Waargezegde Moord in ’s Gravepolder Hoofdstuk XIV: Pan valt omhoog in D
Hoofdstuk XIV Pan valt omhoog in D
Dalisha voelde dat het tijd was en pakte haar bol en liep de deur uit. Het liep tegen de avond en de maan scheen al vol over het weiland, toen ze de bol voorzichtig midden in een vlaai neer zette. Op het moment dat de bol contact met de drek maakte, begon deze te gloeien en Dalisha voelde een rilling van ongekend enthousiasme door zich heen gaan. Het moment was daar voor haar transformatie. Of zelf dacht ze liever aan het afgooien van alle schroom en het onthullen van haar eigen ik. Een paar koeien begonnen te loeien en voegden zich haastig bij de rest van de kudde. Deze stond helemaal aan het einde tegen het hek gedrongen, alsof ze zich zover mogelijk van Dalisha probeerden te distantiëren. Een veldmuis rende hard weg en geen enkel vogeltje liet nog van zich horen. De bol straalde nu een gifgroen licht uit en ze ging in kleermakerszit zitten en sloot haar ogen.
Ze legde haar handen op de bol en zei; “na zoveel jaren ben ik gereed en sterk genoeg om omhoog te vallen. Ik zal mijn eigen ik weer worden en niets kan mij nog stoppen. Voor iedereen zal ik nog immer de flamboyante verschijning zijn van Dalisha. Maar alleen zij, die door de bol kunnen zien, zullen mijn werkelijke ik in gedaante kunnen zien. Het is tijd. Tijd voor mij! Tijd voor ‘ik’ om weer omhoog te vallen!”
De bol knetterde nu in fel geel en Dalisha opende haar ogen. Terwijl die wegrolden; zakte ze zomaar, tussen de vlaaien door, de grond in? Na een tijdje was alleen de bol nog te zien en alles was doodstil. In de bol zelf echter was het alsof een groot onweer naderde en weercode rood zou niet overdreven zijn geweest. Een wilde tornado vormde zich in de bol, die de bol deed schudden in de vlaai. Zo heftig dat de tornado zich door het glas begon te waaien en eenmaal in contact met de wereld buiten; vormde zich een enorme slurf de hemel in. In een losbarstende en erg lokale hagelbui van eiergrote hagelstenen en donder waste de bol zich schoon van de vlaai, die in dat gat in de grond begon te vloeien. De koeien loeiden nu angstig in de verte. Een knetterende lichtflits ontlaadde zich precies in dat gat. Het sloeg daar met een oorverdovende dreun in en een kolom van rook vloog de lucht in. Via de slurf van de tornado werd de rook heel hoog naar boven weggezogen en met de rook verdween de lokale onweersbui ook net zo snel als het was losgebarsten. De bol lag weer als een gewone glazen bol voor dat gat in het schijnsel van die volle maan.
Het veldmuisje keek naar de bol en begon er nieuwsgierig op af te huppen. Bij de bol aangekomen klonk er een beestachtig hol grommen diep, heel diep van onderuit dat gat. Snel kwam het gegrom naderbij en het veldmuisje maakte zich weer snel uit de pootjes. Net toen ie weer in zijn holletje vloog, vloog er iets heel hard uit het gat omhoog de lucht in. In het maanlicht viel het even later naar beneden en kwam hard naast de bol neer op de grond. Het ding gromde nu hard en hol, toen het opstond en begon vals te spelen op een panfluit. Het beest begon onmenselijk raar van het weiland af te lopen en verdween even later in het huisje van Dalisha.
De Raaf was op dringend advies van Hollestelle naar huis gegaan om z’n nodige rust te pakken. Daarna hadden ze meneer de Dominee onderworpen aan een kruisverhoor, doch die gaf geen krimp. Hij herhaalde alleen maar, dat ie trouw aan de bol zwoer.
“Wat doen we nou met meneer de Dominee Chef?”
“Tja”, kon Hollestelle nog steeds niet over die bokkenpoten uit. En ook Jack kon zijn ogen maar niet van die harige onderdanen afhouden, die van onder die rok tevoorschijn staken.
