Nieuwe moord in Oudelande Hoofdstuk XXIV Einde aan een elastiekje
Hoofdstuk XXIV Einde aan een elastiekje
“Stop de bus de Raaf”, zei Rinus, nadat de Raaf uitgezongen was.
“Je wilde toch een lekker bekertje koffie Rinus?”
“Ja, maar ik ben niet voor niks bijna dood gegaan. Farkan Chef, we moeten er achteraan.”
“Helemaal niet!”, zei de Raaf gedecideerd.
“Jij gaat lekker bekertje koffie drinken en dan direct naar bed!”
“Je hebt bedrust nodig Rinus”, zei Hollestelle. “Ik dank de Heer op mijn blote knieën, dat je nog onder ons bent Rinus. Nee, jij moet inderdaad meteen naar bed.”
“Ik voel me anders prima.”
“Hou op Rinus! Einde discussie!”
“Moet ik me anders uit de camper werpen?”, dreigde Rinus nu en reikte al naar de deurhendel.
“Hollestelle! Hou ‘m tegen! Die klei moet naar zijn hoofd zijn gestegen!”
“In tegendeel Chef”, keerde Rinus zich tot de commissaris. “Farkan moet gestopt worden. Ten koste van alles ja, de Raaf! Ik heb het moment verkeerd gekozen en daarvoor bied ik U mijn oprechte verontschuldiging aan. Ik had ‘m in gedachten al in de boeien geslagen. Ik had meer geduld moeten hebben. Maar gelooft U mij, wanneer ik zeg; we hebben geen minuut te verliezen. Want wat, als Farkan tot in de zak geraakt?”
“Verdomme Rinus! Stop de bus de Raaf. En onmiddellijk omkeren! Rinus heeft gelijk.”
“Ben ik nou zo slim? Of zijn jullie zo gek?”, parkeerde de Raaf the Raven in protest in een parkeerhaven voor pechgevallen. “Zijn jullie dan het wonder van de klei vergeten? Want als dat zo is, wijs ik naar Rinus en zeg; daar zit het wonder!”
“Allemaal waar de Raaf”, kroop Rinus van de voorbank naar achteren en ging op de snijtafel van the Raven liggen.
“Wat ga jij nou doen?”
“Liggen de Raaf. M’n rust pakken. Chef? Kunt U me vastgespen?”
En de Raaf zat met stomheid geslagen toe te kijken, hoe de commissaris Rinus met spanbanden immobiliseerde op de snijtafel. Hij vouwde een badhanddoek op en schoof dit onder het hoofd van zijn adjudant.
“Lig je zo comfortabel Rinus?”
“Uitstekend Chef. En nogmaals mijn excuses.”
“Hou op Rinus, ga slapen.”
“Welterusten Chef.”
“Wat is dit Camiel? “, bracht de Raaf verbaasd uit, toen de commissaris weer op de voorbank plaats nam. “Die man moet in z’n eigen bed revalideren!”
“Natuurlijk de Raaf. Draai the Raven om en luister goed naar me.”
Protesterend hevig met zijn hoofd schuddend, keerde de Raaf de grote camper op de provinciale weg en begon hardop zuchtend weer richting de rotonde van Oudelande te rijden en zei morrend; “nou, ik luister!”
“Rinus ligt nu veilig toch?”
“Ja, maar toch had ik liever gezien; dat ie in z’n eigen bedje lag.”
“Ik ook. Maar je bent met me eens, dat zo onder die spanbanden Rinus weinig tot geen risico loopt?”
“Dat is het niet Camiel, we waren hem bijna kwijt!”
“Ik weet het en dat zal ik nimmer meer toestaan.”
“Trouwens nog excuus dat ik je zo heb geslagen.”
“Ik had het verdiend, want je had gelijk. Net als je nu gelijk hebt. Maar Farkan laten ontsnappen is geen optie. Dat weet Rinus. En dat weet ook ik. Kijk, ik ben destijds dit vak ingegaan in de volle wetenschap; dat ik wel eens het loodje zou kunnen leggen door het uitoefenen van mijn functie. Dat weet iedere agent de Raaf. En als het voor de veiligheid voor ons eiland is, dan doe ik dat zelfs met groot plezier. Hoe gek dat ook klinkt. Dus ik beloof je plechtig, dat ik nog eerder mijn leven zal opofferen; dan dat er nog maar 1 haar van Rinus gekrenkt wordt. Je hebt daarvoor mijn woord. Maar in hemelsnaam kerel, geef eens wat meer gas!”
De Raaf gaf wat meer gas en vroeg: “en wat is er nou met die zak, waar Rinus het over had?”
“Hier rechtsaf de Raaf, terug naar de boerderij van Adri.”
