Waargezegde moord in ’s Gravepolder Hoofdstuk IX: Bezoekuur met Billy
Hoofdstuk IX Bezoekuur met Billy
“Zullen we weer eens samen naar boven gaan?’, vroeg Lonnie, terwijl hij door haar haren streek.
Molly lag met haar hoofd op zijn schoot op de bank en was al bijna vertrokken.
“Molly?”
“Mmmm.”
“Slaap je al?”
“Niet als jij me maar vragen blijft stellen.”
“Zullen we samen naar boven gaan? Dan zal ik je eens lekker gaan masseren, zoals vroeger.”
“Ben moe …”, gaapte Molly.
“Of weet je? Ik doe het gewoon hier. Ja, dat doe ik.”
Voorzichtig legde hij haar hoofd op een kussentje en ging gebukt voor de kleine stereo staan. Uitdagend en expres spande hij zijn bilspieren aan uit gewoonte. Molly had haar ogen al dicht, toen de rustgevende klanken door de kleine huiskamer begonnen te dwarrelen. Lonnie floot zachtjes mee met de voor hem magische klanken van de saxophone van Fausto Papetti, die Emmanuelle aan het blazen was; zijn all time favoriete film track. Hij begon zachtjes zwoel te schuifelen en bij iedere verleidelijke draai gooide hij een kledingstuk van zich af. Onopvallend graaide hij een flesje etherische olie uit het laatje van de kleine vestibule tegen de muur en wreef zich hier rijkelijk mee in. Toen hij helemaal glom en droop van dat spul, liep hij op Molly af en liet zich zo op haar glijden.
“Wat doe je nou Lon?!”, zei Molly geschrokken van die gladjanus, die haar zo abrupt wekte.
“Nou? Masseren natuurlijk!”, hijgde hij en wilde zich in haar gaan verliezen. Maar Molly duwde hem van zich af. Tenminste dat poogde ze. Maar ze bleef maar uitglijden met haar handen en voor ze het in de gaten had, had hij zijn long Lon Ranger er al in.
“Listen to the sax darling”, sprak hij nu in gemaakt Italiaans accent en begon zich te concentreren op het ritme van de sax. Even speelde Molly met de gedachte hem er uit te halen. Maar in plaats daarvan pelde ze een paar bolletjes van haar broekriem en begon hier stevig op te kauwen.
“Hé”, zei ze blij, “Ben Bits!”
“Nee”, kreunde Lonnie, “dat is the Lon Ranger die je voelt.”
“Hahaha, doe niet zo gek Lon. Nee, dit is overduidelijk Ben Bits! Goh, da’s lang geleden zeg!”, kauwde ze vrolijk smakelijk in kinderlijke herkenning.
Lonnie zei niets meer en sloot zijn ogen. Hij begon ineens heel erg verdrietig te kijken. Zo verdrietig, dat het huilen hem nader dan het lachen leek te staan. Hij kreunde en begon raar te schokken.
“Heb je soms pijn Lon? Weet je wat daar goed tegen helpt? Een lekkere Bazooka”, en ze graaide een reeds voorgekauwd stukje van haar riem en duwde het in de nu extatisch openstaande mond van Lonnie.
“Hè? Gadverdamme!”, waarmee zijn moment helemaal was mislukt.
Teleurgesteld gleed hij op de vloer en Molly viel al kauwend in een diepe, diepe slaap.
Molly lag nog in een voorzichtig opkomend zonnetje te kauwen, toen Rinus the Raven parkeerde op het parkeerterrein van de ferry. In de verte op de kaai zagen ze een klein gedrongen mannetje staan met typerend rond brilmontuur. Ze zwaaiden en Billy pakte z’n koffer en begon enthousiast op hen af te lopen. Bij de slagboom vielen ze elkaar in de armen en begonnen meteen honderduit te praten. Ze waren enorm blij elkaar weer in den lijve te ontmoeten. En dat ze dit al veel eerder hadden moeten doen. Pas toen ze the Raven instapten, keek Billy naar de lege bestuurderstoel en vroeg: “is de Raaf er niet bij?”
Toen ze hem vertelden van het ernstige ongeluk, stond Billy erop; dat ze meteen naar het ziekenhuis zouden gaan om hem te kunnen bezoeken.
“We zijn er nou toch. Niet Chef?”, zei Rinus tegen de commissaris.
