Moordmeid in Serooskerke of elders, Hoofdstuk XIII, Concert aan Zee
Hoofdstuk XIII Concert aan Zee
De eerste keer dat Rinus onder de oude Koepoort door liep, gebeurde er niets.
De tweede keer ook niet en eigenlijk iedere keer dat hij door de poort probeerde te lopen, kwam hij gewoon aan de andere kant van de poort weer tevoorschijn. Even dacht hij de poort kapot was. Maar dat idee verwierp hij al snel. Poorten konden simpelweg niet kapot. Ze konden wel afgebroken worden. Maar zelfs dan, als er maar iets van de originele poort bewaard bleef, kon zelfs dit nog als poort fungeren zoals die Stradivarius van Rieu.
Toen hij aan de viool dacht, begreep hij het. Deze Koepoort was een poortgebouw. Maar de houten deur waarmee de poort vroeger afgesloten werd, was in geen velden of wegen meer te bekennen. Het hout moest als katalysator werken, begon Rinus te verzinnen en hij pakte zijn reusachtig snelle fiets erbij.
De eerste keer toen hij er heel snel onderdoor fietste, gebeurde er niks. De tweede keer ook niet. En hoe hard hij ook fietste; iedere keer moest ie vol in de remmen voor die hinderlijke verkeersdrempels aan de andere kant. Toen begon hij rondjes om de Koepoort te rijden en steeds sneller. Een blauw licht ontstond op maximale snelheid, dus hij moest er nog een schepje bovenop doen. Hij ging op de pedalen staan en hij kwam in een kromme tunnel van blauw licht te fietsen. Het zou nu ieder moment moeten gebeuren, dacht Rinus, want harder fietsen kon hij niet. Hij belde zelfs heel lang met zijn fietsbelletje. Maar helemaal niks gebeurde er. Langzaam begon hij te begrijpen; dat het blauwe licht door de weerkaatsing van het lantaarnlicht tegen zijn zwaailicht op de bagagedrager kwam. Hoewel hij zich eventjes kon verwonderen over het blauwe licht, dit leidde ook nergens naar toe. Dus stapte hij af, zette zijn fiets tegen de poort en ging op de grond ernaast zitten; zo kon hij toch niet terug naar het bureau gaan? Hij kon toch moeilijk zeggen; dat ie nou een blauwe tunnel van de Koepoort kon maken als hij heel hard eromheen fietste? Dat kon hij wel, wist hij. Maar hij wist ook, dat wanneer de Raaf of Hollestelle hem zou vragen waar die poort dan naar toe leidde; hij niet liegen kon.
“Niks! Helemaal niks!”, zuchtte hij, “ik heb helemaal niks.”
Nu zou dit het uitgelezen moment zijn voor Rinus om tot een wonderlijk inzicht te komen.
De avonturen van de mannen uit Serooskerke zijn echter geen feelgood movies, maar deze zijn net zoals deze realistisch opgetekend zonder enige franje. Dus zelfs toen Rinus hulpeloos naar de nachtelijke hemel keek, waar hij tegen zei; dat ie helemaal niks had, gebeurde er inderdaad helemaal niks.
Hollestelle keek die ochtend verbaasd, toen hij het bureau binnen liep.
Hij was nog lang niet over de teleurstelling heen, dat Rinus de Koepoort niet als poort had weten te herkennen. Dat maakte echter niet, dat hij zich niet naarstig afvroeg waar Rinus was. Rinus was er altijd voor dag en dauw. Maar deze ochtend ging Hollestelle zitten met een bekertje koffie achter zijn bureau en keek rond in een onaangename stilte. De stilte duurde niet lang, toen de Raaf binnen kwam.
“Goedenmorgen Hollestelle, Rinus … Hé? Waar is Rinus?”
“Ja, dat zit ik me ook al een tijdje af te vragen de Raaf. Normaal ruik ik de koffie al onder de carport, maar vanochtend kwam ik aan in een leeg bureau.”
De Raaf drukt dan maar zelf voor een bekertje koffie op de automaat en ging schuin tegenover de commissaris zitten.
“Misschien, heel misschien heb ik gisteren te hard gereageerd. Maar ik was zo boos.”
“Misschien ja de Raaf. Maar dat doet niets af van het feit, dat Rinus een enorme misser heeft gemaakt. Pas toen hij de rekening van de koffiebranderij opende, ging er een lichtje bij hem op. Voor een adjudant is dat echt veel te laat.”
