Waargezegde Moord in ’s Gravenpolder Hoofdstuk IV Delicate Chantage
Hoofdstuk IV Delicate Chantage
Het was op de pleisterplaats langs de provinciale weg, dat Dalisha op het kruispunt stond. Daar koos ze bewust voor een duister pad, dat haar meer mogelijkheden gaf dan ze ooit voor mogelijk had kunnen houden. Ze voelde zich uitverkoren en wist wel dat er geen weg terug was, maar dat wilde ze ook niet meer. En sindsdien voelde ze zich een sterke en hele mooie vrouw in plaats van zwak en gewoontjes. Gestaag had ze het van mond op mond moeten hebben. En nu kon ze er goed van leven. Ze voelde zich als een vis in het water in die hogere sferen. Zo zeer dat ze de tijd rijp vond; om haar verdiende positie te gaan claimen. Ze was die dominee eigenlijk glad vergeten, maar toen Molly net de deur uit was, greep ze naar haar mobieltje en drukte op redial.
“Met meneer de Dominee, die van Yerseke.”
“Met Dalisha hier. Ik bedenk me opeens dat wij nog een kleine rekening te vereffenen hebben.”
“Is Peerke toch geweest?”
“Daar heb ik mij al over uit gelaten. Ik doel op een gastpreek aanstaande zondag.”
“Een gastpreek? Door wie in hemelsnaam?”
“Door mij. Ik wil de gemeente toe gaan spreken. In de kerk, aanstaande zondag.”
“Dit is hoogst ongebruikelijk. Nee, het spijt mij. Dat kan de kerk niet toestaan.”
“U wilt dat de ouderlingen te weten krijgen, dat U Uw toevlucht tot mij hebt gezocht?”
“Maar dit is pure chantage!”
“Noem het hoe U wilt. Zondag aanstaande, zorg voor voldoende preektijd, want anders!” Dalisha gaf meneer de Dominee geen kans meer te reageren door de verbinding abrupt te verbreken.
Rinus zat toch wel ietwat teleurgesteld tegenover de hoofdcommissaris in ’t Anker. Deze zaak was nou niet direct van het niveau waaraan hij in de afgelopen jaren gewoon was geraakt.
“Ik weet waar je aan denkt Rinus. Maar ook dit hoort bij het politiewerk. En ook hier dienen we ons uiterste best te doen om openheid van zaken te krijgen.”
“U hebt gelijk Chef. Hoe wilt U het gaan aanpakken?”
“Dat is delicaat Rinus. We kunnen niet meteen overgaan tot een in het openbaar buurtonderzoek van deur tot deur.”
“Nee, dat zou te veel vragen opleveren en bij vragen …”
“… is er altijd wel eentje die met een publiekelijk antwoord komt, dat we nou net willen vermijden. Ik denk dat we ons onderzoek zo delicaat mogelijk moeten starten bij die waarzegster. Maar dat zullen we dan eerst telefonisch vanuit het bureau moeten doen Rinus. Dus als we nou op huis aan gaan, zijn we voor het donker weer op het bureau. Net op tijd om een telefoontje aan mejuffrouw van Warengem te gaan wagen.”
“Goed plan Chef. Buiten Yerseke lopen we sowieso minder kans, dat onze delicatesse uit de hand gaat lopen.”
“Delicatesse?”
“Excuus Chef. Maar ik zie daar toch heerlijke bolussen liggen. Voor bij de koffie?”
Molly kwam thuis en struikelde over het opgerolde dekzeil in de hal. Lonnie kwam door het wankele gestommel de gang ingelopen en hielp haar weer overeind.
“Wat is dat Lon?”
“Dat Molly, is het hoogtepunt van mijn kneedkunsten!”
Lonnie gaf hoog op van zijn onverwachte happy-ending, want deze was echt definitief buiten bewustzijn geraakt.
“Maar Lon? Daar krijgen we problemen van. En dat kan ik er nou echt niet bij hebben hoor. Net nou ik weer een lichtpuntje zie.”
“Maak je niet druk meid. Niemand zal haar missen joh. Maar vind je het niet geweldig? Dat je ventje nou een echte tantraspecialist is?”
“Jaja, geweldig Lon. Maar toch vind ik dat dit eigenlijk niet kan.”
