De moord van Tattoo Lonnie, Hoofdstuk XI: hippies in de duinen
“Ik kan zo niet ademen Lon”, wilde ze zeggen bij het ontwaken. Maar al dat eruit kwam was een Daffy Duck-achtig gelispel, waardoor Lonnie wel wakker moest worden.
“Oh ja!”, stond hij enthousiast op vanuit haar lippen, zich snel weer de afgelopen avond herinnerend. “Je bent echt mooi zo!”
“Maar Lon”, lispelde ze cartoonlike, “ik klink zo net als Daffy Duck?”
Boos sshopte Lonnie tegen de lege emmer van het rozenrood en schreeuwde; “niet Daffy Duck Molly! Het lijkt er geeneens op!”
Onbewust tuitte ze haar lippen, dat het er zeker niet fraaier op maakte en ze pruilde; “ik wil niet als Daffy …”
“Hoe vaak moet ik het nog zeggen Molly. Je klinkt in de verste verte niet als Daffy Duck. Donald Duck! Je klinkt als Donald Duck!”
“Hoe is dat beter Lon?”, hoorde hij tussen een aerosol van uitgeknepen speeksel.
Opperst verbaasd keek Lonnie haar aan en zei; “maar Molly, wie wil nou geen Donald Duck zijn? Nou? Wie wil nou niet de baas zijn van de hele wereld? Donald Duck is toevallig wel de machtigste man van de wereld Molly! En jij wil er niet naar klinken? Heb een beetje respect alsjeblief!” En Lonnie begon redelijk gebolgen door haar reactie, zijn naalden bij mekaar te zoeken.
Ze stond op en liep de gang in. Niet veel later schrok ze enorm van die gigantisch rode opgepompte overvolle lippen met zwaar hangende mondhoeken. Ze mocht dan wel klinken als Donald Duck, zo zag ze er zeker niet uit. De eerst zo onschuldige Calimero-look had nu plaats gemaakt voor eigenlijk niets minder dan een gedrocht van een cartoontekenaar na een avondje stevig aan de joints te hebben gezeten. Maar dat durfde ze niet tegen Lonnie te zeggen. Hij was zo enthousiast over zijn werk, dat ze besloot het even aan te zien. Nog even keek ze daarom over haar lippen heen naar die grote spiegel, dat eigenlijk alleen maar louter lippenrood liet zien.
“Je waagt het niet hoor!”, sprak de Raaf ernstig vanachter het stuur van the Raven, toen ze op de kruising in Oudelande stopten.
“Maar hoe anders weten we waar we moeten zijn?”
“Rinus heeft gelijk de Raaf. We moeten de vibrator uit het kistje laten. We hebben nou al drie rondjes gereden en dat geklapper brengt ons niet verder.”
“Als je het maar laat! Jullie hebben gezien wat dat ding met het dak van Kievit heeft gedaan!”
“Dan zullen we te voet verder moeten Chef.”
“Mee eens. Parkeer the Raven daar de Raaf.”
En even later stonden ze tegenover de kleine kerk en Rinus legde het kistje van meneer Pastoor op de stoep.
“Zijn we er klaar voor?”
“Het zal wel moeten Rinus, open het kistje.”
Hij hoefde slechts het messing clipje los te trekken en de vibrator knalde het deksel hard omhoog en schoot wild de lucht in.
“Allemachtig!”, dook Rinus nog net op tijd weg.
“Ik vind dat kalibreren van dat ding levensgevaarlijk”, zei de Raaf geschrokken.
“Gaat het Rinus?”
Hoog boven de mannen kronkelde de navigatiedildo hevig. Ter hoogte van het windvaantje van de kerktoren leek het stokstijf te settelen in een min of meer horizontale positie. Langzaam begon het daar al rondjes makende zachtjes te dalen, om op ooghoogte zacht zoemend zwevend in een min of meer starre richting te eindigen.
“Daar Chef, het wijst naar achter de kerk.”
“Dan moeten we daar naar toe mannen”, en toen ze aanstalten maakten, maakte de dildo deze ook. Het bleef zo op een meter of drie zweven en wees de mannen zachtjes zoemend de weg. Op de hoek van het kleine straatje echter begon de dildo zo hard te brommen dat het ging ratelen. Onverwacht schoot de dildo met een noodgang over de stoep, om hevig vibrerend boven het tuinpad van Lonnie en Molly te blijven hangen en kromde zich daar in een s-vorm gelijk een ratelslang net voor de fatale aanval.
Hollestelle hield de mannen met zijn arm tegen en hield even de adem in, voordat hij zei; “daar moet het zijn! Rinus?”
“Okay Chef!”, zei Rinus en hij draaide zich om en begon een tuintje in te rennen.
“Waar gaat Rinus naar toe?”