“Ja en dat niet alleen. Hij heeft me echt tot het gaatje gedreven hoor.”
“Dat beseft Rinus denk ik ook wel. Ik heb hem dan ook gezegd; dat hij zijn excuses maken moet.”
“Aan mij?”
“Natuurlijk.”
“Oh jee, dat zal hem niet gemakkelijk afgaan.”
“Het is wat gedaan moet worden de Raaf. Maar nu hij er nog steeds niet is, begin ik toch wel een beetje ongerust te worden. Zijn fiets is weg uit de standaard onder carport de Raaf.”
“Is ie op de fiets? Dan kan hij werkelijk overal zijn nu”, deelde de Raaf nu ook de onrust van de commissaris. Want hij wist heel goed hoe verschrikkelijk hard Rinus fietsen kon.
Ze keken elkaar aan, toen ze het klikkende geluid hoorden van een fietsslot dat dicht werd geduwd. Even later kwam Rinus timide het bureau binnen. Bij de Raaf hield Rinus in en begon met een vuurrood hoofd te stamelen.
“Duizendmaal excuus de Raaf. Ik begrijp het heel goed, als je mij geen speklapjes meer wilt leveren. Ik … ik … het spijt mij enorm”, ging Rinus daarna tegenover Hollestelle op zijn stoel zitten. Met tranen in zijn ogen keek hij de commissaris aan en zei; “ik heb de hele nacht door en rond de Koepoort in Middelburg gefietst Chef, maar ik heb niks. Helemaal niks. Het spijt mij zo Chef.”
“Je hebt niet alleen de Raaf maar ook mij enorm teleurgesteld Rinus.”
Toen Hollestelle dat zei, begon Rinus jammerlijk te snikken. Want teleurstelling was zoveel erger dan boosheid. Het was de Raaf, die als eerste toenadering zocht en zei; “had ons allemaal kunnen overkomen Rinus.”
“Zeg de Raaf”, keek Hollestelle nu de slager van het dorp verbaasd aan. “Hoe kan je dat nu zo zeggen? Rinus heeft gefaald.”
Rinus kromp ineen bij de harde woorden van de commissaris. Te meer daar hij zelf heel goed begreep; dat een politie-agent zoiets nooit had mogen missen.
“Ben ik nu de enige, die snapt dat we aan beschuldigen en excuses over en weer nu niks hebben?”, zei de Raaf. “Hadden we niet een moord op te lossen? Of gaan we ons vanaf nu als moderne politici gedragen? Dat zal toch niet zeg.”
“De Raaf heeft gelijk”, zei Hollestelle. “We weten dat we bij de viool van Rieu moeten zien geraken. Maar hoe gaan we dat aanpakken?”
Rinus begon stilzwijgend te typen en droogde zijn tranen. Even later sprak hij zachtjes; “ik denk dat we vanavond al zo maar de mogelijkheid zouden kunnen krijgen Chef.”
“Oh? Wat heb je gevonden? En als je wat hebt gevonden, waarom zouden we je nog serieus moeten nemen?”
De commissaris liet zich van zijn hardste kant zien. Hoe had hij ook zijn kon, hij was altijd wel fair. Maar daar leek het nu aan te gaan ontbreken.
“Zeg Hollestelle! Zo is het wel welletjes hoor. Een harde leerschool is voor iedereen goed, maar nu maak je het persoonlijk. Rinus heeft zijn welgemeende excuses aangeboden. Laat het los!”
“Dat kan ik moeilijk. Want waarom heeft Rinus zijn fiets niet mee naar Maastricht meegenomen? Had hij dat gedaan, had jij niet helemaal voor de tweede keer heen en weer moeten rijden. Is het niet Rinus?”
Rinus zweeg in het deprimerend besef; dat de commissaris hem wederom terecht wees op wat hij had nagelaten.
“Ja, dat is inderdaad nogal lullig”, bekende de Raaf. “Nou kan ik dalijk ook nog de bolide gaan wassen. De voorruit alleen al is een kerkhof van vliegende beestjes. Ik zat echt niet te wachten op zo’n extra sopbeurt. Moet ook nog al het vlees snijden.”
“Voordat ik naar het bureau fietste, heb ik de bolide voor je gewassen de Raaf”, zei Rinus zachtjes.
“Meen je dat?”