“Sluit ‘m op in de cel”, zei Billy. Op dat moment schrokken ze van een enorme lichtflits, dat het hele bureau voor een moment zo fel verlichtte; dat ze hun ogen met hun handen moesten beschermen. Zelfs toen ze die al heel snel instinctief dicht hadden gedaan. Direct daarna schrokken ze van een hele harde daverende klap, dat het hele eiland leek te schudden. Hoewel die klap uit de verte kwam; deed het de ruiten trillen, alsof er een goederentrein dwars door het bureau reed.
“Onweer?”
“Zo hard? Onmogelijk!”
“Sluit ‘m op!”, zei Billy en rende naar buiten.
Op straat zagen ze in de verte een enorme rookkolom, dat op raadselachtige wijze in het niets leek te verdwijnen. Het was een heldere avond en zwoel zelfs. Niets in de heldere lucht boven hen wees op noodweer.
“Wat was dat Chef?”
“Geen idee Rinus. En waar is die rook naar toe gegaan?”
“Ik heb zoiets nog nooit gezien”, zei Jack.
Heel even voerde de wind een fluittoon in D mee. Deze verdween echter zo snel; dat de mannen dachten, dat ze zich dat hadden ingebeeld.
Maar het was Billy die zijn vinger omhoog stak en fluisterde: “Pan!”
“Pan?”
Vanuit de cel hoorden ze nu een gruwelijk lelijke scheldpartij en ze renden weer naar binnen.
Meneer de Dominee was not amused. De schuttingtaal die hij uitsloeg, was te vreselijk voor woorden.
“Is dat meneer de Dominee?”, vroeg Rinus verbaasd en durfde geeneens de gang naar de cel meer in.
Billy sloot de deur van de gang naar de cel. Meneer de Dominee schold nog immer door, doch voor de mannen nu zonder geluid.
“Pan!”, zei Billy en pakte zijn bril van zijn hoofd en begon deze verwoed te wrijven met een onderste stuk van zijn overhemd.
Van hoofd van de divisie drugs voor het gehele havengebied, was Sjaak gepromoveerd tot de rechterhand van Rob; de baas van de AIVD. Rob had zijn handen zo vol aan allerlei mogelijke dreigingen, dat het Sjaak zijn taak was geworden; wacht te lopen om het land alert en veilig te houden.
Deze avond zat hij in het geheime zenuwcentrum zoals te doen gebruikelijk alle schermen in de gaten te houden. Hij zat voor een grote muur, waarop 12 grote flatscreens waren gemonteerd. Boven ieder scherm was een vlaggetje geschilderd, overeenkomend met de desbetreffende provincie. Alle gemeentelijke webcams toonden in een opeenvolgende continue timeloop hun beelden in realtime. Om een enkel scherm in de gaten te houden was al lastig, maar twaalf? Ondanks het schreeuwend tekort aan personeel deed Sjaak zijn uiterste best om Nederland zo secuur mogelijk te monitoren.
Naast de twaalf provinciale schermen, had hij ook nog zijn eigen scherm. Hierop kwam een veelvoud aan allerhande meldingen binnen, buiten het gebruikelijke tapverkeer om van alle landelijk uitstaande telefoontaps. Op papier dus een promotie waar hij zeer trots op was. In de praktijk gewoon keihard werken, uit het zicht en vaak ondankbaar ook. Maar Sjaak was loyaal en bovendien een kei in zijn vak. Hij merkte dan ook vrijwel meteen, dat het scherm van de provincie Zeeland op zwart ging. Het duurde een paar minuten. Maar toch lang genoeg om onmiddellijk alle binnenkomende livefeeds na te gaan. Er werd vanuit Oudelande alleen al zevenennegentig keer naar de brandweer gebeld, die alle zevenennegentig valse meldingen bleken te zijn. Die trend gold voor de gehele provincie, doch uiteindelijk zag hij weer de branding in het maanlicht bij de Dishoek. En kwam er geen enkele feed meer binnen op zijn computer. Hij nam zich voor; morgen even naar Serooskerke te bellen. Voor nu leek alles weer normaal. En bovendien gebeurden er wel gekkere dingen in het land en hij monitorde geconcentreerd verder.
