
Nieuwe moord in Oudelande Hoofdstuk XXII Om te huilen
Hoofdstuk XXII Om te huilen
Lonnie en Molly liepen op de nu kraaiende strandjutter af. De oude jutter bleef maar zeeschuim staan snuiven, totdat het bijna zijn oren uitkwam. Verdwaasd keek hij naar Molly en Lonnie en begon heel hard de zee in te rennen. Het scheen hem niet te deren, dat hij echt heel erg kopje onder ging. Want hij bleef maar rennen. Zo ver dat Molly en Lonnie dachten, dat hij het niet ging redden en ze liepen verder. Maar even verderop kwam de jutter weer hard briesend uit de branding rennen en dook met z’n snufferd in het zeeschuim. Daar begon hij over zijn buik te schuiven en snoof wel zeker drie meter strand schoon. Aan het einde krabbelde hij toch weer op en liep met een schuimkraag om z’n nek meerdere rondjes in de branding, vooraleer hij out neerviel in een plons van zeewater. En die kwal, waar hij precies op landde, versterkte dat dramatische druppeleffect des te meer.
Lonnie pakte de jutter bij de schouder en sleepte hem verder op het droge. Uit een zak van de jutter viel een sleuteltje. En zo’n sleuteltje herkende Lonnie wel. Het was een caravandeursleuteltje, dat daar net boven de vloedlijn in het zand lag en Lonnie pakte het op.
Hij las op het vergeelde label; ‘minicamping weltevree’.
“Oh Lonnie, een camping. Precies wat we nodig hebben. Zo langer doorgaan gaat ‘m in mijn staat niet worden. Ik ben echt keihard aan vakantie toe.”
Minicamping Weltevree was min of meer uit onvrede opgericht. Uit onvrede over de voorzichtig evoluerende mores door een zeer conversatieve en natuurlijk streng gereformeerde boer, waarvan de naam helaas in vergetelheid is geraakt. De losgeslagen moraal was hem duidelijk in het verkeerde boerenkeelgat geschoten. Boos had hij, na het zien van zijn eerste minirok, daarom een stuk land als protest en minicamping ingericht. De eerste minirok stamt namelijk helemaal niet uit de jaren zestig.
De eerste minirok stamt uit veel langer vervlogen tijden. Zo hebben meerdere, vooral erg jonge en onervaren, boerinnen met een veels te korte rok en met schaamrood op de kaken in de kerk gezeten na een fout gegaan kookwasje. Dat is dan ook de werkelijke reden van de krimp in de regio. Hoewel statistische bureaus ons anders willen doen geloven. Die boerinnen werden steevast na zo’n fout kookwasje uit de gemeenschap verbannen. En dan roep je de krimp over jezelf af natuurlijk. Maar dit is al een verhaal op zich.
Het bijzondere aan deze camping was; dat de campinggasten alleen louter in volledige klederdracht een caravan mochten huren. En dat niet alleen. Neen. De camping had zeer strenge regels, die ook daadwerkelijk zeer strikt werden nageleefd. Zelfs in hoogzomer mochten de dames in niet minder dan klederdracht van drie lagen lopen. De mannen moesten minimaal met een dik flanellen overhemd over een t-shirt met lange mouwen over de camping lopen. Mits deze kleding bedekt was met een zwart fluwelen kostuum, al dan niet met binnenvoering, maar het liefst met. Het was dan ook geen echt groot wonder; dat de minicamping voor geen meter liep. De enige gasten ooit, zijn een broer en zus geweest met beperkte geestelijke capaciteiten. Na de dood van hun ouders huurden ze van de bescheiden erfenis de kleinste caravan voor het leven. Daar waar het volledig omgeven was door oude boomgaarden, kreeg de kleinste caravan permanente bewoners, die zich wel konden schikken in de strenge kledingvoorschriften.
Nu is de zak van Zuid-Beveland dieper dan menigeen zou denken. En zo kon het zomaar gebeuren, dat na de dood van de uiterst conservatieve boer de kleine camping, gelijk de naam van die boer, totaal in vergetelheid raakte. Het was geen wonder dat, na het overlijden van de boer, het op de camping nogal los ging lopen. Om niet te zeggen; dat de heersende zeden in de statuten compleet genegeerd werden. En van het één kwam het ander. In plaats van de omringende velden waar aardappels werden geteeld, werden op het kleine veldje van minicamping Weltevree meerdere gevallen van inteelt geboren. Nu is het niet geheel duidelijk, hoe lang de minicamping al in vergetelheid is geraakt. Maar het staat vast, dat er meerdere generaties aan inteelt het levenslicht hebben gezien. Daar, diep in die zak, wordt geleefd van jutwerk. En, mede door het tierend analfabetisme, gebeurde het natuurlijk ook wel eens; dat ze van jatwerk leefden. Dat niemand ooit is gepakt, komt; omdat ze gezegend zijn met het in de databanken onbekende DNA van hun soortgenoot veel verder weg, de zogenaamde hillbillie.