“Rinus gaat achterom de Raaf”, sprak de commissaris, die zijn dienstpistool tevoorschijn haalde.
“Moeten we geweld gebruiken?”
“Als het niet anders kan, zeker!”, sprak Hollestelle gedecideerd en begon met grote stappen naar het huisje van Molly en Lonnie te lopen. De Raaf had opeens een stuk minder haast en waakte ervoor om de commissaris van niet al te dichtbij te volgen.
“Ik denk dat ik vandaag naar het strand ga”, zei Lonnie.
“Oh? En wil je geen ontbijtje?”
“Nou een lommeletje dan, even snel”, en hij voelde of zijn rugzak vol met naalden en inkt niet te zwaar aanvoelde. Maar nee, dat ging eigenlijk prima zo. Hij moest inspiratie op gaan doen en dat deed hij nog altijd het liefst aan zee. Er zou vast een stuk drijfhout liggen, dat hij als oefenmodel kon gebruiken, vooraleer het laatste stukje van zijn Molly definitief vol te tatoeëren. Het moest ‘de’ climax worden en hoewel alle spontane tattoos erg goed gelukt waren, moest deze laatste het echt af gaan maken. Hij moest die eerst dan toch wel gaan oefenen, want hij wist; slechts een enkel foutje en alles zou voor niets geweest zijn. En ruimte voor correctie was er niet meer. Al denkende aan zijn laatste ontwerp, wilde hij net zijn rugzak weer afdoen, toen hij heel hard Molly, of was het nou Donald Duck, vanuit de tuin hoorde gillen.
“SLonnie! Shelp? Shelp me nou!”, hoorde hij en zag door de keukendeur de slippers van Molly zweven?
“Nee!”, gilde hij en stormde naar buiten. “Niet mijn canvas!”
Molly had er geen rekening mee gehouden, dat haar lippen al bij de minste thermiek de neiging kregen om op te willen stijgen. En ter hoogte van het kippenhok had ze een licht zeebriesje gevoeld, dat haar altijd zo vrolijk maakte. Alleen deze keer ging ze er zowaar van zweven, totdat ze zich realiseerde; dat ze daadwerkelijk aan het opstijgen was en begon zo hard als ze kon om hulp te gillen. Dat ging sowieso al lastig, maar nu haar mondhoeken een abnormale grijns leken te tekenen; ging het nog moeilijker.
Met een ferme sprong klemde Lonnie zich om haar enkels en probeerde haar terug op aarde te krijgen. Maar een volgend briesje was al genoeg, om ze over de heg te blazen. Eenmaal over de heg werden de lippen een absurd lachwekkende speelbal van de wind. Ongecontroleerd werden ze over de weilanden geblazen en kwamen de duinen wel heel rap naderbij.
“Slonnie! Shelp me nou!”
“Wat denk je dat ik aan het doen ben!”, hield Lonnie zich uit alle macht vast en onder hen loeiden enkele geschrokken koeien.
Toen Hollestelle bij het tuinpad aankwam, schoot de dildo vanuit stilstand met een noodgang door het kleine ruitje in de voordeur. Het vloog de gang door en boorde zich met veel geweld in de blender op het aanrecht, waarna het stijf en roerloos op de grond viel.
“Politie!”, hoorde Hollestelle Rinus achterom gillen.
“Alles okay Rinus?”, gilde Hollestelle en herhaalde ook met autoritaire stemverheffing; “politie! Doe open!”
Het bleef even stil. Maar niet veel later deed Rinus de deur open voor de commissaris.
“Ze zijn er niet Chef. De keukendeur stond wagenwijd open en kijk daar, de blender!”
Op het aanrecht zagen ze de blender staan en wisten; dat ze wel degelijk het goede huis waren binnengevallen.
“Hallo heren?”, hoorden ze de Raaf vanuit het kleine woonkamertje zeggen. “Kijk hier toch eens. Allemaal naalden en potjes met inkt en hier”, pakte hij de lege emmer naast de bank op. “Deze hele emmer lijkt vol te hebben gezeten met rode inkt. Je moet er toch niet aan denken …”
“Zoveel? Zou hij dat allemaal?”
“We hebben het hier wel over Lonnie Rinus. Dus ja; die zou dat zo maar allemaal!”
“Maar waar zijn ze nou?”
“In ieder geval niet thuis. Maar waar?”
“Het tuinhek was op slot Chef. Ik moest over de schutting klimmen en in de achtertuin zag ik, buiten die kippen om, geen enkel spoor dat ons verder zou kunnen helpen.
“Potverdikkie”, gromde de commissaris. “Op het tuinpad ook al geen enkel spoor kunnen zien. Jij nog iets de Raaf?”
“Ik kan nog even boven kijken. Maar het oogt mij, alsof ze met de Noorderzon zijn vertrokken.”