“Natuurlijk de Raaf, ik voel me zo vreselijk schuldig en ik weet, het is niet veel, maar ik moest iets doen.”
“Okay”, zei de Raaf; “hele vette dikke streep eronder nou Kamiel! Het was een incident. Laat jij nou dit onderzoek vertragen wegens een eenmalige gebeurtenis?”
“Okay, wat heb je gevonden Rinus?”
“Ik ben naar de concertagenda gesurft van Rieu Chef. En hier staat het bovenaan Chef; Concert aan Zee, Rieu neemt je mee.”
“Waar wordt dat concert gehouden Rinus?”
“Op het Schelphoekje de Raaf.”
“Nee? Ons Schelphoekje?”
Rinus knikte en de commissaris kon het niet geloven. Niet dat hij Rinus nog niet kon vertrouwen, maar het Schelphoekje?
“Die locatie is toch veel te klein?”
“Het staat dan ook niet op de site van Rieu Chef maar op de site van koffiebranderij de Koepoort. Het is een besloten concert voor het personeel. En ik zie, dat ze hun partner mee mogen nemen.”
“Hè?’, vroeg de Raaf zich af; “die Rieu komt echt niet zo maar voor een personeelsuitje naar ons Schelphoekje hoor.”
“Neen de Raaf, de man heeft niet voor niets een hele dure viool. En dan dat hele ensemble, die mensen doen dat echt nooit voor niks en ook niet voor weinig.”
“Inderdaad Hollestelle, die doen dat alleen maar voor heel veel. En de laatste keer dat ik van die koffiebranderij hoorde, was gelijk de enige keer en dat was gisteren. Dus hoe kunnen die koffiebranders zich een privéconcert van Rieu veroorloven?”
“Ik heb waarlijk geen idee de Raaf. Daar moeten we heel snel achter zien te komen en wel nu.”
Na een half uur de meest uiteenlopende theorieën aan hun conversatie getoetst te hebben, hadden ze alle mogelijke en denkbare opties uitgeput en de Raaf rondde af met; “we hebben helemaal niks Kamiel.”
Al die tijd had Rinus zich afzijdig gehouden. Nu de conversatie stil was gevallen, stak hij zijn vinger op.
“Moet je naar de WC of zo? Je kan toch gewoon gaan?”, zei de Raaf.
“Ga gewoon Rinus. Doe niet zo gek.”
Maar Rinus bleef zijn vinger opsteken.
“Volgens mij moet hij helemaal niet plassen Kamiel. Wil je soms wat zeggen Rinus?”, vroeg de Raaf.
Rinus knikte daarop bevestigend.
“Zeg dan wat je te zeggen hebt Rinus en stop met die vinger. We zitten niet meer op de basisschool.”
“Nu pas snap ik waarom mijn etappe rondom de Koepoort niks heeft opgeleverd Chef. Toen ze naar Serooskerke verhuisden, hebben ze namelijk de naam meegenomen … En als je de naam Koepoort mee hebt genomen?”
“Dan hebben ze de poort ook meegenomen!”, sloeg Hollestelle op het bureau.
“Prima denkwerk Rinus!”, complimenteerde Hollestelle hem, waarmee weer iets van het vertrouwen hersteld leek te worden.
“Dat is inderdaad knap denkwerk Rinus”, zei ook de Raaf. “Maar kunnen we nu eindelijk een tweede koffietje krijgen?”
“Natuurlijk de Raaf”, haastte Rinus te zeggen en snel pakte hij de lege bekertjes van het bureau.
“Kijk ‘m daar nu eens staan”, lachte de Raaf, “alsof ie helemaal niet te laat was vandaag.”
Zelfs Hollestelle moest nu bekennen; dat hij wellicht iets te zwaar getild had aan de misser van zijn adjudant. Hij merkte dat hij zich enorm opgelucht voelde worden. En toen Rinus de volle bekertjes koffie op het bureau zette, keek hij zijn adjudant even begripvol aan. De begripvolle blik was natuurlijk niks. Maar het was meer dan genoeg voor Rinus; die met een zeker gevoel van trots weer bescheiden plaats nam.
Dankzij Rinus keerde de rust terug op het bureau toen Hollestelle sprak; “dank je nogmaals Rinus. We zijn nu op het punt aangekomen waarop we eigenlijk niets meer kunnen doen dan afwachten. Ik stel voor dat we onze dagelijkse bezighouden herpakken en .. Hoe laat begint het concert Rinus?”
