Nieuwe moord in Oudelande, Hoofdstuk I Rotondesex
Hoofdstuk I Rotondesex
Op het verlaten transitgedeelte van de kade ontsteeg een zacht gepop uit de meest linkse container. Binnen bewogen twee dikke rollen bubbeltjesplastic verwoed op en neer. Uit de ene kroop een vingertje en de andere een grote teen als eerste op weg naar volledige ontpopping in gezocht en gevonden veilige haven. Molly ontdeed zich als eerste en snakte naar adem, toen ze de containerdeur open duwde. Eenmaal buiten zoog ze haar longen vol onder de volle maan schijnend over de haven van Vlissingen. Naast haar hoorde ze een zwaar hijgende Lonnie, die buiten adem ternauwernood uit wist te brengen; “we hebben het gered.”
“Waar moeten we nu naar toe Lon?”
“Serooskerke is jammer genoeg geen optie meer. Ik denk verder landinwaarts.”
“Het moet midden in de nacht zijn. Waar vinden we nog vervoer op dit uur?”
“Daar ligt de weg en daar de Schelde. Als we die nou gewoon volgen en hopen op een lift? Als jij nou jouw duim gebruikt, want mij nemen ze niet zo snel mee.”
“Nee Lon, niet weer hè”, deed Molly alsof ze het erg vond. Maar ze waren nog niet de kade afgelopen, of zij liep al zonder topje met haar duim in de richting van gewenst geluk.
In de monding van de Westerschelde dobberde een klein bootje zonder verlichting, laat staan de juiste. In het donker bij niets meer dan maanlicht navigeerde het licht slingerend naar de kust, alsof het ergens naar op zoek was. Uit de duinenrij flitsten kort en fel enkele korte flitsen van licht, waarna het kleine bootje vol gas gaf en doelbewust naar de oever begon te varen.
Een wit bestelbusje met Hongaars kenteken kwam uit de duinenrij tevoorschijn en gaf even grootlicht. Enkele grote bundels van wit canvas werden vanuit het kleine bootje de branding ingegooid, waarna het kleine bootje met volle kracht weer het zeegat begon te kiezen. Twee mannen sprongen uit het bestelbusje en een derde gooide de laaddeuren open. De bundels werden uit de branding gehaald en met enige moeite het busje ingedragen. Na de laatste bundel klapten de deuren toe en baande het busje zich een weg door het mulle zand. Pas ver achter de duinenrij klikte de chauffeur de lichten aan en sloeg het busje rechtsaf de doorgaande weg op. Het busje leek het enige verkeer te zijn in de wijde omgeving daar midden in de nacht. Er werd derhalve flink gas gegeven. Alles was op rolletjes verlopen en ze zouden zo ruim voor zonsopgang veilig zijn met hun uit de branding geviste waren. De Hongaren zaten druk te converseren, wat de mogelijke winst zou zijn en maakten al plannen om definitief terug naar huis te gaan. Groot was dan ook de schrik en verleiding, toen daar twee blote borsten met duim de mannen in het busje ondeugend prangend om een lift leken te vragen.
“Megáll! Megáll!”, gilde de derde Hongaar vanaf de achterbank. Om snel te worden gevolgd door de bijrijder, die ook heel hard “megáll!”, of te wel stop in het Hongaars ging gillen. Met piepende remmen en rokende bandjes kwam het witte bestelbusje zo snel als het kon tot stilstand en draaide de chauffeur zijn raampje open en stak zijn hoofd naar buiten. De bijrijder had zijn hele deur had geopend en de derde Hongaar gooide op zijn beurt de laaddeuren wagenwijd open. Hij hielp Molly naar binnen en de teleurstelling was zichtbaar; toen Lonnie uit de bosjes kwam lopen en zijn handen in de lucht stak ten teken van dank voor de lift, die ze zo nodig hadden. Even later zat Lonnie sip en alleen op een natte bundel van wit canvas naar de achterbank te kijken, waar Molly de grootste lol leek te hebben met de Hongaren. En langzaam begon Lonnie steeds bozer te worden.
Het busje reed met de nu joelende Hongaren verder en Molly amuseerde zich buitengewoon met de Hongaarse versie van ‘pak me dan’.
Zo mocht de bijrijder niet naar achteren kijken en kon hij louter en alleen afgaan op de aanwijzingen, die zijn landgenoot op de achterbank gaf. Blind graaide de bijrijder naar waar hij Molly verwachtte, luid gillend in de hoop haar eens stevig beet te kunnen pakken. Maar dit lukte hem maar niet en Molly kierde van plezier. Na drie vruchteloze pogingen mocht de chauffeur enkele pogingen wagen, waarop bijrijder dan even het stuur overnam. Na tien minuten vruchteloos gegraai werd een ieder het zat en Molly liet zich daarom per ongeluk expres vol in een borst pakken.
