaris nu ernstig aan, die verder ging.
“Probeer nu even niet alles letterlijk te nemen”, ging Hollestelle verder met zijn gedachten over te brengen.
“Het was, toen ik de naam ‘Aramis’ hoorde, dat ik een overweldigend gevoel van herkenbaarheid over me heen voelde komen. Het was alsof de hele historie de onze werd, de onze was en is.”
“Hoe bedoelt U Chef?”
“Zoals ik het zeg. Want wat als de geschiedenis zich inderdaad herhaalt? Herinneren jullie die Moord aan de Riviera nog? ”
“Als de dag van gisteren Kamiel! Dat was me toch een rollercoaster zeg? Eentje die ik daarna nooit meer zo intens heb beleefd. Maar dat is mijn persoonlijke mening hoor.”
“Ik zie meteen weer de haven van Marseille Chef. Wat was dat spannend daar.”
“Dat was het. En inderdaad Marseille Rinus. Die parallel met de Drie Musketiers zag ik ook meteen.”
Rinus had echter geen idee, wat Hollestelle bedoelde.”
“Over welke parallel heeft U het Chef?”
“Het was in de bibliotheek van Marseille, dat Dumas dat boek heeft gestolen.”
“Dit boek?”, keek de Raaf naar de uitgave op het bureau.
“Bijna wel ja. Dumas nam dat boek ongevraagd mee naar huis en heeft het nooit geretourneerd. In het boek stonden verhalen over helden, die zo rond de 17e eeuw leefden. Daarop heeft hij dit wereld beroemde boek gebaseerd.”
“Je bedoelt”, had Hollestelle nu alle aandacht van de Raaf, “dat zijn verhaal gebaseerd is op pure diefstal?”
“Ja de Raaf. Maar of dat van belang hier is, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat jij niet voor niets d’Artagnan wilde zijn. En toen ik Aramis hoorde, wist ik gewoon zeker; dat was Jack!”
“Nee!?”
“Maar Hollestelle? Dan ben jij?”
“Athos. Denk ik.”
“Waarom Athos?”
“Omdat Athos de oudste was van de Musketiers. En hij had, begrijp me niet verkeerd, een soort van vaderrol?”
“Ik begin je te volgen nu Kamiel. Dus Rinus is?”
“Porthos de Raaf.”
“Waarom ben ik Porthos Chef?”
“Buiten het niet te missen feit dat dit de enige naam is die over was, hield Porthos veel van; wijn, vrouwen en liederen.”
“Nu ja zeg? Een alcoholistische Don Juan? Die Rinus!”
“Zoals ik zojuist zei, de Raaf; moeten we niet alles letterlijk nemen. Niet waar het de overlevering betreft en ook niet waar de geschiedenis zich aan het herhalen is.”
“Ik moet bekennen”, zei Rinus nu met het schaamrood op de kaken, “dat ik echt heel graag liederen zing als ik onder de douche sta.”
Ondanks dat wijntje en Treintje genegeerd werden door Rinus, begon het heel langzaam duidelijk te worden voor de mannen; dat de commissaris vastberaden ergens naar toe aan het werken was. Een vaag pad begonnen ze te herkennen in de brei van aannames en gedachtes van Hollestelle. Onder de indruk zaten ze even over hun rol na te denken.
Hollestelle had hier echt heel erg buiten de box zitten denken.
Na een poosje zei Rinus als eerste; “ik ben erg onder de indruk Chef. Nooit had ik deze French Connection kunnen herkennen als … ja, als connectie met ons.”
“Ik weet, dat we geen tijd hebben voor een complimentje. Maar hier maak ik toch wel even tijd voor. Chapeau Kamiel, ik ben om. Hoe zie jij het onderzoek vanaf hier nu verder verlopen?”

“Nu de parallellen voor mij steeds duidelijker beginnen te worden”, hervatte Hollestelle zijn gedachtengang. “Vraag ik mezelf af; of we de antwoorden niet in onszelf moeten gaan zoeken.”