“Het concert begint om half acht Chef. Ik denk, dat ze een kleine BBQ doen en na het eten komt dan Rieu. Ze hebben een podium gebouwd op de resten van het oude pompgemaal en het Schelphoekje is helemaal afgezet, zie ik nu.”
“Waar heb jij dat gezien, staat dat op hun site?”
“Neen de Raaf, ik heb Dennis gemaild. Dat is de eigenaar van de branderij. Met hem heb ik onze bonenblend gemaakt.”
“Maar waarom zou je hem juist nu mailen Rinus? We moeten low profile houden.”
“Klopt Chef, maar ik mail hem sowieso af en toe. Nu om hem te feliciteren, dat hij zo’n groot artiest naar ons Serooskerke heeft weten te halen. En ik heb hem om drie kaartjes gevraagd. Kreeg binnen vijf minuten antwoord. Dennis was heel enthousiast en deelde zijn foto’s met me en drie kaartjes Chef”, drukte Rinus op ‘print’; waarna ze drie kaartjes de printer uit zagen rollen. “Ik dacht zo Chef”, pakte hij de kaartjes en deelde deze uit aan de genodigden; “we zijn er een eerste keer mee weggekomen. De kans dat we met een low profile voor de tweede keer zonder kaartje naar Rieu kunnen gaan kijken, schatte ik in als een te hoog risico.”
“Hè? Maar jij vindt Rieu helemaal niet leuk”, wist de Raaf. “Wat dat betreft ben je net meneer Pastoor. En nou zit je hier om kaartjes te bedelen? Onbegrijpelijk is het niet Kamiel?”
Rinus keek de Raaf aan en voelde weer de afkeur waardoor hij zich zo had geschaamd.
“Geintje Rinus! Ik vind dit helemaal dikke prima kerel. En volgens mij zit ik hier tegen de beste adjudant van politie ooit aan te kijken”, zei de Raaf gemeend. “Echt goed van je Rinus!”
Ook Hollestelle was onder de indruk en hij voelde zijn teleurstelling langzaam steeds verder weg ebben.
“Ik had geeneens aan kaartjes gedacht Rinus? Dit is inderdaad heel goed van je. Dank je. Okay heren, ik dacht dat we er klaar voor waren maar ik had het mis. Dankzij Rinus weet ik nu pas zeker dat we er klaar voor zijn. De Raaf, heb jij niet een slagerij te runnen? En jij Rinus? Is het magazijn al stofvrij genaakt?”
De dagelijkse werkzaamheden werden hervat en ze hervonden hun juiste balans, nu ze weer routinematig hun ding konden doen waar je gewoon heel erg goed in waren. Het enige verschil met altijd was, dat ze zich nu van binnen opgewonden voelden; want ze gingen naar Concert aan Zee en niet gewoon maar op loopafstand.
Ze spreken af om direct na het avondeten te verzamelen voor de Slagerij. Dan zouden ze ruim op tijd hun kaartje bij de ingang van het Schelphoekje kunnen inleveren.
“Het is echt goed, dat we kaartjes hebben”, zei de Raaf, toen ze achteraan een kleine rij aansloten voor de ingang van het hek rondom het Schelphoekje. Niemand keek raar op, dat de agenten en de dorpsslager ook in de rij stonden. Er waren wel meer genodigden, die niet tot het personeel van de koffiebranderij gerekend konden worden. Zo stond de Bruin helemaal vooraan. En achter de mannen sloot nog een handvol dorpelingen aan, waarvan Hollestelle zeker wist; dat die nog nooit één koffieboon in hun leven hadden gebrand. Binnen zagen ze dat er geen stoelen stonden opgesteld maar een handvol statafels. Het beloofde een zeer besloten en intiem concert te worden en de mannen praatten over koetje en kalfjes met enkele aanwezigen. Rond zeven uur arriveerde het ensemble van Rieu. Het was niet het voltallige, dat ze op het Vrijthof hadden gezien. Dat zou nooit passen. Maar voor Serooskerkse begrippen was het al indrukwekkend genoeg. Op het podium stonden wel stoeltjes en die werden langzaam bezet door het uitgedunde ensemble van Rieu. De zon stond laag en het water lag stil, toen een zachte kakafonie van instrumenten die gestemd werden over het strandje rolde.
“Zie jullie Rieu?”, fluisterde de Raaf .