De camper draaide de rotonde af en de Raaf zei beslist; “ik ga niet over de oude spoorbaan meer. Dat zou slecht zijn voor Rinus.”
“De Zeedijk is prima de Raaf.”
“Nou? Die zak Hollestelle? Wat is het met die zak?”
Farkan had geluk. Achter wat kreupelhout aan een dijkje vond hij een oude jagershut. De hut werd natuurlijk omringd door een bloemendijk enerzijds en hoog riet en een oude boomgaard anderzijds. Hier kon hij zelfs het paard met wagen uit het zicht kwijt en hij bond de merrie aan een boom. Uit de bok pakte hij een zinken emmer en vulde deze met water uit het kreekje achter het hoge riet. De merrie begon meteen te drinken en deed zich tegoed aan de vegetatie van de bloemendijk. Farkan begon zijn wond te wassen in de kreek en verwonderde zich over de helende werking van de klei. Nadat het kogelgat goed doorgespoeld was, sloot hij deze weer aan beide kanten met wat verse klei en het deed al minder pijn. In de oude jagershut lag een dubbelloops hagelgeweer met een doosje van 10 patronen. Voordat hij op de brits in de hoek ging liggen, laadde hij het jachtgeweer en zette het rechtop tegen de rand, klaar om meteen te gebruiken. Vogeltjes floten en hier en daar zoemde al een vroege insect, toen hij in slaap viel.
Molly opende haar ogen en keek door het gat in het dak van de verlaten caravan. Zo onder de open hemel wakker worden, vervulde haar met zoveel energie dat ze; ondanks haar afkickverschijnselen, over haar goede heup op de grond viel en naar het kleine keukentje kroop om te zien of ze geen lekker ontbijtje kon maken. Terwijl ze langs het geforceerde caravandeurtje kroop, reikte ze naar de rand van het aanrecht om zich daaraan op te hijsen.
Molly had er weer gewoon zin an!
“Rinus bedoelde met de zak; de zak van Zuid-Beveland, de Raaf.”
“Wil je nou gaan zeggen, dat ie naar de zak is gegaan? Maar, hoe dan? Hij is niet van hier.”
“Daarom hoop ik maar; dat we hem kunnen achterhalen, voordat ie de zak vindt. Want jij weet net zo goed als ik de Raaf?”
“Eenmaal in de zak, dan word je nooit meer gepakt”, siste de Raaf met strak gespannen lippen. Hij reed de Zeedijk af en het erf van de boerderij op. In de stal stopte hij even the Raven en ze keken naar het verse karrespoor voor zich, dat helemaal doorliep de horizon voorbij. Zo leek het..
“Farkan! Here we come!”, siste de Raaf weer en trapte the Raven op zijn staart en de banden begonnen zich door de vette klei te graven. De camper reed zo afwisselend zachtjes glijdende, in en uit het karrenspoor, het oneindige polderlandschap in.
“Na een half uur door de klei te hebben geploeterd, hadden ze het paard en wagen van Jannie en Adri nog niet in het zicht. De Raaf stopte voor het eerste ringdijkje, dat de door mensenhanden gemaakte natuurlijke grens van de zak aangaf.
“Ik durf het bijna niet te zeggen commissaris.”
“Hij is de zak ingereden! Verdomme!”, sloeg Hollestelle met zijn vlakke hand op het dashboard uit gefrustreerde teleurstelling.
“Fikse tegenvaller”, hoorden ze Rinus vanaf de snijtafel zeggen.
“Ah! Je bent wakker Rinus. Goed geslapen?”, keek de Raaf in zijn achteruitkijkspiegel naar Rinus.
“Kan iemand mij losgespen? Ik heb dorst.”
“Natuurlijk Rinus”, klommen beide mannen van de voorbank af. En even later zaten ze aan het uitklaptafeltje in het kleine keukentje van the Raven.
“De Raaf, het is dan wel geen koffie uit de automaat. Maar deze oploskoffie van je is anders ook prima te doen. Heerlijk!”, genoot Rinus van dit kopje koffie. Hij voelde zich weer van binnen lekker warm worden.
“Niet te grote slokken nemen Rinus”, waarschuwde de Raaf hem zorgelijk. “De klei moet langzaam weggespoeld worden.”
“Ik zal er rekening mee houden, dank je.”
Bij het zien van zijn adjudant, die zo genoot van zijn kopje koffie, kreeg Hollestelle weer iets van zijn doorgaans optimistische onverzettelijkheid over zich heen.
“Hoe gaan we dit aanpakken mannen”, keek de commissaris door het zijraam naar de ringdijk.