“Dus jij denkt, dat als we heel goed de binnenkant van onze ogen gaan bekijken; dat we dan de moord op meneer Pastoor kunnen oplossen?”, zei de Raaf, niet in opstandigheid maar puur ongeloof.
“Ja en nee.”
“Ja en nee?”
“Ja, dat denk ik de Raaf. Maar ik weet ook; als ik diep van binnen kijk, die antwoorden nooit ga vinden. Tenminste niet die we nodig hebben. Maar misschien zou ik die wel in Athos kunnen vinden?”
…
“Laat ik het anders stellen. Hoe hebben wij alle moorden tot nu toe succesvol weten op te lossen?”
“Dat is makkelijk”, zei Rinus. En hij wees naar het schoolbord achter hem.
“Ten dele Rinus. Want aan een leeg bord hebben zelfs wij niks. Pas wanneer wij er zelf iets op schrijven, kan het bord ons helpen.”
“Het schoolbord is onze eigen computer?”, siste de Raaf bij deze eyeopener. “Zo heb ik er nog nooit naar gekeken.”
“Geen slechte parallel de Raaf.”
“Dank je Kamiel.”
“Verder redenerend naar de antwoorden die we nodig hebben; kunnen we die wellicht in ons en onze vroegere ‘ikken’ vinden?”
“U zei net zelf, dat we ze niet in onszelf konden vinden?”
“Dat klopt. Maar ik zei ook, dat we die wel eens … eh … Wat ik bedoel Rinus, is dat we moeten zoeken in dat wat mevrouw Pastoor onmogelijk weten kan.”
“Hè?”
“Ja, ik geef toe het is erg vaag. Maar volgens mij moeten we zoeken naar antwoorden in dat wat ons heeft gevormd. Dat wat ons als de mens, die wij nu zijn, heeft gevormd.”
“En dat is wat?”
“Ons verleden de Raaf. We moeten antwoorden zoeken in ons verleden.”
“Verdorie . Dus dat bedoelde je met het grotere plaatje. Allemachtig Kamiel? Dat is wel een heel groot plaatje hoor.”
“Zo groot dat een speld nog makkelijker te vinden is in een hooiberg”, zei Rinus.
“Niet als we ons open stellen voor het ondenkbare Rinus. Musketiers doen alles samen. Zo werken ze naar iets toe, dat succesvol kan zijn.”
“Richelieu! Die kardinaal!”, gilde de Raaf, alsof hij net het licht zag. “Wat als wij inderdaad Musketiers zijn? Dan is mevrouw Pastoor die op macht beluste Kardinaal in dit verhaal. Jaja, ik begin het te snappen.”
“Dat is nu wat ik bedoelde de Raaf. Zelf had ik nog geeneens die parallel getrokken. Maar jij wel.”
“Eén voor allen, allen voor één”, fluisterde de Raaf. En hij viel achterover in zijn stoel om dit te processen.
“De eeuwige strijd na Adam en Eva”, fluisterde Rinus. “Is er dan werkelijk zo weinig veranderd sinds het begin der tijden?”
“Dus dat Rinus. Ondanks alle innovaties, evoluties en noem alles maar op. Op de keper beschouwd, is er wat die strijd betreft vrijwel niks veranderd. Het komt alleen steeds in een ander jasje.”
Het duizelde de mannen nu.
Aan de ene kant begonnen ze de insteek van Hollestelle te snappen. Maar die riep tegelijkertijd wellicht nog veel meer vragen op, dan ze al hadden.
Rinus zette drie verse bekertjes op het bureau en de mannen begonnen buitengewoon geconcentreerd te sippen. Niemand zei meer wat. De commissaris had meer dan genoeg gezegd; om te beseffen dat ze inderdaad antwoorden zouden kunnen vinden in hun verleden die hen heeft gemaakt tot de mannen die ze nu waren geworden.