“Nee, die heb ik nog niet gezien.”
Rinus had het nog niet gezegd, of daar zagen ze Rieu tussen de coulissen staan. Maar Rieu stond daar niet alleen. Hij stond op een amicaal Limburgse wijze te praten met mevrouw Pastoor.”
“Wat in hemelsnaam doet mevrouw Pastoor hier?”, fluisterde Rinus, die zich nu best wel gespannen voelde worden. Rinus was niet de enige. Ook Hollestelle en de Raaf voelden zich extreem alert worden.
Hollestelle tuurde het podium af en liet zijn blik rusten op een object dat pontificaal in het midden van het podium stond voor het ensemble. Het object was bedekt door een groot wit doek met een touwtje eraan.
“Wat zou er onder dat laken zitten?”, knikte Hollestelle onopvallend met zijn hoofd richting het object.
“Ik heb geen flauw idee Kamiel. Er zit een touwtje aan, wil je dat ik er eens aan ga trekken?”
“De Raaf! Nu geen tijd voor grappen en grollen!”
De Raaf kon niet reageren, want Dennis was het podium opgelopen en nam het woord in de microfoon.
“Welkom beste koffiebranders en genodigden. Zoals jullie zien, is Rieu ruim op tijd aangekomen helemaal uit het verre Maastricht.”
“Geen wonder”, fluisterde de Raaf, “die hoefde maar één keer te rijden.”
Dennis vervolgde.
“En Rieu is natuurlijk niet alleen gekomen. De beste muzikanten van zijn ensemble zijn er ook!”
Een applaus klonk en de muzikanten namen deze professioneel in ontvangst.
“Maar dat is nog niet alles beste koffiebranders en genodigden. Nee, geenszins! Meneer Rieu heeft speciaal voor ons een mysterieuze gast meegenomen! Wie dat is, houden we geheim anders was het geen mysterieuze gast.”
Er werd wat gelachen maar de mensen waren reuze benieuwd wie er onder dat laken verborgen zat. Het droeg allemaal bij aan de sfeer. En tegen de tijd dat Dennis Rieu aankondigde, stond iedereen er klaar voor.
“Geen object Chef, maar een persoon.”
Hollestelle knikte, toen het Schelphoekje voor het eerst in de geschiedenis gevuld werd Weense muziek. Rieu begon met de mooie blauwe Donau, dat Rinus echt niet waarderen kon.
“Wat is er mis met onze Schelde Chef? We hebben hier helemaal geen Donau.”
Hollestelle reageerde niet, die zag iets waar het mogelijk nog meer mis mee was.
“Kijk dat laken?”, wees hij naar het doek om de mysterieuze gast. “Die gast moet zich een ons zweten onder dat doek.”
En inderdaad zagen ze, dat er zich wat zweetplekjes vormde door het doek heen. Iedereen had oog voor Rieu, dus het viel niemand op buiten Hollestelle.
“Arme sloeber”, zei de Raaf. “Die zit daar al bijna een uur onder dat doek mysterieus te zweten.”
“Wat een rare kleur?”, zei Rinus, die merkte dat Hollestelle het verdacht vond.
“Dus ik zie niet als enige; iets dat anders dan anders is”, stelde Hollestelle zakelijk vast.
En inderdaad. Het zou er ongetwijfeld voor een ongeoefend oog gewoon uitgezien hebben als een ordinaire zweetvlek. Maar voor Rinus en Hollestelle zag dat er niet zo uit. Het was zelfs voor Rinus niet goed te zien. Maar iedere keer als het spotlicht op de maat van de wals over het doek zwenkte; zag hij een licht oranjeachtig kleurtje maar alleen op die spaarzame momenten.
“Ja!”, zei de Raaf, “ik zie het ook. En ik herken die kleur. Alleen kan ik er niet opkomen waar ik die eerder gezien heb.”
“Wat het ook is”, zei Hollestelle, “het blijft merkwaardig.”
Rieu hield geen pauze en speelde aan één stuk door.
Die wilde natuurlijk snel weer terug naar Maastricht.