“Wat je zegt Rinus, Wat goed je weer te zien Billy!”
Bij de balie liepen ze de behandelend arts van de Raaf tegen het lijf die zei: “ik wilde jullie net bellen. Goed dat jullie er zijn. Het gaat boven verwachting met de Raaf. Hij heeft zelfs al een broodje gegeten en zojuist hebben we zijn maagsonde verwijderd. Hij is er nog niet, maar hij zal maar wat blij zijn jullie te zien. Alleen niet te lang, hij moet nog veel rusten.”
Binnen in zijn kamer zat de Raaf rechtop naar buiten te kijken. Toen de deur openging lachte hij breeduit en zijn ogen twinkelden toen hij Billy zag.
“Billy! Wat leuk!”
“De Raaf, ik ben erg verheugd te zien; dat je aan de betere hand bent. Ik hoorde het net en moest je zien. Wat is er allemaal met je gebeurd?”
“Nou, het begon allemaal toen ik een ideetje kreeg met knoflook.”
“Knoflook, je ging koken?”
“Nee Billy. Knoflook; omdat die andere wereld daar niet tegen kan.”
“De Raaf bedoelt…”, haastte Hollestelle zich doch te laat.
Billy voelde meteen aan zijn water; dat hier iets meer speelde dan zomaar een fietsongeluk, hoe ernstig deze ook was. Hij keek de mannen één voor één allemaal even serieus aan en ging toen zitten. Toen iedereen op een stoeltje zat, keek hij een ieder weer even indringend aan en wendde zich toen tot de hoofdcommissaris.
“Zeg me dat er hier niets ernstigs aan de hand is.”
Hollestelle dacht aan hun leugentje om bestwil en kon Billy niet langer meer in het ongewisse laten.
“De Raaf is hoogst vermoedelijk het slachtoffer geworden van een hele foute vrouw Billy.”
“Vermoedelijk de Raaf? Vertel jij dan maar eens, wat er echt is gebeurd.”
De mannen hingen nu aan zijn lippen, toen de Raaf eindelijk kon vertellen; wat hem echt was overkomen. In detail vertelde hij, hoe hij die teen stiekem in z’n navel had geduwd. Hoe hij die dankzij zijn buikspieren omhoog wist te wippen en over die ogen die vuur konden spuiten. Had hij niet zo hard op de trappers gestaan, dan had hij dit niet kunnen navertellen. Voordat ie het besefte, vloog hij door het vakantieverkeer en kwam de rotonde bij Oudelande simpelweg veels te vroeg en veels te snel.
Rinus legde zijn hand op de hand van de Raaf en zei: “ik verwijt je niets de Raaf. Je moest fietsen voor je leven en dan kan je ongeoefend zo een fiets simpelweg niet in de hand houden. Maar die waarzegster, die kan ik dit niet vergeven!”
Billy pakte zijn brilletje van zijn hoofd en begon deze nerveus schoon te maken met een flap van een uit zijn broek hangend stuk overhemd. Hij blies wat condens erop en begon weer druk zijn glazen te politoeren. De mannen zaten hem gebiologeerd aan te kijken. Ze beseften; dat Billy van binnen heel druk aan het worstelen was wat te doen. Na het uitgebreide polijstwerk zette hij eindelijk zijn bril weer op en zei: “als jullie me weer terug kunnen brengen, dan ben ik nog ruim op tijd voor de middagboot terug.”
Hollestelle zei schoorvoetend dat, dat geen enkel probleem was en bood zijn excuses aan. Rinus keek strak naar het marmoleum en Jack legde een hand op de schouder van Billy.
“Billy, we weten allemaal dat uitgerekend jij hier niet op zit te wachten. Maar juist daarom moet ook jij weten, dat zomaar over de telefoon je hulp voor deze zaak vragen gewoon onmogelijk was voor ons. Dus doe ik het bij deze. Billy, we hebben je hulp nodig. Dit hele eiland is er weldra net zo aan toe als destijds Staten Island. En waren het niet deze moedige mannen, die je uit de strip hebben geholpen? Dankzij hen heb jij weer je geluk terug Billy. Natuurlijk is het je goed recht weer terug naar Bes te gaan. Maar voor hoelang denk je; als we het hier niet kunnen redden? Engeland is ook een eiland Billy en je weet dat het kanaal geen echte grens is voor deze zaken. Vooral niet als de geest eenmaal uit de fles is en wortel heeft geschoten. Dus ik smeek je, namens ons allemaal, zou je je beslissing kunnen heroverwegen?”