“Het liefst zou ik met the Raven zo die ringdijk oprijden en dan vol gas het spoor volgen. Dan hebben we die vent zo te pakken.”
“Kijk naar wat er met Rinus is gebeurd de Raaf. Zo gemakkelijk laat deze knakker zich niet pakken. En ja, ik zou ook het liefst nu met toeters en bellen de zak in willen rijden. Maar dat is wat hij het liefste heeft. Nee, we moeten het element van verrassing volledig aan onze kant hebben.”
“Hij zou de motor van the Raven al van kilometers ver horen aankomen”, sprak de Raaf. “Verdorie. Maar te voet? We hebben het wel over de zak Camiel!”
“En mijn fiets staat nog in Oudelande”, sprak Rinus teleurgesteld.
“Dat is sowieso geen optie Rinus. Je bent nog zwaar herstellend.”
“En wie zegt dat het spoor voorbij de ringdijk nog überhaupt te volgen is?”, brainstormde de Raaf verder. “Hier in de geploegde akkers is het simpel. Eenmaal in de zak hebben we te maken met ongerepte natuur en die zal ongetwijfeld heel wat minder gemakkelijk het spoor prijs geven. Bovendien hebben we geen kaart van de zak, want die is na al die eeuwen ondoorgrondelijk geworden. Hadden we maar iets van een kaart, dan konden we nog gaan gokken.”
“Een kaart Chef, dat is het!”
“Wat bedoel je Rinus?”
“Sjaak, bel Sjaak!”
Sjaak werd helemaal emotioneel, toen hij Rinus aan de lijn kreeg en de mannen elkander bij- en aanvullend hoorde vertellen wat er allemaal gebeurd was.
“Wat moet dat verschrikkelijk zijn geweest. En ik lag gewoon in bed? Ik wist wel dat ik had moeten blijven.”
“Nee Sjaak”, zei Rinus tegen de telefoon op het uitklaptafeltje die op speaker stond. “Daarom bellen we je. Jij bent een onmisbare schakel. The missing link als het ware. Jij bent juist daar precies in de positie om ons bij te staan nu. We hebben het over de zak, zoals je al begrepen had toch?”
“Ja, de zak van Zuid-Beveland. Ik heb er gelijk de Bosatlas op nageslagen, maar nergens een detailkaart te vinden van die zak. En nu ik er goed naar kijk, zie ik nergens zak vermeld, zelfs in het register niet.”
“De zak is dan ook nooit echt goed in kaart gebracht kunnen worden Sjaak, maar misschien dat jij ons met luchtsteun?”
“Ha! Je bedoelt AWAC! Natuurlijk Rinus! Ik ga meteen bellen. Zodra ik meer weet, bel ik je terug okay?
“Uitstekend Sjaak, dank je.”
“AWAC, Rinus?”
“Ja Chef! Dat is kort voor Airborne Warning And Controlsystem Chef.”
“Dat weten wij ook wel Rinus”, wilde ook de Raaf begrijpen wat AWAC met die zak kon doen. “AWAC is voor het scannen van het luchtruim, zover volgen we je. Maar de zak is toch helemaal geen luchtzak?”
“Dat is het fijne van Sjaak. Hij wist meteen wat ik bedoelde. Ja, het is waar dat AWAC voor het luchtruim ontworpen is. Maar wat voor boven ontworpen is, kan je toch ook van onderen gebruiken?”
“Je bedoelt?”
“Dat bedoel ik. Zodra die AWAC boven de zak komt te vliegen, zendt ie alle beelden door naar het centraal landelijk vliegcentrum. Maar wat, als ie nou eens op z’n kop ging vliegen en alle beelden naar Sjaak zou doorzenden?”
“Dan krijgt Sjaak een detailkaart van de zak op z’n scherm!”, brieste de Raaf bijna een hele slok koffie eruit.
“Rinus, je wordt langzaam weer de oude. Ik moet bekennen, dat ik hier nooit op was gekomen. Chapeau Rinus, grote hoge chapeau!”, lachte Hollestelle weer eens sinds lange tijd. Het idee van Rinus voelde dan ook aan als een onverwachte meevaller van jewelste en de Raaf en Hollestelle gingen zich klaar maken. Ze begonnen met het opladen van hun mobieltjes. Daarna kreeg de Raaf het dienstpistool van Rinus in zijn handen geduwd, met instructie van Rinus hoe die te gebruiken.
Ze hadden afgesproken, dat Rinus in de camper zou blijven als verbindingscentrum tussen Sjaak en de Raaf met Hollestelle. Om geen onnodige tijd te verliezen, zouden de Raaf en Holestelle vast ‘blind’ de zak ingaan. Zodra Rinus dan de nodige awac-informatie had, zou hij dat per mobiele telefoon doorgeven. Die informatie zou er dan voor zorgen, dat het verrassingselement geheel bij de mannen zou komen te liggen.