Al vanaf jongs af aan worden de eerstgeborenen al na drie dagen met een sinaasappelkistje de duinen af geduwd naar zee. De idee van een wieg was en is deze kamperende jutters volslagen onbekend. Op die onorthodoxe wijze wordt ieder nieuw inteeltgeval bekend gemaakt met het aloude jutwerk. Dat, ondanks de uitstapjes door de taalfoutjes, nog altijd hun corebusiness is.
Snuif, die strandjutter met schuimkraag, was dan ook een karakteristiek specimen van al deze jaren inteelt. Maar dat konden Molly en Lonnie natuurlijk helemaal niet weten, toen ze de oude jutter naar de duinen begonnen te dragen. Molly en Lonnie hadden een broertje dood aan historisch besef. Lonnie had alleen maar jeuk en Molly wilde alle dagen van het jaar lekker op vakantie. Gewoon omdat ze daar aan toe was. Ondanks hun levensinstelling leken ze dankzij hun ontmoeting met Snuif de Jutter wel precies daar terecht te komen, waar ze onverwacht wel eens zichzelf konden zijn. Daar dus; diep, heel diep in de zak van Zuid-Beveland.
Farkan schrok wakker en het duurde even. Maar toen herkende hij de stal van Adri. Hoe lang had hij geslapen? Hij had geen idee. Het was al wel donker. Hij probeerde de merrie in beweging te krijgen. Maar die stond als een blok te slapen en zou voorlopig niet wakker worden. Hij sprong van de bok af en stak zijn hoofd buiten de deur. Zoals het gehele dorp nu, stond ook de boerderij er verlaten bij. Hij wilde het erf oversteken, maar hoorde mannenstemmen. Hij liep naar de hoek van de stal en keek er voorzichtig omheen. En daar, ongeveer halverwege de akker, zag hij twee mannen zich moeizaam door de klei werken. Dat op zich verraste hem al volledig, maar werkten ze zich daar door de klei met getrokken revolvers?
Instinctief legde hij zijn hand op de zijne en begon achterwaarts te lopen naar de boerderij, ervoor wakend de stal tussen hem en het gezichtsveld van die mannen in te houden. Pas in het kleine halletje draaide hij zich om en rende de trap op. Het konden dan wel twee mannen zijn, als hij eenmaal boven op zolder achter dat kleine dakraampje zat, zou hij de overhand hebben.
“Altijd naar hoger gelegen gebied”, mompelde hij toen hij de vlieringtrap op rende. Het kleine raampje diende als een perfect schietgat. Groot genoeg om alles goed te kunnen overzien en klein genoeg om zijn tegenstanders, dat moesten het wel zijn, in verwarring te laten waar de schoten vandaan kwamen. Want dat dit een vuurgevecht ging worden, zoveel was Farkan wel duidelijk.
“M’n schoen Chef”, zei Rinus, waarop de commissaris inhield. Rinus moest er nog even behoorlijk aan trekken, eer hij zijn schoen met een hol soppig zuigend geluid uit de klei kon trekken. Na een nieuwe dubbele knoop kwam Rinus van zijn hurken af en zei: “het gaat weer Chef.”
Behoedzaam liepen ze verder en waren bijna bij de stal. Ze kregen last van het knijpen met hun ogen, zo ingespannen tuurden ze langs en over de gebouwen en bijgebouwtjes van de boerderij.
Farkan legde aan en had de commissaris vol op de korrel zitten, toen hij de trekker overhaalde. Het was, dat er een muisje nieuwsgierig in zijn schootsveld trippelde, anders was het over en uit voor de commissaris geweest. Een doffe knal klonk vanaf de boerderij en de kogel sloeg in de klei, net naast de commissaris.
“Liggen Chef! Liggen!”