Tegen middernacht werd Sjaak afgelost en droeg de provincies over.
“Heb je trouwens nog meegekregen van die knikkers?”
“Knikkers?”, vroeg Sjaak, terwijl hij zijn laptop sloot en onder de arm nam.
“Ja, ik heb het al gebriefd aan Rob. Er was laatst één of andere knikkerfanaat in Zeeland en die heeft meerdere containers vol met knikkers besteld.”
“Mensen bestellen wel gekkere dingen niet?”
“Klopt, maar heb je wel eens gehoord van de Maersk?”
“Die van het grootste containerschip?”
“Die ja. Het heeft er alles van weg; dat er recentelijk een lading vol containers vol met nieuwe knikkers uit de fabriek in Mexico gelost is in Rotterdam.”
Sjaak stopte bij de deur en vroeg; “waar zijn die knikkers geleverd?”
“Ergens in Zeeland, maar waar? Je weet zelf hoe die flarden hier voorbij komen. Het duurt soms een hele poos, eer je er wat van kan maken. Heb jij nog iets opvallends gezien?”
Sjaak vertelde van het op zwart gaan van de provincie Zeeland. Maar dat gebeurde wel vaker en gezien het rustige beeld nu maakten ze zich geen zorgen. Sjaak werd een goeienacht gewenst. In de lift nam hij zich extra voor; morgen als eerste een belletje naar Serooskerke te gaan doen. De stukken binnenkomende informatie leken soms op iets heel groots, dat later niets bleek te zijn. En zo’n heel groot containerschip met allemaal knikkers?
Sjaak schudde zijn hoofd en glimlachte aan die gedachte, toen hij de lift verliet en naar zijn auto liep.
Hollestelle zette Billy op een stoel en de mannen gingen zitten. Jack pakte voorzichtig de alsmaar gewreven bril van Billy uit zijn handen en zette hem op zijn hoofd.
“Dank je Jack”, zei Hollestlle, “daar hoort ie op. En vertel ons nu eens wat je met ‘pan’ bedoelde.
“Pan”, zei Billy, “als in de naam Pan.”
“Peter Pan?”, keek Rinus nu raar naar Billy.
Billy zuchtte en zei dat ze niet zoveel tijd meer hadden.
“Dat gefluit, dat we allemaal eventjes hoorden, was een fluit in D. We leven nu dus al in het era van D heren.”
“Je bedoelt dat de D …”, vroeg Rinus nu zeer ernstig kijkend.
Hollestelle bleef consequent en vroeg: “Pan Billy, wie is Pan?”
De oude Grieken kenden Pan als een god commissaris. Hij had een fluit, een panfluit. Hij hield erg van de vrouwen en zat op een dag een nimf na. Die wilde echter graag maagd blijven en bad tot de goden haar te helpen. Die veranderden haar net op tijd in een stengel van riet en daar heeft hij dan maar, als alternatief denk ik, een fluit van gemaakt.”
“De panfluit?”
“Ja, de panfluit komt inderdaad van de god Pan.”
“Dit klinkt allemaal vrij onschuldig Billy”, zei Jack. “Ik bedoel geen verkrachting en in plaats daarvan een fluitje?”
“Deze klonk duidelijk in D.”
“Dat kan wel zo wezen Billy. Maar waarom denk je dan, dat we niet zo veel tijd meer hebben?”
“Google maar eens op Pan Rinus. En klik dan op afbeeldingen.”
Rinus klikte en trok met de opeenvolgende muisklikken steeds witter weg.
“Wat is er Rinus?!”
Rinus draaide het scherm naar de commissaris en Jack toe, die op hun beurt schrokken van dat wel heel bekende schrikbeeld.
“Verdulleme”, sprak Hollestelle, “die Pan lijkt wel heel erg op …”, hij durfde het niet uit te spreken.
Jack voelde zijn hart alleen maar te keer gaan en toen zei Billy ook nog eens: “Oh ja, Pan heeft bokkenpoten.”
Geen van de mannen zei nog iets. De parallel was te verontrustend. Ze bleven heel lang zwijgend aan het grote bureau zitten. Al was het alleen al om hun knikkende knieën, die van angst hun gewicht even niet konden hebben nu.