Ze namen afscheid in de camper en Rinus vond het maar wat erg, dat ie niet mee kon. Maar hij voelde ook wel aan de klei in zijn buikholte, dat hij gewoon nog meer snijtafelrust nodig had.
Met die grote platte ronde schijf bovenop het vliegtuig steeg de Jumbo op van het vliegveld in Duitsand. Zodra de AWAC op 30.000 voet (10 km) hoogte was gekomen, werd het knopje van de cruise-control in de cockpit ingedrukt. Op deze hoogte is het bereik van de grote schijfradar 400 km. Hiermee kan de AWAC heel Nederland overzien. Nederland heeft zelf dan ook geen AWACS; ons land is simpelweg te klein.
“Rinus, ik leg net de telefoon met het vliegveld te Geilenkirchen neer. De AWAC is net de lucht in gegaan en ik krijg de beelden al door. Ik heb ze de coördinaten van de zak gestuurd en ik verwacht dat ie over een half uurtje boven de zak kan vliegen.”
“Uitstekend Sjaak, de Raaf en Hollestelle lopen net de ringdijk op.”
“Ik duim m’n duimen kapot hier. ‘k Bel je als de awac bijna boven de zak vliegt, succes!”
“Dank je Sjaak!”
Nadat ze de ringdijk over waren geklommen, belandden de mannen in een toverlandschap van kronkelende bloemendijkjes, vennetjes en helder stromende kreekjes tussen oude vruchtboompjes door meanderend. De explosie aan flora en fauna ontnam hen even de adem of juist andersom. Want niet eerder waren ze zover in de zak geweest. De angst om te verdwalen in de zak was te groot. Maar nu met de aanstaande hulp van de awac; begonnen ze het karrespoor te volgen, dat nu een stuk minder geprononceerd door dit feeërieke landschap kronkelde. Ze liepen een kwartier optimistisch over de vele ringdijkjes van deze ongerepte natuur, toen ze het spoor bijster raakten. Ze stonden voor een kleine klaring, waar het spoor gewoon stopte. De Raaf voelde op de grond en zei; “keihard Hollestele, dit moet wel een heel erg oud stukje inpoldering zijn.”
Ze voelden zich als ontdekkingsreizigers, die voor het eerst sinds eeuwen weer een stukje aarde betraden. Langs de rand, onder bescherming van het loof, liepen ze de klaring over naar de volgende ringdijk; die hoger dan al die andere was. Ze kropen omhoog en gingen bovenaan op hun buik liggen en keken over de rand. Was het eerdere landschap al indrukwekkend? Nu keken ze tegen een ondoordringbare vegetatie aan van niet eerder geziene schoonheid. De kleurenzee strekte zich uit tot de einder welhaast en Hollestelle zei, na een tijdje pas; “laten we hier wachten op de awac. Ik zou nu niet meer weten, hoe daar ooit nog uit te geraken. Zelfs als we die Farkan te pakken zouden krijgen, durf ik het nog niet aan.”
“Heel verstandig commissaris. Maar man oh man. Wat is dit mooi.”
Sjaak hoorde door zijn koptelefoon de statische ruis overgaan in een heldere stem met Amerikaans accent.
“This is AWAC, e.t.a. two minutes.”
“AWAC, this is Sjaak from Drugsdivisie Havengebied. You can go upside down in three, two, one, now!”
“AWAC going upside down!”
En op 10 kilometer hoogte, net voor de zak, begon de enorme Jumbo om zijn as te draaien. Het kostte de piloten de grootst mogelijke moeite om de enorme kist recht te houden. Nooit eerder hadden zij een dergelijk staaltje vliegwerk moeten doen. Zelfs in de simulator met duizend en één onmogelijke scenario’s was nooit rekening gehouden; met het op z’n kop gaan vliegen met de AWAC en al helemaal niet boven de zak van Zuid-Beveland. De mannen achter de schermen hingen strak in hun gordels en het bloed steeg een ieder naar de wangen.
“AWAC sending image now”, klonk de heldere stem. Doch nu duidelijk onder hoogspanning. Het Amerikaanse accent was een Duits-Engelse geworden en Sjaak hoorde op de achtergrond nog paniekerig zeggen; “zis is unglaublich difficult.”
Maar Sjaak kreeg de beelden in detail binnen en sloeg ze meteen op, op zijn bureaublad. Het duurde slechts enkele seconden, die vlucht op z’n kop over de zak, maar pas ver boven de Noordzee kregen de piloten die enorme radarschijf weer gekanteld.