De mannen doken voorover in het spoor en durfden niet meer te bewegen. Farkan vloekte, toen hij de resten van het muisje uiteen zag spatten. Dit was hem niet eerder overkomen. Hij keek naar het veld, waar hij die twee mannen had zien lopen. Ze moesten plat op hun buik zijn gaan liggen, concludeerde hij. En hij baalde, dat het te donker was om ze zo nog te kunnen onderscheiden.
“Het kwam van de boerderij Chef”, sprak Rinus, meer zijn adem inhoudend dan anders.
“Daar Rinus”, wees Hollestelle met zijn pistool naar het kleine dakraampje. Ik zag een flits uit het dak komen.”
Rinus ging er eens goed voor liggen en kneedde wat klonten klei tot een soort van drie poot, waar hij de loop van zijn pistool op liet rusten. Secuur richtte hij op het kleine dakraampje en wachtte geduldig eer hij wat zag bewegen.
“Ik heb het raam Chef”, zei Rinus zeker van zijn zaak. Waarop de hoofdcommissaris voorzichtig door tijgerde en nadat het kippenhok tussen hem en het zolderraam was gekomen, stond hij op en liep zo stil mogelijk naar de ren. Hij wilde niet alleen geen geluid maken om zijn positie aan dat zolderraam te verraden. Hij moest er helemaal niet aan denken, dat die kippen wakker zouden worden.
Farkan waagde het om iets verder zijn pistool door het kleine schuine dakraampje te steken en tuurde vanuit een iets andere hoek naar het veld.
Meer had Rinus niet nodig en schoot.
“Pets!”, sloeg de kogel vrijwel gelijktijdig met die knal tegen de metalen sponning van het ruitje en het kleine dakraampje knalde hard dicht, vol op de neus van Farkan.
“Auw!”, de al deels verroeste sponning van het raampje had hem vol op een nietje geraakt! Zijn neus was nog niet hersteld van zijn dikke Mercedesster en nou moest hij deze klap weer te boven komen. Farkan viel achterover tussen de wintervoorraad appelen en zag even veel meer sterretjes.
Rinus rende naar de stal. En ook Hollestelle waagde de oversteek van het kippenhok naar de stal.
“Heb je hem geraakt?”, hijgde Hollestelle tegen de achtergevel van de stal.
“Ik weet het niet Chef” Ze hoorden; hoe Farkan de vlieringtrap af rende naar beneden. Snel renden de agenten om de stal en verscholen zich achter de zijmuren van de ingangspoort. Farkan probeerde zijn woede en pijn aan zijn neus te beheersen en liep op kousenvoeten verder de trap af naar beneden. Hij voelde in zijn zakken en telde zijn kogels. Hij had er genoeg voor nu, maar de nacht was nog lang. Dus zo lang kon dit niet gaan duren.
Gespannen stonden de mannen vanachter hun zijmuurtjes naar de boerderij te kijken maar zagen niks. Rinus keek even de stal in en zag daar het paard met wagen van Jannie staan, vol met muntjes.
“Chef? De kar! Vol met muntjes! Het is nu wel zeker Farkan.”
“Dat dacht ik al, toen ik beschoten werd. Hou je ogen open Rinus, dergelijke confrontaties worden vaak beslist op een moment.
“Ja Chef, doe ik.”
In de boerderij bedacht Farkan zich en sloop toch weer de vliering op. Hij opende het net zo kleine dakraampje, dat op de dijk uitkeek en begon zich er doorheen te murwen. Halverwege kwam hij vast te zitten en trok met een ruk het oude raampje los van de dwarsbalken.
“Hij probeert aan de andere kant te ontsnappen Chef”, en in zijn enthousiasme rende Rinus de stal uit.
“Potdomme Rinus, nog niet! Dit is niet het moment!”
Hollestelle kon niets ander dan achter Rinus aan te gaan rennen. Hij kon zijn adjudant toch niet alleen laten? Hoewel hij wist; dat ze niet zomaar op die Farkan af konden rennen en hij gilde nog: “Rinus stop! Dit is niet zomaar een crimineel!”
Aan de andere kant van het dak hoorde Farkan het gegil op het erf en hoorde hoe voetstappen snel naderbij kwamen en die waren niet rustig aan het stappen. Farkan herkende de tred van onervarenheid en hij ging in de dakgoot staan. Daar leunde hij schuin tegen het dak aan en zag Rinus langs zijn loop de hoek om komen rennen.