Het liep al tegen negen uur, toen hij aan zijn toegift begon. Het publiek werd nu helemaal opgezweept en niet alleen door het strijkwerk van Rieu. Hoewel die er zoals gewoonlijk wel alles aan deed. Het kwam ook doordat ze nu zagen; dat Rieu het touwtje van het laken van de mysterieuze gast aan zijn strijkstok had gebonden. En bij ieder opgaande strijkbeweging tilde het touwtje het doek wat op. Spontane zuchten en kreetjes van opgewondenheid klonken dan. Maar het doek viel met iedere volgende maat weer zo snel terug; dat de mysterieuze gast alleen maar nog mysterieuzer werd.
Applaus klonk enthousiast, toen hij na zijn toegift het touwtje weer losmaakte van zijn strijkstok en zonder verdere onthulling maakte hij een buiging en verdween in de coulissen.
“Dit kan toch niet?”, was het de Bruin, die als eerste zijn ongenoegen liet blijken. “Ik wil meer! Bis Bis Bis!”
Meer had het publiek niet nodig, dat heel hard ‘bis’ begon te scanderen. En natuurlijk kwam Rieu weer het podium opgelopen onder een daverend ingezet applaus, dat zeker vijf minuten duurde. En dat duurde echt heel lang.
“Wat een patser”, zei de Raaf.
Rieu stond het applaus in gespeelde verbazing in ontvangst te nemen en kon er maar niet genoeg van krijgen.”
“Hij speelt viool de Raaf. Maar dit speelt ie heel wat beter”, zei Hollestelle.
“Moeten we niet naar voren Chef? Naar de viool?”
“Potverdulleme Rinus, ik sta hier gewoon te slapen! Natuurlijk! Kom, naar voren.”
Ze stonden na enig gedrang helemaal vooraan naast de Bruin en keken nu omhoog naar Rieu zijn viool, die begon te gloeien.
“Zien jullie dat?”
“En of ik dat zie!”
“Dat zagen we gisteren ook Chef.”
Rieu nam de microfoon en eindelijk stopte het applaus.
“Mooi Serooskerke, ik dank jullie voor deze zeer bijzondere avond. Vanavond voel ik mij in Serooskerke net alsof ik in Maastricht sta!”
Alsof het publiek maandenlang naar complimentjes stond te hunkeren, begon men als een dolle te joelen en zelfs hoorden ze; “André ik hou van je!”
De Raaf stak spreekwoordelijk zijn vinger in de keel en zei; “daar word je toch niet goed van? Wat een toneelspeler.”
“Dan zijn we nu hier in dit mooie Serooskerke aangekomen op het moment suprême waar we allemaal op gewacht hebben. Ik bewaar dit laatste nummer altijd voor heel speciale aangelegenheden. En heel bijzonder is deze avond zonder enige twijfel!”
“Ik hou ook van je André!’, gilde iemand van achter.
“Mijn volgende baby moet Rieu als achternaam hebben!”
En wel meer van die rauwe insinuaties klonken nu redelijk hysterisch over het Schelphoekje.
“Daarom hou ik niet van Rieu en meneer Pastoor ook niet”, stond Rinus nu boos omhoog naar Rieu te kijken.
“Het is inderdaad wat plat Rinus. Maar we zijn hier in functie. Hou je in. Low profile”, waarschuwde Hollestelle zijn adjudant.
“En dan nu voor mijn laatste liedje lief Serooskerke, speel ik voor jullie mijn grootste hit. Maar niet zonder eerst een gedichtje.
En in zijn zoetste Limburgs droeg Rieu het gedichtje voor.
“Sjostakovitsj
hing zijn notenkoppen
op de hopstruik.
Bierdorst overviel
de musici
in Vladivostok”
Rinus begon te gapen en dacht; ‘begin nou toch.’
De Raaf dacht; ‘waar gaat dit over?’
Maar Rieu maakte nog geen aanstalten zijn strijkstok omhoog te brengen en zei: “tja, wie was Sjostakovitsj eigenlijk?”
En hij begon te verhalen over het hoe en waarom dit nummer zo speciaal was.
“Hij houdt er wel heel erg van zichzelf te horen praten”, zei de Raaf. “Sta me gewoon te vervelen.”
“Dmitri Sjostakovitsj lag net voor de tweede wereldoorlog zwaar onder vuur van de Sovjetautoriteiten. Stalin (boegeroep kwam uit het publiek) had helemaal niks met zijn muziek en de Staatskrant kopte na een concert van hem; ‘Chaos in plaats van Muziek‘. Dus dan begrijpen jullie wel, dat hij zich niet heel erg op z’n gemak voelde.