Billy stond op en zei; “no hard feelings dan. Maar ik zit hier niet op te wachten heren. Dus kunnen we dan nu gaan?”
“Billy!”, probeerde de Raaf zijn stem te verheffen, dat niet lukte doch qua intonatie weer wel. “Laat mij je dan smeken. Ik heb je hier niet onder valse voorwendselen naar toe gehaald. Maar wat ben ik bij te zien dat je hier nu bent. Die Dalisha Billy, die kunnen we niet zonder jou aan.”
Billy zakte terug in zijn stoel en vroeg zachtjes: “Dalisha, met een D?”
“Eh, ja? Hoezo? Is dat van belang dan?”
“Hoe heette die nare ontmoeting van ons vorige keer?”
“Carmen?”
“Precies ja, Carmen; met een C.”
De mannen keken Billy verwonderd aan; wat er in hemelsnaam nou in hem omging.
Het was de Raaf, die als eerste Billy om opheldering vroeg en Billy haalde diep adem voordat hij begon.
“Zelf weet ik er het fijne ook niet van. Maar wie weet dat wel? Wel weet ik, dat het allemaal begon bij het jaar nul. Toen kwam de A van Anno om de hoek kijken en we weten allemaal hoe dat is verlopen.”
“In hemelsnaam Billy. Waar heb je het over?”, vroeg Hollestelle ietwat ongedurig.
“Over onze jaartelling natuurlijk, Anno Domini!”
“Dan nog snapt niemand wat je bedoelt Billy”, zei Jack.
Billy zuchtte over zoveel onwetendheid en probeerde zijn gedachten, die nu in sneltreinvaart door zijn brein flitsten, wat meer begrijpelijk te verwoorden.
“Laat ik een voorbeeld geven. Als jullie, zeg eens morgen, naar Parijs zouden willen rijden. Wat doe je dan?”
“Pakken”, zei Rinus beslist.
“Maar voordat je wegrijdt?”
Rinus moest hem het antwoord verschuldigd blijven, maar de Raaf zei: “ik kijk altijd eerst van A naar Beter, of er geen file is of zo.”
“Daar!”, pakte Billy met een ruk zijn brilletje van zijn hoofd en wees resoluut het hoornen montuurtje naar de Raaf. “Hij zegt het! Van A naar B! Na ruim tweeduizend jaren na het jaar nul kijken we nu pas eerst van A naar B!”
“Hij heeft een punt”, zei de Raaf. “Sinds ik daar naar kijk, reist het allemaal een stuk soepeler om niet te zeggen prettiger.”
“Maar ik ga op de fiets?!”, sprak Rinus zijn verbazing uit. Want Rinus keek nooit naar van A naar Beter.
“Ik denk, dat ik voor ons allemaal spreek, als ik zeg; dat de fiets van Rinus dan ook een uitzonderlijke uitzondering is”, zei Hollestelle en zelfs Rinus moest dat beamen.
“Dus voor vrijwel iedereen geldt van A naar B”, hervatte Billy zijn gedachten. “Anno Domini”, vervolgde hij, “is in feite van A naar D. En als je, de mensheid dus, eenmaal bij D bent aangekomen …. Tja, dan ben je er wel. En na een tijdje zelfs, hoe lang dat duurt weet ik niet, ben … je … er… ge-weest”, fluisterde Billy nu bijna. Maar zijn woorden kwamen desondanks keihard aan.
“My God Billy”, sprak Jack geschrokken, “wil je hiermee zeggen; dat we er dan ‘geweest’ zijn?”
“Ik vrees het wel. Eenmaal gearriveerd, blijf je gearriveerd.”
“Maar”, stamelde Rinus, “had Brel dan toch gelijk?”, waarop Billy hem nietszeggend aankeek.
Billy kon onmogelijk weten; dat Rinus een Brelfan vanaf bijna het eerste uur was. Hollestelle vertaalde kort en bondig de tekst van ‘j’arrive’ voor Billy die meewarig zijn hoofd wat liet zakken.