Rinus gilde nog; “stop! In naam der wet!”, maar het was te laat. Losjes leunend op het raam om zijn heup schoot Farkan Rinus neer. Daarna sprong hij naar de nok en liet zich van de andere kant afrollen. Halverwege het dak brak het raam en hij viel hard tussen kleine scherfjes in de dakgoot.
Verbaasd door de dreun, die hem zo onverbiddelijk achterover deed kieperen, viel Rinus in het grind.
“Rinus! Rinus!”, stond Hollestelle tegen de gevel van de boerderij te gillen zijn pistool naar de dakgoot gericht. Voorzichtig begon Hollestelle stap voor zijwaartse stapje, gespannen naar het dak kijkend, naar zijn adjudant toe te bewegen.
“Ik ben geraakt Chef? Hij is over het dak gesprongen naar de andere kant.”
Hollestelle bukte om zich om Rinus te bekommeren. Maar die weerde hem dapper af.
“Laat me Chef. Farkan. Hij ontsnapt.”
De commissaris keek naar de wond en stopte er een kiezeltje in. “Vleeswond Rinus, hou die kiezel er tegen en bel de Raaf.”
“Doe ik Chef. Snel, haast U!”
Farkan was aan de dakgoot gaan hangen en liet zich vallen. Na de landing liet hij zich doorrollen en in een vloeiende beweging rende hij naar de stal. Op de bok pakte hij de zweep en sloeg de merrie bruut wakker, die terstond op hol sloeg dwars door de achterdeuren van de stal, het veld in.
Hollestelle rende op het gekraak af de stal in en begon te schieten. Hij zag dat hij Farkan in de schouder raakte. Maar die reed door alsof er niets aan de hand was.
“Wat een keiharde crimineel!”, gilde Hollestelle en schoot zijn revolver helemaal leeg, hoewel het paard met wagen al buiten schootsafstand reed.
“De Raaf? Met mij, Rinus. Je raadt nooit waar ik nou lig?”
De Raaf was meteen wakker, schoot in een kloffie en rende naar beneden.
“Ik kom eraan Rinus!”, gilde hij en gooide de telefoon op de passagiersstoel van the Raven en scheurde even later Serooskerke uit.
“En?”, vroeg Rinus, liggend in het grind zijn kiezel tegen de wond aandrukkend.
“Ontsnapt. Ik had er niet op gerekend, dat hij dwars door de achterstaldeuren zou rijden. Verdorie.”
“De Raaf komt eraan met the Raven Chef. Dat paard en wagen van Jannie is geen partij voor de camper van de Raaf. Kwestie van tijd.”
“Er zit niets anders op dan hier te wachten dan. Gaat het een beetje met je Rinus? Kan ik wat voor je doen?”
“Chef? Ik voel me ineens zo moe en koud.”
“Dat is niet zo gek Rinus. We hebben niet geslapen en zijn al die tijd in touw geweest. Kom …”, en Hollestelle deed zijn jas uit en ging naast Rinus in het grind zitten. Hij trok zijn adjudant goed tegen hem aan en legde zijn hoofd teder tegen zijn borst en sloeg een arm om hem heen. Hij gooide zijn jas over Rinus heen en zei: “rust maar goed uit Rinus. Ik heb je.”
“Chef, heb ik al gezegd dat ik me zo moe voel?”
“Ja Rinus. En toen zei ik nog dat we al die tijd al in touw zijn. Dus we zijn allebei gewoon heel erg moe. Is niks geks aan.”
“Dat is het niet Chef. Dit voelt anders… ik ben gewoon echt … heel erg …m…”
“Rinus?”, gilde Hollestelle met overslaande stem en begon zijn adjudant hard te wiegen.
Terwijl zijn tranen de vrije loop kregen, nam Hollestelle snikkend een volle hap adem en stootte er emotioneel in de verlaten polder uit: “Neeeeee! RI-NUS!”
Paniekerig tastte Hollestelle naar zijn mobieltje en drukte wel drie keer verkeerd, eer hij het nummer van de Raaf drukte.
“DE RAAF?! HET IS RINUS!!! HIJ IS GESCHOTEN EN NOU ZIET IE ER HELEMAAL NIET GOED UIT!”
“Wel verd!”, en de Raaf gooide camper de rotonde over en gilde; “hou vol! hou vol! Ik ben er bijna!”
De Raaf drukte het gaspedaal helemaal in en huilde als een kleine jongen, toen hij the Raven de oude spoorbaan opstuurde.