“Weet je wat eigenlijk ook niet kan?”, vroeg hij naar de keuken lopend. Daar sneed hij een fors stuk appeltaart aan en Molly sloeg bij de geur alleen al haar innerlijke instincten in de wind. Ze stortte zich op de punt die Lonnie haar voor hield, maar waakte er toch voor om niet gedachteloos te gaan kauwen. Ze nam de waarschuwing van Dalisha onbewust toch wel serieus. Met de happen appeltaart vervaagde haar achterdocht steeds meer. Totdat ze even later samen met Lonnie het opgerolde dekzeil achterin de oude auto hielp leggen. Lonnie zou ervoor gaan zorgen, dat niemand de oude dame zou kunnen vinden. Terwijl Molly zich op ging maken om te bedde te gaan, reed Lonnie naar de Zak van Zuid-Beveland. In het donker sjouwde hij het dekzeil de ringdijk op. Verder dorste hij de Zak niet in te gaan, uit angst er nooit meer uit te komen. Bovenaan liet hij het aan de zwaartekracht en het lijk rolde hard het dichte begroeide struikgewas in, waar het net aan de bosrand stil kwam te liggen. Tevreden constateerde Lonnie dat de halmen zijn happy ending meer dan genoeg aan het zicht onttrokken en fluitend liep hij de ringdijk weer af.
“Met Dalisha van Warengem?”
“Goedenavond mevrouw van Warengem. U spreekt met Rinus, adjudant van politie te Serooskerke.”
“Oh? Heeft U pijn? Zo rond de navel?”
“Pijn? Nee, ik bel U over een zekere Peerke van Oester.”
Dalisha hield onmerkbaar haar adem in.
“Hallo? Mejuffrouw van Warengem?”
“Ja, ik ben er nog. Maar wie zei U? En weet U dat wel zeker? Dat van Uw navel? Ik krijg toch duidelijk iets anders door.”
“Peerke van Oester en mijn navel is prima in orde.”
“Moet ik die kennen?”
“Ja!”, sprak Hollestelle nu onverwacht door het kleine speakertje op het bureau. “Hollestelle hier, hoofdcommissaris van politie te Serooskerke. Wij hebben uit betrouwbare bron vernomen, dat Peerke van Oester recentelijk contact met U heeft opgenomen.”
Zowel Rinus als de commissaris zelf zaten nu gespannen te wachten op haar reactie op dit leugentje om bestwil.
“Peer-ke …van Oes-ter zei U? Nee, ik probeer mijn geheugen na te gaan. Maar ik kan me geen enkele mosselboer heugen, die ooit van mijn diensten gebruik heeft gemaakt en zeker recentelijk niet. Het spijt mij.”
“Dank voor Uw tijd mejuffrouw van Warengem en als U later toch iets te binnen mocht schieten?”
“Dan zal ik het U natuurlijk meteen laten weten … Ja, U ook een goedenavond.”
Net nadat Rinus had opgelegd, gilde hij: “ze liegt!”
“Inderdaad Rinus en niet zo’n beetje.”
“Of zou ze door ‘haar gaven’ hebben geweten dat Peerke in de mosselen zat?”, quotte Rinus aanhalingstekens in de lucht.
“Je weet net zo goed als ik dat, ‘dat’ nonsens is. Rijst wel de vraag waarom ze liegt. En tegen de politie nog wel!”
“Misschien spreekt hier wel de vader van de gedachte Chef. Maar ben ik de enige die het gevoel krijgt, dat dit niet zo maar een gewone vermissing betreft?”
“Geen enkele vermissing is gewoon Rinus. Maar inderdaad, ook ik voel aan mijn water; dat we hier zo maar te maken kunnen hebben met een uitzonderlijke zaak. In ieder geval lijkt hier meer te spelen, dan ik in eerste instantie dacht.”
Ze besloten de volgende dag een delicaat plan van aanpak te gaan verzinnen. Pas bij het naar buiten gaan, zagen ze twee plastic zakjes hangen onder de kleine carport.
“Kijk Chef, ze zijn nog koel.”
“Hij moet ze net hebben opgehangen en ons niet hebben willen storen Rinus. Wellicht dat we de Raaf morgen in ons plan moeten gaan betrekken.”
“U heeft gelijk Chef. Als deze delicatesse niet delicaat is afgeleverd, dan weet ik het ook niet meer.”
“Okay, dan loop ik morgenvroeg langs de slagerij en neem hem mee. Laten we zeggen net na zevenen op het bureau dan?”
“Ik zorg dat er om zeven uur koffie is Chef.”
“Uitstekend Rinus, welterusten.”
“Welterusten Chef.”
Jannie lag nog te dromen, toen Adri Graafeiland in zijn klompen schoot. Zo net voor zonsopgang werd Adri steevast wakker en dus ook deze zaterdag. Alleen op zondag bleef hij soms vijf minuten langer liggen. Boven de voordeur pakte hij zijn jachtbuks en buiten op het erf floot hij naar Jessie zijn trouwe jachthond, die kwispelend de hoek van schuur om kwam gelopen. Samen liepen ze de in volle schemer ontluikende polder in tussen de flarden mist door. Na een stevig stuk te hebben gelopen, had hij nog niets gezien en Jessie niks geroken.