Rinus ging zitten op de bank en vroeg; “maar hoe wist hij dan, dat we zouden komen?”
“Ik heb geen idee Rinus”, ging Hollestelle naast hem zitten en stak zijn dienstpistool weer terug in het holster.
Na enige minuten kwam de Raaf de trap af en ze konden al aan zijn gezicht zien; dat ook hij geen enkel aanknopingspunt had kunnen vinden. Maar in plaats daarvan wees hij naar het keukentje en zei; “daar!”
Rinus sprong op en rende de gang op, even later gevolgd door Hollestelle.
“Daar!”, gilde de Raaf weer, “zou je die dildo niet eens weer in het kisjte willen doen?”
“Potverdulleme!”, liet Rinus zich in teleurstelling ontvallen.
“De Raaf heeft wel gelijk, we zouden dat ding bijna vergeten.”
“Precies!”, zei de Raaf. “Dat zou pas echt problemen gaan geven met meneer Pastoor. Maar ook boven geen enkel spoor kunnen ontdekken. Dus wat nu?”
Rinus stopte de dildo weer in de kist en sloot deze.
“Ik zal het huis af gaan zetten met lint en dan denk ik; dat we dan maar weer naar het bureau moeten gaan. Het verrassingseffect zijn we kwijt en we hebben dan in ieder geval verse koffie.”
“Okay Rinus. Zet jij af, dan lopen de Raaf en ik even naar de Spar. Iemand moet ze toch hebben zien vertrekken?”
“Goed idee Hollestelle. Als er iemand is, die iets gezien heeft, moet het Jannie wel zijn. En anders zou ze toch zeker iets gehoord moeten hebben.”
Net voor de duinenrij kwamen Lonnie en Molly in een luchtzak en vielen hard naar beneden. Lonnie voelde al een sprietje helmgras, toen de wind weer vat op de lippen van Molly kreeg en ze over de duinen werden gelift. Daar voelden ze, dat de wind merkbaar sterker werd en ze dreven nu behoorlijk angstaanjagend accelererend af naar zee.
“Slonnie!”, gilde Molly nog en wilde haar handen voor haar ogen slaan om het onafwendbare niet te hoeven zien. Haar lippen zaten echter in de weg en onwillekeurig sloeg ze zo tegen haar lippen, die direct als flaps gingen werken. Ongecontroleerd stuiterden ze nu door de lucht en alsmaar hoger begonnen ze te zweven, waar de thermiek een nog meer onbevangen invloed op haar lippen kreeg.
Wanhopig graaide Lonnie in zijn rugzakje. Hoewel het hem erg veel pijn deed, zat er niks anders op. Het was nu een kwestie van leven of dood. Hij trok zich verder op, net zolang totdat hij erbij kon en stak een schaartje van een naaisetje vol in haar onderlip. Als ware het een abces; spoot het rozenrood er onder hoge druk uit en leken ze nog net voor de branding de landing in te gaan zetten. Het was haar bovenlip die nog voor te veel lift zorgde, want langzaam wonnen ze toch weer aan hoogte. Met een snik stak hij zonder te kijken, want dat deed hem te veel pijn, het schaartje uit het naaisetje in haar bovenlip en ze vielen met een grote plons in zee. Lonnie wilde gedesillusioneerd naar de kant zwemmen, toen de stroming vat op die nog te veel uitgezakte lippen van Molly kreeg.
“Ik red het niet Lon”, hijgde ze en probeerde haar lippen wanhopig terug te duwen. Doch daar was echt geen helpen meer aan.
Ze kwamen op een zandbank terecht, dat hen even tijd gaf. Daar toverde Lonnie een tweede schaartje uit zijn rugzakje, waarmee hij haar lippen begon in te korten. Gelukkig had hij niet alle klosjes weggegooid. En even later keek Molly haar Lonnie met herwonnen liefde en stevig kruislings gehechte lippen weer verliefd aan.
“Je hebt me gered Lon”, en ze verbeet de pijn in haar lippen, toen ze hem een lange zoen gaf.
“Genoeg nou Molly. We moeten terug naar de kust”, en ze begonnen te zwemmen. Op het strand namen ze even de tijd om uit te hijgen.
“Gaat het Lon?”
“Ja, en jij?”
“Ik krijg ineens zo’n zin in draadjesvlees.”
“Ik dacht zelf meer aan een lekkere rollade.”
“Wat dacht je ervan, als ik even wat vlees ga halen? Dan kan jij hier lekker oefenen en maak ik het eten. Wat dacht je daarvan?”
“Ja, dat zou helpen”, zei Lonnie, die nog stevig baalde; dat hij die lippen had moeten leksteken. Maar toen hij in de verte een stuk drijfhout dacht te zien, ging het alweer.