Rinus bewoog als eerste en greep naar de telefoon, die hij enkele keren over moest laten gaan. Toen sprak hij in de hoorn: “de Raaf met Rinus. Kom naar het bureau, we moeten vanaf nu bij mekaar blijven. We leven sinds net in het era D.”
“Rinus heeft gelijk”, herpakte Hollestelle zich daarna als eerste. “Als het waar is wat Billy zojuist suggereerde, dan moeten we hier op het bureau blijven slapen, allemaal.”
“Maar waarom hier op het bureau? We kunnen toch allemaal op zolder?”
“Het bureau ligt dichterbij de kerk Jack.”
“Oh … juist ja.”
De mannen haalden alles wat ze nodig hadden voor de nacht. Niet veel later lagen ze alle vijf naast elkaar onder het grote raam. In de verte hoorden ze meneer de Dominee vloeken in zijn cel en de commissaris zei: “morgen als eerste naar meneer Pastoor. Die zal wel weten wat te doen. Welterusten.”
“Weltrusten Chef.”
“Truste allemaal.”
“Trust ja, je zegt het goed Jack, dat hebben we nodig”, zei Billy nog, eer hij ook wegdommelde.
De Raaf was de laatste die nog met open ogen naar het plafond lag te staren. Hij weigerde te geloven, dat dit allemaal echt was en daar had hij heel veel moeite mee.
Vanuit Oudelande fietste Lonnie die avond naar zijn tweede workshop. Dalisha had hem gebeld, of hij naar het viaduct over de snelweg kon komen tegen de gebruikelijke vergoeding. Toen hij aankwam, schrok hij van de mensenmassa aldaar. Het leek wel of het hele eiland daar stond? Dat was natuurlijk niet zo, maar wel heel veel. Toen hij dacht aan de mogelijke omzet, gooide hij zijn fiets in de bosjes en begon zich door de mensen te werken en wist uiteindelijk het viaduct op te geraken.
“Ik zie dat Lonnie er is beste mensen. Dus laten we beginnen.”
De mensen keken naar het voorbij razende verkeer, toen Dalisha zei: “het is onze eigen ik, die ons eiland weer terug wil hebben.”
“En ik ben al die toeristen meer dan zat! Pottenkijkers zijn het, die onze rust komen verstoren”, vulde Lonnie haar aan.
“Dank je Lonnie. Lonnie hier weet als geen ander hoe het is om geleefd te worden door anderen, niet Lonnie?”
“Ja!”, gilde Lonnie nu in zelfherkenning. “Ooit was ik gelijk jullie allemaal. Dag in dag uit in diezelfde sleur en dag in dag uit kwam ik maar niet vooruit. Toen koos ik voor mij. Ik koos voor ‘ik’ en ben nou de gelukkigste man ooit!”
Achteraan klom er eentje op de railing en gilde: “ik wil ook gelukkig zijn! Ik wil ook kiezen voor ‘ik’. Maar hoe doe ik dat?”
“Goed dat je dat vraagt”, antwoordde Dalisha en wees naar de snelweg. “Kijk ze daar scheuren. Ze scheuren zo ons prachtige eiland iedere dag een beetje meer stuk. Hebben we eenmaal weer ons eiland terug, dan vinden we onze eigen ik weer vanzelf.”
Spontaan grabbelde een bewoner van Hoek in zijn broekzak en haalde er een paar knikkers uit. Die gooide hij naar het verkeer en gilde: “trouw aan de bol!”
Anderen volgden zijn voorbeeld en even later stonden ze allemaal knikkers te gooien naar het verkeer. Dalisha keek naar het fantastische resultaat van deze workshop en knikte tevreden instemmend.
Een voorruit verbrijzelde, dat werd gevolgd door het geluid van de langste kettingbotsing in de historie van het eiland. Waarna een tweede belangrijke verbinding met de buitenwereld zo knikkerend buiten werking werd gesteld. De hele nacht bleef men knikkers gooien en tegen de ochtend keken ze tegen een hele hoge ondoordringbare muur van knikkers aan en de eilandbewoners gingen tevreden op huis aan.