“Nog tien minuten Jes, dan houden we het voor gezien.”
Aan de rand van de ringdijk begon Jessie zachtjes te grommen, dat Adri meteen alert maakte. Hij kende Jessie door en door en wist wanneer hij op z’n hoede moest zijn. Zachtjes zei hij: “zoek Jessie, zoek.”
Hij volgde zijn hond de dijk op, waar deze al druk heen en weer aan het trippelen was. Eenmaal ook boven keek Adri de Zak in, dat zich nog in een dichte nevel bevond. Was het bij daglicht al gevaarlijk in de Zak af te dalen, bij deze nevel was het dat zeker. Jessie bleef zijn baasje aankijken en rende maar druk zijn rondjes. Adri ging op zijn hurken zitten en zag toen, dat het gras een niet te missen sleepspoor vertoonde. Het spoor begon daar, waar Jessie druk aan het draaien was en eindigde in de dichte nevel beneden.
“Okay Jessie, maar niet voorbij de boomgrens okay?”
Jessie begon nu te keffen, toen hij samen met Adri voorzichtig de ringdijk af begon te lopen. Adri had slechts een halve meter zicht, dat net genoeg bleek om het spoor te volgen. Maar belangrijker; om het spoor ook weer terug te kunnen volgen. Eenmaal beneden aan de dijk hoefden ze slechts een paar meter door het struikgewas te lopen, toen ze op een dekzeil stuitten. Jessie begon nu heel hard te blaffen en liep driftig rondjes om het zeil. Adri bukt zich en zei: “wat hebben we hier?”
Hij voelde dat er wat in het zeil zat en even later staarde hij ondanks de nevel in het levens- en tandeloze gelaat van een oud lijk. Niet dat het lijk oud was, want van ontbinding was nog geen sprake. Zo maalde het door Adri zijn gedachte. Hij keek naar boven en vroeg met tranen in zijn ogen, waarom hij weer een lijk moest ontdekken. De tranen kwamen ook doordat dit lijk overduidelijk geen Hongaars lijk was, maar eentje van hier.
“Goedemorgen Rinus, we zijn er.”
Hollestelle kwam met de Raaf binnen wandelen, verwachtende dat Rinus al aan de automaat stond. In plaats daarvan zag hij hem aan het bureau gebaren, dat hij een telefoontje had.
“Dank je wel Adri, ik weet hoe naar dit voor met name jou moet zijn … Nee, nee het is al goed Adri, we komen er zo spoedig mogelijk aan … Natuurlijk kan jij Jannie gewoon naar de Spar brengen … Jij ook Adri.”
Rinus legde neer zei: “dat was Adri.”
“Ik wou dat ik zo kon deduceren, maar ik heb dan ook nog geen koffie gehad”, dreef de Raaf op de hem bekende wijze een beetje de spot met Rinus. Die kon er niet mee lachen en draaide met een ernstig gezicht zich naar beide heren toe.
“We hebben een lijk Chef. Adri heeft het vanmorgen gevonden. Het ligt aan de rand van de Zak onder een dekzeil. Hij heeft de plek van de ringdijk gemarkeerd met kreupelhout in pijlvorm en durfde het verder niet te beroeren. Volgens hem kan het er niet langer dan een dag hebben gelegen Chef.”
“Oay, nu ben ik zeker aan koffie toe”, sprak de Raaf en hielp zichzelf.
“En lijk zeg je, onder een dekzeil? Maar dat is misdadig!”
“Was ook mijn eerste gedachte Chef.”
“Okay de Raaf, doe mij ook nog even een koffietje dan. En kunnen we dalijk van je diensten en the Raven gebruik maken?”
De Raaf werd op de hoogte gebracht van de delicate verwijzing van Peerke door meneer de Dominee alsmede zijn vermissing. De Raaf vroeg ook meteen of de ouderlingen dat wel wisten en kon zich maar moeilijk voorstellen; hoe meneer de Dominee het aan had gedurfd om zomaar buiten de kerk om te gaan.
“Het is zaterdag heren, maar ik geloof dat ik de slagerij voor vandaag moet sluiten.”
“Niet de hele dag de Raaf. Je kan voor de middag weer terug zijn hoor.”
“Nou, dat denk ik niet Kamiel.”
“Hoe bedoel je de Raaf?”
En ook Rinus vroeg zich dat met zijn blik en verdere gezichtsuitdrukking af. De Raaf glimlachte breed, wees pontificaal naar zijn buik en zei: “ik geloof dat ik elders naar toe moet. Want volgens mij begin ik ineens een hele erge pijn in mijn navel te krijgen!”