En inderdaad, wellicht zou het verleden wel eens de enige wereld kunnen zijn; waar mevrouw Pastoor geen enkele macht had. Ze kon moeilijk hun eigen verleden vermoorden. Slechts ontkennen maar dat zou hen geenszins kunnen hinderen. En als dat wat Hollestelle had gezegd klopte, dan was het niet aan hun om de eeuwige strijd te winnen. Maar wel om een slag te winnen. Eentje die het voortbestaan van de mensheid veilig stelde. Dan was het later weer aan de toekomstige Musketiers, om op hun beurt weer de volgende slag aan te gaan.
Nadat de duizelingen wat waren gezakt, vroeg Hollestelle; “wie denken jullie, dat de beroemdste Musketier was?”
“Ha! Dat ben ik!”, zei de Raaf niet zonder trots. “Ik dus, d’Artagnan!”
“Rinus?”
“Die mag de Raaf hebben Chef. Ik kan moeilijk het verleden ontkennen.”
“Precies Rinus! Dat is de juiste instelling hier. Kijk”, putte Hollestelle nu uit zijn veelheid aan kennis, “Dumas schreef zijn vertellingen op in een geromantiseerde wijze. Maar de karakters waren wel gebaseerd op echte mensen. Dat ‘d’Artagnan de meest beroemde Musketier was, maakt het ook; dat we over hem het meest weten.”
“Jaja, hoor je dat Rinus? Ik ben een open boek.”
“Gaat U alstublieft verder Chef”, negeerde Rinus de Raaf nu maar even.
“Zoals het met veel zaken gaat in de overlevering, is het moeilijk voor mensen in het heden na te gaan; wat er nu echt gebeurd is. Dat is voor ons niet anders. Het zoeken naar de juiste antwoorden zal altijd verrekte lastig blijven.”
“Wat weet je nou over mij Kamiel?”
“Welnu in het echte niet geromantiseerde leven is d’Artagnan 62 jaar oud geworden. Toen liet hij het leven in dienst van Lodewijk XIV. Hij participeerde in de bestorming van Maastricht. Frankrijk was toen in oorlog met ons. Dat hij gedood werd bij Maastricht, daar zijn alle historici het wel over eens. Maar waar hij begraven ligt, dat is tot nu onzeker gebleven.”
“Als hij gedood werd in Maastricht, dan zou ie wel eens gewoon hier in Nederland begraven kunnen liggen. Of zit ik hier nu fout te denken Kamiel?”
“Neen, de Raaf. Er gaan geruchten dat d’Artagnan begraven ligt op de begraafplaats van de Sint Petrus- en Pauluskerk in Wolder.”
“Wolder? Nooit van gehoord.”
“In Wolder staat de Sint Petrus- en Pauluskerk de Raaf. Wolder is een dorp en tevens buurt in de stad van Maastricht.”
“Hè? Een dorp in een stad?”, vroeg de Raaf.
“Of een stad in een dorp?”, lichtten de ogen van Rinus op. “Als dit geen duidelijke parallel is, dan weet ik het ook niet meer!”
“Precies Rinus! En niet te vergeten dat het nu Katholiek is. Maar het was ook eens de kerk van de protestanten.”
“Nu ja zeg?”
“In 1678 werd bij de Vrede van Nijmegen in de dorpskern van Wolder het zo geheten ‘simultaneum’ officieel bekrachtigd. En dat hield in; dat de kerken voortaan door zowel katholieken als protestanten gebruikt mochten worden.”
“Protestant en ook weer niet … Het lijkt de Copypastewereld wel?”
Met een schok zette Hollestelle zijn bekertje neer.
“Dat bedoel ik dus … zoals we hier nu weer zitten … als drie Musketiers … die alleen samen tot dit verschrikkelijke inzicht konden komen.”
“Wat zie je bleek Kamiel?”
“Heb ik wat verkeerds gezegd Chef?”
“Nee Rinus. Maar soms is het verkrijgen van meer inzicht helemaal niet zo leuk. Toen Rinus de Copypastewereld vergeleek met die van ons, voelde ik een steek in mijn zij.”
“We kunnen dan wel Musketiers zijn. Niemand hier draagt voor zover ik heb gezien een degen.”