“AWAC level”, klonk het in Geilenkirchen, waar meerdere zuchten van opluchting vielen. Pas later zou het grondpersoneel de vele haarscheurtjes in de bevestiging van de radarschijf ontdekken en concluderen; dat de vlucht boven de zak niet veel langer had moeten duren. En toch was iedereen overtuigd, dat dit het genomen risico meer dan waard was. Zo een belangrijke rol kunnen spelen in de war on drugs, maakte de NATO-bijdrage in één keer goed.
De mannen, liggend op de hoge ringdijk, hadden niets meegekregen van de levensgevaarlijke vliegstunt boven hen, toen Rinus belde.
“Ik kijk hier naar een vergroting in detail Chef. Klopt het, dat jullie op een hoge ringdijk liggen met uitzicht over een bloemenzee?”
“Hoe weet jij dat Rinus?”
“AWAC chef, moment”, en Rinus schakelde over naar Sjaak.
“Ja Sjaak, dat zijn ze hoor.”
Nu Sjaak zeker wist; dat de Raaf en Hollestelle op die dijk lagen, paste hij het warmtefilter hierop aan en extrapoleerde dat naar de opname van de volledige zak. De computer had even nodig, om alle berekeningen uit te voeren. Even later keken zowel Sjaak als Rinus naar dat detailrijke beeld, waar langzaam het warmtefilter overheen ging lopen. De details verdwenen en het beeld werd nu een soort van blinde vlek met twee heldere puntjes, waar de mannen lagen. En twee gelijke puntjes zo’n 450 meter ten Noord Oost van hun positie.
“Hebbes!”, zei Sjaak en gaf de coördinaten aan Rinus door, die meteen weer overschakelde naar Hollestelle.
“Chef, AWAC geeft 450 meter ten Noord Oost van Uw positie!”
De Raaf haalde zijn zakkompas uit zijn zak en wees met zijn wijsvinger pal Noord Oost.
“Daar Hollestele, die bomenrij langs dat vennetje daar, is dat zo’n 450 meter?”
Hollestelle keek langs de vinger van de Raaf en beaamde zijn schatting, die hij vrij accuraat vond.
“Als we nou naar die wilg in de dijk lopen. Dan ga ik daar naar beneden en volg die kreek tot die bomenrij. Als jij dan over de top van de dijk doorloopt, totdat je op gelijke lijn met die bomen bent…”
“Dan moet Farkan tussen ons in zitten!”
“Precies. Laten we gaan.”
Ze liepen de dijk over en bij de wilg gaven ze elkaar een hand en verdween de commissaris in het groen beneden aan de dijk. De Raaf voelde zich gelijk alleen op de wereld, toen hij door liep. Opeens had hij geen oog meer voor de overweldigende natuur. Want het ging er nu echt om spannen.
Toen hij de bomenrij op lijn had, ging hij op z’n hurken zitten en begon het gebied visueel te verkennen.
De commissaris voelde een doornentak tegen zijn wang aan zwiepen, dat de zoveelste was. Dat wat vanaf de dijk er als een bloemenzee had uitgezien, was op de grond een vrijwel ondoordringbare takkenboel. En behoorlijk veel later kwam hij aan de oever van het kreekje, dat hij begon te volgen tot de bomenrij; waar hij op zijn hurken ging zitten en belde naar de Raaf.
Rinus was ongeduldig geworden en bewapend met kaart reed hij the Raven, naar waar het slechts een korte afstand hemelsbreed zou zijn; tot waar Farkan was ge-pinpoint door AWAC. Hij liet de laatste vijftig meter the Raven in zijn vrij doorrollen, die zachtjes tegen de ringdijk tot stilstand kwam.
“De Raaf? Waar zit je?”
“In positie commissaris. Ik zit hier al een poosje te turen, maar kan niks ontdekken.”
“Hij zou hier toch moeten zitten.”
“Ja, maar ik… ho! Wacht even?”
De merrie werd gemeen in haar bil gebeten door een horzel en sloeg met een zwiep van haar staart de horzel morsdood. Meteen stond de merrie weer te slapen, maar haar staart had het hoge gras, waarover de Raaf aan het turen was, net genoeg doen bewegen.
“Ja commissaris!”, fluisterde de Raaf nu, “precies tussen ons in moet ie zitten en ja! Verdomd, ik zie het nu pas!”
“Wat de Raaf? Wat zie je?”
“Ik kijk naar een zeer goed gecamoufleerd … dak? Ja, dat moet een dakje zijn.”
“Dat zou kunnen kloppen de Raaf. De zak staat erom bekend dat er gejaagd wordt, dus .. een jagershutje? Zou dat het dak van een jagershutje kunnen zijn?”