Molly keek op de duintop nog even verliefd naar haar Lonnie en huppelde toen naar beneden, tegen die heerlijke muur van zomerwarmte aan.
“Hallo koetjes!”, zong ze blij en huppelde door de weilanden naar huis. Als een onschuldig Zeeuws meisje sprong ze het laatste slootje over en huppelde langs de haag naar hun achtersteegje. Ze huppelde de hoek om en bleef stokstijf staan van de schrik. Daar, voor hun tuinhek, stond de politie! Die verschrikkelijke agent was druk doende met een afzetlint en met kloppend hart en dito lippen nam ze zo snel mogelijk drie stappen achterwaarts, waar ze weer uit het zicht kon verdwijnen. Al die tijd had ze die agent in de gaten gehouden en ze was er zeker van, dat ie haar niet gezien had. Daarna sprong ze weer over de eerste van zeven sloten, om zo hard mogelijk terug naar haar Lonnie te rennen.
“Nou neem mij niet kwalijk Jannie”, sprak Hollestelle, zijn geduld bewarend. “Ik kan niet geloven, dat je ze nooit hebt gezien.”
“Ik ook niet”, viel de Raaf hem bij. “Ze wonen op nog geen honderd meter van de Spar?”
Jannie keek de mannen oprecht verbaasd aan en pijnigde haar hersenen, hoe ze die lui kennelijk zo gemist had.
“Als dat zo is, weet ik bij God echt niet waarom ik ze nooit gezien heb commissaris.”
“Dat wil ik wel geloven. Maar is je nu helemaal niks opgevallen? Je kent iedereen toch?”
“Oh ja, ik ken inderdaad iedereen in het dorp. Zelfs tot die hippies aan toe, die hier niet zo lang geleden zijn komen wonen.”
“Hippies?”
“Ja, van die ‘natuurlijke’ types. Zij komt hier regelmatig boodschappen doen. Helemaal onder de tattoos! Van top tot teen!”
“Dat is ze Jannie! Dat is Molly!”
“Ga weg!”
“Dat is Molly Jannie. Die zit nou helemaal onder de tattoos.”
“En ik had toch zo’n medelijden met dat meiske. Hem heb ik alleen van een afstandje wel eens gezien. Hij stond altijd daar in de schaduw van die grote boom. Een echte nozem! Was die nozem dan Lonnie?”
“Ja Jannie, dat lijkt mij wel. We hebben ze na lang en gedegen politiewerk eindelijk kunnen traceren. Maar net nu we ze willen oppakken, zijn ze gevlogen!”
“Wat verschrikkelijk.”
“Ja Jannie, dat kan je wel zeggen. We zijn in jaren niet zo dichtbij geweest.”
“Nee, dat bedoel ik niet, Hier, kijk maar. Ze hebben nog een maand boodschappen uitstaan.”
“Tja die schuld Jannie”, sprak de Raaf bedachtzaam, “ik denk dat je die wel kan afschrijven.”
“Lonnie! Lonnie!”, begon ze op de top van de duin te gillen. Ze bleef dat maar gillen, terwijl ze naar beneden rende. Buiten adem liet ze zich naast Lonnie in het zand vallen en hijgde; “Lon … Lon … ze hebben ons gevonden!”
“Wie hebben ons gevonden?”
“Die agenten uit Serooskerke! Ze hebben ons huisje afgezet met politielint!”
“Wel verdomme!”, en van nijd drukte hij een naald zo diep in het drijfhout, dat deze brak en hij het stuk hout woedend weggooide.
“Wat moeten we nou Lon?”
Lonnie stond op en was vreselijk boos. Hoe hadden ze hem gevonden? Molly had hij toch volledig onherkenbaar gemaakt. Zelf had hij nergens zijn ware gezicht laten zien, dus hoe? Na een tijdje boos zichzelf te hebben afgevraagd, kwam hij niet verder en besloot dat ze toch verder moesten.
“Daar”, zei hij en wees naar de hoogste duin. “Dan moeten we maar daarheen gaan. Dan bedenken we later wel hoe of wat”, en ze beklommen de hoogste duin. Daar lieten ze zich vanaf de top in de erachter gelegen duinpan rollen en namen even de tijd om bij te komen.
“Hier”, sprak Lonnie als eerste, “hier moeten we maar even gaan wonen dan. Ik ga straks jutten en dan kan jij vast een bedje maken voor ons.”
“Oh Lonnie?! Je bedoelt, wij samen? In een duinpannetje! Oh Lon, wat romantisch!’, en uit pure passie besprong ze hem en zei ondeugend, “ik voel een speldeknopje Lon, ga je me weer naaien?”
Verrast door deze erotische ommekeer, nam hij zich voor eens goed de tijd te gaan nemen voor zichzelf en vroeg geil; “mag breien ook?”