“Ook daar begint het dus bij de A. En nou komt het mannen. Zelfs in het liedje van Rinus gaat het van de A naar de C. De C van chrysanten. Die Brel was er eentje zeg. Hij zag het haarfijn, want hij wist dat ie niet voorbij de D zou komen.”
“Je bedoelt dat die chrysanten hem in de weg zaten?’, vroeg de Raaf.
“Niet letterlijk misschien de Raaf”, sprak Hollestelle, “maar verdorie Billy! Chrysanten! Kerkhoven! Ik begin langzaam te zien; wat er in je hoofd omgaat en ik vind dat helegaar niet fijn! Allemachtig Billy, bedoel je echt?”
Billy keek de mannen even aan en zei: “de reis van het leven gaat niet van A naar B, zoals iedereen tegenwoordig denkt, maar van A naar D.”
“De D van de dood”, siste de Raaf nu tussen zijn tanden en viel achterover in opperste verwarring terug in zijn kussen.
“De D van de dood?”, vroeg Rinus voor de zekerheid en ook om iets van hoop.
“Anno Domini”, sprak Billy weer. Het doet er niet toe, dat je er komt. Niet de bestemming is het doel, maar de reis. Daarom is van A naar Beter zo fijn. Maar na de B komt de C.”
“De C van chrysanten”, sprak Rinus nu fatalistisch en wilde eigenlijk niks meer horen.
“En de C van Carmen mannen.”
Die hadden ze niet zien aankomen. Carmen, die verschrikkelijke vrouw uit Jamaica, die met haar flitsballen hen bijna van het leven had beroofd. Die Carmen, die ze op hun tandvlees hadden weten te verslaan, anders zou de wereld er veel donkerder hebben uitgezien. In ieder geval voor hen, beseften de mannen ieder voor zich.
“Maar”, probeerde Hollestelle het weer voor zich te halen, “je bedoelt Carmen, die we in het stadion van de Satan Yankees hebben verslagen met honkballen?”
“Over de C heb ik het ja.”
“Daar speelden letters ook al een doorslaggevende rol Chef! Maar… Waar hadden we het ook al weer over?”
“Wat Billy probeert te zeggen”, kwam de Raaf weer uit zijn kussen omhoog, “is dat we nou met Dalisha zitten. Met de D van Domini … waar de jaartelling volgens deze theorie van Billy letterlijk eindigt. Toch Billy?”
“Ja”, zei Billy nu nerveus. En ik weet niet of ik daar nou al aan toe ben.”
“Mijn hemel”, zei Jack, meer voor zichzelf dan in conversatie.
“Of de hel Jack, als het aan de D ligt”, en de Raaf zakte vermoeid terug in zijn kussen.
Achter optische vergroting zat Kievit de kogellagers van het achterwiel van de fiets van Rinus met pincet secuur uit de naaf te vissen. Hij legde ze in een bakje met thinner en begon ze daarna machinaal op te poetsen met diamantpasta. Na een volle dag polijsten keek hij voor een moment tevreden naar die lange rij glimmende balletjes. Om ze vervolgens in een doosje te doen, waarop hij met viltstift het cijfer 1 op stifte.
‘Het begin is er’, dacht hij, ‘want wie het kleine niet eert …’
Hij keek naar de rest van de gedemonteerde onderdelen en dacht dat het eigenlijk een schier onmogelijke klus was. Niet de lagers, het frame en zelfs de spaken waren het probleem.
Het was die ketting met groot blad; dat de fiets zijn wezenloze snelheid gaf. De ketting was echter hopeloos kapot en er ontbraken bovendien te veel schakels. En het blad was zo verbogen dat, dat ook niet meer te redden was. Eenmaal eerder had hij zo’n ketting gemaakt en wat was hij trost geweest. Net zo trots als op het blad, hoewel zijn moeder hem dat nooit echt heeft kunnen vergeven. Hij hoopte maar; dat de mannen voor die kolen en oorijzers zouden kunnen zorgen. Maar zelfs dan was hij niet zo zeker van zijn fietsenzaak. Hij liep naar binnen, want het was tijd voor een borreltje met suiker en dan naar bed. Bij het verlaten van de werkplaats deed hij het licht uit en wierp nog een laatste maal een blik op zijn werkbank. Hij was maar wat blij, dat ie altijd op blote voeten liep; bedacht hij zich en knipte het licht uit.
Anders was de moed er zeker en vast bij voorbaat al ingezonken.