“Moet wel. En in het hoge gras links daarvan, voor jou rechts, zie ik iets van wat wel een paard moet zijn.”
“Zie je de wagen?”
“Nee, gras is te hoog. Maar ik weet zeker dat het een zwart paard is. Kijk! Daar gaat die staart weer! Ja Hollestelle! Het is het paard van de wagen!”
“Hoe lang doe jij erover vanaf jou positie om tot bij het jagershutje te geraken?”
“Ik denk nog geen 15 seconden commissaris.”
“En kan jij inschatten; hoe lang ik erover ga doen? Ik zie namelijk alleen maar riet vanaf hier.”
“Volgens mij ook zoiets.”
“Okay, ik moet richting hebben nu. Kan jij even met je zakdoek zwaaien?”
De Raaf haalde zijn snotlap uit de zak en begon te zwaaien.
“Zie je me al Hollestelle?”, zwaaide de Raaf heftig zijn snotlap heen en weer.
“Nee, wat voor kleur heeft je zakdoek?”
“Groen, donkergroen.”
“Allemachtig de Raaf, had je geen witte mee kunnen brengen?”
“Dat was niet bepaald het eerste waar ik aan dacht, toen Rinus me wakker belde, nee.”
“Kan je even gaan staan?”
“Ben je gek? Dan ben ik het perfecte doelwit!”
“Maar ik zie niks zo.”
De Raaf ging op zijn knieën zitten en probeerde zijn zwaaiarm zo hoog mogelijk rechtop in de lucht te heffen. En begon zijn snotlap met duim en wijsvinger heel hard heen en weer te bewegen; ervoor zorgend zijn arm zo stijf en hoog mogelijk houdend.
“Zie je me nu?”
“Ja!”, zag Hollestelle nu inderdaad iets bewegen en hij draaide zijn lichaam naar de snotlap van de Raaf.
“Okay, stop nou maar de Raaf. Ik heb de goede richting nu, dank je.”
“En nu?”
“Nu gaan we de jagershut bestormen de Raaf. De deur van die hut moet vrijwel zeker aan jou kant zitten. Dus jij trapt de deur in met heel veel herrie. En vooral hard roepen dat je van de politie bent. Ik neem dan de voorkant voor mijn rekening. En oh ja de Raaf, hou in hemelsnaam het pistool goed voor je. En bij twijfel schieten. Hoor je me?”
“Jaja, geef me even hoor.”
De Raaf nam de bestorming even in gedachten door. Dit was heel wat anders dan een biefstukje van de haas snijden. Dat deed ie met z’n ogen dicht. Maar toen dacht hij aan Rinus en herpakte zich. “Die smeerlap gaan we pakken commissaris. Okay, ik ben klaar!”
“Tel jij af?”
“Alsjeblieft Camiel! Ik ben al nerveus genoeg!”
“Okay, op één of op nul?”
“Op één natuurlijk, wie doet het op nul?”
“Rinus wil altijd op nul.”
“Voor Rinus doen we het, maar gewoon op één okay?”
“Okay, gaan we. Drie! Twee! Eén! Gaan!”
“Politie Serooskerke!”, begon de Raaf eigenlijk al te vroeg met gillen, hoorde Hollestelle; toen ie zich afzette om met zijn spurt door het riet te gaan rennen.
De Raaf holderdebolde met een kabaal van jewelste zo de ringrijk af, dat het paard van schrik hard begon te hinniken en Farkan opende zijn ogen wijd. Politie? Onmogelijk en toch?”
“Politie smeerlap, hou je handen omhoog anders schiet ik!”, gilde de Raaf, die weer onderaan de dijk opkrabbelde en nu duidelijk de deur van het jagershutje in zijn vizier had.
Het riet zwiepte hard tegen het gezicht van de commissaris, die als een wildeman aan het rennen was alsof zijn leven ervan afhing. Hij zag niet waar hij naar toe rende, maar vertrouwde erop dat het in een rechte lijn moest zijn. Hij hoorde de Raaf weer gillen en veranderde licht van koers, de stem van de Raaf nu recht voor zich horende.
“Politie! Politie! Politie!”, bleef de Raaf maar heel hard gillen. Pas halverwege de afstand tot de deur herinnerde hij zich, dat ie wel z’n pistool moest uitsteken. Rennend strekte hij zijn arm en zomaar per ongeluk, ging het wapen met een luide knal af. Wel honderden vogeltjes vlogen verschrikt op uit het groen onder kwetterend kabaal. De kogel sloeg een gat in de deur en de Raaf gooide zijn volle gewicht achter die kogel aan. Het vrijwel verrotte deurtje verbrijzelde onder het gewicht van de Raaf, die met getrokken pistool het hutje binnenviel.