“Nee, dat voelen wij ons ook niet”, siste Hollestelle, die zich nu ook begon te ergeren aan de langdradigheid.
“Dmitri werd overmand door hele donkere gevoelens en dat klonk door in zijn muziek mensen. Maar een deel van zijn werk behield het lichtvoetige en zelfs komische waarmee hij ooit begonnen was. En dit volgende en tevens laatste nummer is wat zijn meest bekende en lichtvoetige werk zou worden.”
“Ein-de-lijk”, zuchte Rinus, die even dacht dat Rieu in zou gaan zetten voor zijn grande finale. Maar niets was minder waar.
“In de jaren negentig werd mijn laatste en zeer speciale nummer heel beroemd in Frankrijk door een reclame. En dat nummer ga ik weldra ten gehore brengen.”
‘DOET DAT DAN!’, dacht Rinus nu bijna kokend van ongeduld.
“Toen begon in Nederland het idee te leven om dit nummer hier opnieuw uit te brengen. Maar ze hadden geen kapstok om het nummer aan op te hangen en daarmee nieuw leven in te blazen. Het was toen ik bijna mijn zeer succesvolle album ‘Straus en Co’, volledig had opgenomen. Ik had nog 1 track nodig, dat mij verwijderde van wat ongetwijfeld een gouden plaat zou worden. Toen dit nummer op mijn pad kwam.”
“Hèhè, ik dacht dat ie nooit zou beginnen Chef.”
“Stond ie nou echt te vertellen dat ie een kapstok is?”, begon de Raaf het er nu ook helemaal mee gehad te hebben.
“Eerst had ik zo mijn bedenkingen. Want toen de platenmaatschappij met Dmitri Sostakovitsj op de proppen kwam, was ik geenszins overtuigd. Kunnen jullie je dat voorstellen lieve Serooskerkers? Daar stond ik in de studio mijn meest virtuoze album ooit op te nemen met alleen maar vrolijke muziek, toen ik hoorde; dat mijn laatste nummer eentje van zeer donkere muziek moest worden? Dat paste helemaal niet in al die andere lichtvoetige opnames? Hoe zou de muziek van Dmitri mijn publiek ooit aan kunnen zetten tot spontane lichtvoetigheid? En niet te vergeten; ook jullie hier allemaal in schoon Serooskerke. Maar toen ik de film had gezien, waar het nummer voor het eerst door bekend werd, was ik om. Ik was om zeg ik jullie! En ik weet zeker jullie nu ook, want hier is … DE … pardon; MIJN TWEEDE EN TEVENS LAATSTE WALS!”
Een schok ging door de mannen en niet alleen door de mannen maar door het gehele publiek.
Want dit kon toch niet?
Toch niet uitgerekend in deze tijd?
“Chef! Hij gaat het toch niet gewoon spelen!?”
Hollestelle was ook overdonderd. Hoezeer Serooskerke Rieu ook omarmde deze avond; het schenden van de Russische sancties was echt niet iets waar in het dorp licht over gedacht werd. En daar stond Rieu zich klaar te maken; om een nummer te gaan spelen, dat gecomponeerd was door een Rus?
“Dit gaat uit de hand lopen”, zei de Raaf met een angstige blik. Hij had nog heel goed de bestorming van Maastricht in gedachten en wist; waartoe een massa mensen in staat kon zijn. Net voor de eerste noot knalden twee hele grote confetti-kanonnen keihard over het Schelphoekje en ieder hoekje werd verzadigd met een oranje-achtig gekleurd poeder.
“Dat is geen confetti mannen, neuzen dicht! Nu!”
Als enige stonden ze daar hun adem in te houden en Rieu wachtte expres totdat de oranje-achtige mist de Schelde op was gedreven. Daarna ontvlamde het publiek niet in protest voor het geweten, maar in een uitzinnig wild gejoel met applaus toen de eerste tonen van De Tweede Wals klonken. De mensen waren duidelijk onder invloed.
Al meteen aan het begin van het nummer zagen ze het laken langzaam omhoog komen.
Eindelijk werd de mysterieuze gast onthuld en dat deed het publiek helemaal uit hun dak gaan. De drie mannen echter stonden met open mond te gapen naar de mysterieuze gast, dat onder het nu stilstaande spotlicht zwetend als een vettige Michelinpop heel vet en dik zat te wezen.
“De speklappenpop!”, wist de Raaf pas na enige tijd uit te brengen.