“Een steek van plotseling inzicht bedoelde ik de Raaf. Want wat als de Copypastewereld ons … zou het echt?”
“Wat Kamiel? Toe treuzel niet langer.”
“Als het ons wat is Chef?”
“Ons eh … Nu ja, ons verleden?”
“Zo!”, sloeg de Raaf bijna met zijn bekertje op het bureau, toen hij deze terug zette. “Alsof we al niet genoeg te verwerken hebben.”
“Eigenlijk”, sprak Rinus na een tijdje bedachtzaam, “zie ik geen andere verklaring. Al onze werelden zijn verbonden. Zo voelde mijn levenslijn zich zelfs daar nog verbonden met Serooskerke. Wat Chef, als U gelijk hebt?”
“Dan is wat nu op de stoep staat het einde der mensheid. Zonder verleden zijn we niks meer.”
“Stop! Zitten jullie hier nou te beweren; dat mevrouw Pastoor ons verleden vermoord heeft? Als dat waar is, dan kunnen we daar ook geen antwoorden meer vinden. Dan had ze daar dus toch macht over! Ze was ons voor! Wat een verschrikkelijke moordmeid is dat wijf!”
“Rustig de Raaf, rustig. Wat ze niet beseft; is dat ons verleden ons heeft gemaakt. En dat betekent, dat zolang wij er nog zijn, ons verleden met ons meedragen.”
“We zijn onze eigen schatbewaarders?”
“Dat is zeker geen slechte conclusie de Raaf. Rinus? Kan je nu even het schoolbord schoon sponsen? Het is tijd voor aanknopingspunten. Welke moord we moeten oplossen en wie we moeten stoppen, daar zijn we denk ik nu wel over uit.”
Nadat het bord was opgedroogd, pakte Rinus een krijtje uit de goot en stond Hollestelle vragend aan te kijken.
“Moordmeid”
En Rinus schreef bovenaan ‘Moordmeid’.
“Drie Musketiers die met vier waren.”
Toen Rinus dat op het bord schreef, voelden ze zich één worden met Jack en met elkaar.
“Het graf bij de Sint Petrus- en Pauluskerk.”
Ook dat schreef Rinus voluit op het bord en ging daarna zitten.
“Ik denk dat er niks anders op zit. We moeten naar Wolder om Serooskerke te redden.”
Nu het onderzoek dankzij Hollestelle in een stroomversnelling was gekomen, hadden ze eindelijk een aanknopingspunt gevonden. Ondanks dat het een niet te verklaren aanknopingspunt voor de meesten onder ons was, was het voor de mannen er wel degelijk eentje.
“We gaan op reis!”, zei de Raaf enthousiast.
En ook Rinus kon het gevoel van kinderlijk enthousiasme niet onderdrukken.
De laatste keer dat hij zich zo gevoeld had, was in Groep 3; toen ze met de hele klas een bezoek aan de Deltawerken hadden gebracht.
Na het afsluitprotocol te hebben gevolgd, zei Hollestelle; “ik denk dat we de wekkers gelijk moeten zetten. We moeten morgen heel vroeg de weg op.”
“Hoe laat?”
“Half zes?”
“Vijf uur”, zei de Raaf. “Dan kunnen we om half zes uiterlijk wegrijden.”
Daar was een ieder het mee eens en ze liepen naar huis om te gaan slapen.
Het was de Raaf, die eigenlijk al meteen weg had willen rijden. Hollestelle herinnerde hem aan de wijze les van Kievit van een tukkie doen. In de wetenschap dat ze wel eens heel erg weinig slaap zouden kunnen krijgen, was de Raaf schoorvoetend akkoord gegaan. Toen ze ieder afzonderlijk naar huis liepen, gingen hier en daar al de lichtjes uit in de huisjes rondom het Kerkplein. Niet veel later verkeerde het gehele dorp in een niets vermoedende diepe nachtrust.
Met uitzondering van de drie Musketiers, die heel erg bewust van de noodzaak van nachtrust in slaap vielen; nadat ze de wekker hadden gezet.