Farkan greep naar het jachtgeweer maar wist in een flits, toen hij die kogel door de deur hoorde vliegen, dat deze lui geen grappen maakten. Hij besloot eieren voor zijn kwartjes te gaan kiezen en sprong tegen het groene dekzeiltje aan, dat hing voor een vierkant gat in het houten muurtje aan de voorzijde van de jagershut met uitzicht op het riet langs de kreek. Hij buitelde naar buiten en hoorde nog hoe de Raaf, een tweede kogel vurende, hard neer kwam op de vlondervloer van de hut. Buiten bolde hij zich en rolde over de grond om zijn val te breken. Hij stond op en zag het riet voor zich heftig heen en weer gaan.
Hollestelle hoorde een schot en versnelde zijn loop en na het tweede shot dook hij zowat door het riet en kon eindelijk iets van zicht krijgen op de hut. Hij was aan de rand, toen hij Farkan naar buiten zag springen. Hij strekte zijn arm met dienstwapen ver voor zich uit en nam een zo groot mogelijke sprong door het riet en hoopte maar dat ie goed terecht zou komen.
De Raaf bedacht zich geen moment en zette zich af om Farkan achterna te duiken. Nu hij een glimp van de doorgewinterde crimineel had opgevangen, zou niets hem meer kunnen stoppen. Hij gilde “voor Rinus!”, en gooide blind zich tegen het groene dekzeiltje aan.
Farkan bedacht zich geen moment en vuurde een schot hagel op het wuivende riet af.
In de lucht van zijn sprong voelde Hollestelle alsof ie door duizenden scherpe scheermesje heen aan het springen was en viel gewond uit het riet. In zijn val zag hij Farkan op één knie zitten en net voordat hij neer zou komen, loste hij een schot. De kogel drong zich in de rechterdij van Farkan die met de klap van de kogel mee om zijn as draaide en het tweede schot hagel tegen het dekzeil aan schoot.
De Raaf voelde splinters van glas door zijn lijf gaan en viel, na door het dekzeiltje te zijn gevlogen, net zo zwaar gewond op de grond als de commissaris een moment eerder. De vogeltjes vlogen ver weg en het werd plotsklaps weer stil en Farkan duwde twee nieuwe patronen in het jachtgeweer en trok zijn pistool uit zijn zak.
Hollestelle keek omhoog in de dubbelloop van het jachtgeweer en de Raaf keek tegen het pistool aan.
“Zo, en wie zijn jullie nou eigenlijk?”, onderbrak Farkan de teleurstelling van de mannen.
“Hollestelle, commissaris van Serooskerke en dat is de Raaf, onze slager.”
“Wel commissaris, mijn complimenten voor je speurtocht. Maar een slager als adjudant? Haha, dat meen je niet!”
“Wat is er mis met een slager?!”, zei de Raaf meer boos dan vragend. Farkan keek hem geeneens aan toen hij schoot. De Raaf voelde hoe de kogel zich in zijn rechterarm boorde.
“Ik stel hier de vragen slager. Nog één woord en het zal je laatste zijn. Jij commissaris, wat weet je van me?”
Maar Hollestelle wist al genoeg. Nu hij Farkan had gezien, kon hij hem identificeren. Ze zouden de zak nooit levend verlaten en hij negeerde Farkan volledig en vroeg aan de Raaf of het pijn deed.
“En of Camiel, dwars door m’n biceps. En ik bloedde al als een rund.”
“Hier van hetzelfde slager. Maar ik heb denk ik een onsje meer hagel in m’n lijf.”
De mannen begonnen te lachen. Beiden realiseerden zich, dat ze niet veel langer zouden hebben en maakten er maar het beste van.
Dit verwonderde Farkan behoorlijk. Hij had vele executies uitgevoerd en allen hadden hem gesmeekt om hun leven. Nog nooit had hij zijn slachtoffers grappen zien maken. Na een tijdje zich verwonderd te hebben, bedacht hij zich dat het allemaal niks meer uitmaakte. Hij zou ze doodschieten en morgen op zondag naar Hongarije rijden. Hij liep op de Raaf af en spande de slaghaan met een klik naar achteren.
“Nee vuile smeerlap! Schiet mij, dat durf je toch niet lafaard!”, spuugde de commissaris Farkan toe, die zich daarop naar de commissaris draaide.
“Nee! Hier moet je wezen! Ik heb smeerlapjes in de aanbieding voor je, jij … Paljas!”
“Paljas?”, draaide Farkan zich nu weer naar de Raaf.
“Hier lig ik stomme goulashsleurper!”