“OhoooooH!”, gilde Molly dan gespeeld verrast. Waarop de drie Hongaren haar verbazing immiteerden en ze allemaal in lachen uitbarstten. Dit vreemde spelletje duurde tot Oudelande en Lonnie zat inmiddels als een snelkookpan onder onmenselijke druk zich met alle macht in te houden.
Na drie keer dezelfde rotonde te hebben gerond, stopte het busje en er brak een hevige discussie los; over welke richting ze moesten aanhouden. Het was volledig onduidelijk voor de Hongaren welke afslag ze moesten hebben, dat op zich wel begrijpelijk was. In het dorp van Oudelande zijn namelijk sinds 2007 geen verkeersborden meer te vinden Met uitzondering van het maximumsnelheid-bord onder de plaatsnaam en aanduidingen van enkele doodlopende straten. Dit is destijds bewust gedaan om het aanzicht van het dorp te verfraaien, naar een idee van de dorpsraad; dat door de gemeente is overgenomen. In 2009 stelde de gemeenteraad van Borsele dat de proef geslaagd was en dat Oudelande voortaan vrij van verkeersborden zou blijven. Dat de Hongaren dus juist in Oudelande of all places de weg kwijt waren geraakt was dan ook geenszins verwonderlijk.
De chauffeur wees naar links en de bijrijder naar rechts. Op dat moment zag de derde Hongaar op de achterbank in de verwarring zijn kans schoon en kneep heel hard met beide handen vol in beide borsten van Molly. Terwijl Molly ‘auw auw auw’ gilde, lachte de derde Hongaar zijn rotte tanden bloot en sprak vrolijk, maar vooral heel erg opgewonden, in gebroken Nederlands: “dir maa ies sgeepregt!” Verbaasd keken chauffeur en bijrijder naar hun gelukkige landgenoot en begonnen ook heel hard te lachen. Want zo bleek Molly voor hen alledrie simpel te pakken. In een goulash van graaiende handen gilde Molly in doodsangst, want dit was niet haar bedoeling geweest.
Overal voelde ze zich betast worden en het maakte geen Hongaar meer uit, dat ze de weg kwijt waren geraakt. De derde Hongaar zat als bij toverslag volledig naakt op de achterbank en willoos liet Molly zich door vreemde handen naar zijn schoot dragen. Het werd haar te veel, de gedachte aan ordinaire rotondesex en ze legde zich neer bij het onvermijdelijke. Ze keek naar de rotte grijns van de naakte Hongaar, die zijn tong krullend naar haar uitstak en Molly kon zijn slechte adem ruiken dat een kokhals veroorzaakte. De tong van de derde Hongaar viel onder een opzwepend gekrijs volledig slap op zijn kin en zijn hoofd zwaar voorover, waaruit een halve krik stak. Voordat chauffeur van de verbazing kon bijkomen, had hij de grootste maat dopsleutel tussen zijn ogen te pakken en sloeg hevig bloedend met zijn achterhoofd tegen het dashboard, alsof zijn pech al niet groot genoeg was. De bijrijder keek geschrokken naar zijn levenloze kompanen en daarna naar een waanzinnig kijkende Lonnie, die met de rest van het dopsleutelsetje op hem afvloog. Wat dan ook meteen het laatste was, wat hij ooit zou mogen aanschouwen.
Onder de klodders bloed keek Molly afwezig naar Lonnie. Haar Lonnie was druk bezig de rest van het setje in die laatste Hongaar te timmeren en ze zag dat hij moeite had met het fel oranje doosje van het setje. Nadat Lonnie bijna huilend van woede tot de ontdekking kwam, dat het doosje niet paste, gooide hij deze met een luide gil tegen het raam en gilde: “heb je nou je zin?!”
Hij schoof de chauffeur opzij en sprong achter het stuur en begon heel hard rondjes te rijden.
“Waar naar toe? Molly! Waar moeten we naar toe?!”
Zonder na te denken wees Molly op goed geluk naar een afslag en Lonnie scheurde de rotonde af en Oudelande in. Op een verlaten spoorstation parkeerde hij het busje in een nog meer verlaten loods en kon toen pas weer gewoon ademhalen.
Molly legde haar hand op zijn schouder en zei: “je hebt me gered. Je hebt voor mij drie mannen gedood. Oh Lonnie! Ik hou ontzettend veel van je.”
Maar Lonnie zei niets en staarde apatisch door het raam waar niets te staren viel.
“Lonnie? Heb je wel gehoord wat ik zei? Lon?”
“Ik”, zuchtte Lonnie uiteindelijk zwaar en diep, “ben erg depressief …”