Dit was de druppel en Farkan gilde, toen hij het pistool tegen het hoofd van de commissaris zette. Nog niet eerder was hij zo buiten zinnen geweest om te moorden. Hij deed het altijd koel en berekenend. Maar deze mannen wisten het bloed onder zijn nagels te halen en hij gilde furieus; “dan ga jij als eerste commissarie, hier! Geniet van je kogel!”
En de Raaf gilde, “neeeee!”
Met een licht zoevend geluid, dat leek op het zoeven van de perfecte pijl dat uit een maximaal strak gespannen boog werd afgeschoten, zoemde het witte kiezeltje heel hard door de lucht. Ondanks dat het wat takjes in zijn vlucht door midden brak, hield het koers en zoemde steeds harder door het loof. Over de jachthut heen en met een felle tik drong het kiezeltje zich genadeloos tegen de rechterslaap van Farkan aan en verbrijzelde daar een stukje schedel om midden in de hersenpan stil te blijven liggen. Maar toen had het zijn doel al bereikt en Farkan schoot, toen hij omviel en met open ogen op zijn rug tolde. En de Raaf zag dat die ogen wel heel rap aan het opdrogen waren.
“Zijn jullie ongedeerd?”, hoorden ze Rinus vanaf de dijk tussen zijn handen in megafoonpositie vragen.
“Rinus?”, informeerde Hollestelle.
“Het is Rinus Camiel, onze Rinus!”
Rinus rende de dijk af en hielp de mannen overeind.
“Hoe Rinus? Hoe?”
“Die kiezel Chef, die U mij gaf om mijn wond te stelpen. En met dit natuurlijk!” En hij liet een dikke postbode-elastiek in de lucht bungelen.
Epiloog.
Eindelijk had Rinus zijn moment weten te kiezen en hoe. In zijn lange periode als bode van het dorp had hij vele uren benut om zich het schieten van steentjes met postbode-elastieken eigen te maken. Nooit had hij toen kunnen bevroeden hier nog eens de levens van zijn twee grootste vrienden mee te kunnen redden.
Bij thuiskomst was de grote tent al geëvacueerd en begonnen de bewoners van Oudelande aan het herstel van hun dorpse leven. Jannie van de Spar haar geheim bleef geheim. En daar was ze de politie eeuwig dankbaar voor. Zo ook Adri, die hen wel meerdere keren is komen bedanken met gratis melk. Het mysterie van Jan de Jonghe werd niet opgelost, hoewel de agenten daar wel het hunne over dachten.
Lonnie en Molly waren de dans weer ontsprongen. Maar de mannen van bureau Serooskerke hebben ze nog altijd op 1 en 2 staan op de lijst van meest gezochte personen in Zeeland. Kwestie van tijd zouden ze zeggen.
Bij thuiskomst werden ze als helden onthaald. Zelfs de nationale pers was aanwezig in de tent achter het bureau, waar broeder Floris de mannen van hun hagelkorreltjes verloste en verdere verwondingen verzorgde. Rinus stond erop; dat zijn fiets uit Oudelande zou worden gehaald. En toen die pas weer voor het bureau stond, is ie als een blok in slaap gevallen. Ook Jannie kreeg haar kar terug en had voor altijd voldoende kasgeld. Natuurlijk ging het meeste naar de kerk, maar toch.
Pas na een maand of zo had de situatie zich genormaliseerd en was de rust weer terug gekeerd op het eiland, maar ook in het dorp.
“Koffie Chef?”
“Lekker Rinus, en een goede morgen.”
“Nou Chef?”, zette Rinus de bekertjes koffie op het bureau en zei; “Ik heb eigenlijk de hele nacht liggen woelen?”
“Woelen? Maar waarom toch in hemelsnaam?”
“Ik heb de hele nacht gedroomd over Kievit Chef.”
“Ja, dat verklaart een boel. Lekkere koffie Rinus.”
“Ja. Maar hoe verklaart U dan dit Chef. Niemand weet hoe oud Kievit is toch?”
“Niemand nee.”
“En hij verloor zijn vader, toen die de lucht in ging met van Speijk toch?”
“Ja, dat heeft ie verteld ja.”
“5 februari 1831 Chef, dat is de datum waarop zijn vader liever de lucht in ging. Laten we nou eens ruim, voor het gemak, aannemen dat Kievit toen 15 jaar oud was.”
“Hij was veel jonger Rinus.”
“Ik zei voor het gemak Chef, is Kievit dan echt 201 jaar oud? Ik bedoel, stel dat ie toen nul was; dat neem ik altijd het liefste als uitgangspunt. Dan nog zou ie nu 186 moeten zijn!”
“…”
“Chef?”