
Het Stikstofmysterie Hoofdstuk IV: Motief om motief.
Het besef, dat het gat niets minder dan een van hogerhand opgelegde afbraak van kwaliteit van leven was, drong met veel moeite door. De spontane vreugde, dat ze eindelijk wisten wat het gat was, verdween als sneeuw voor de zon. De stemming was behoorlijk in mineur omgeslagen. Niets had de mannen kunnen voorbereiden op deze uitkomst. Dus zaten ze min of meer apathisch in hun koffie te roeren, want hoe dan verder? Dit was geen gewone misdaad, waar ze al hun talenten op konden botvieren. Dit was veel meer dan dat.
“We hadden het kunnen weten”, zei de Raaf, de stilte verbrekend. “Ik bedoel, we konden in feite geeneens ter plaatse gaan? Dit plaats delict is daarvoor gewoon te enorm.”
“Chef? Heeft u ooit wel eens zoiets meegemaakt?”
Hollestelle dacht even na, maar schudde daarna zijn hoofd.
“Nooit in mijn hele lange loopbaan als hoofdcommissaris van Serooskerke en omgeving Rinus. Bovendien, moet ik tot mijn spijt bekennen, is mijn vertrouwen in de Overheid nog nooit zo ernstig op de proef gesteld. Wat ben ik toch een dwaas!”
Hollestelle verhief zijn stem emotioneel; “ik was zelf met pensioen! Had het geeneens in de gaten?”
“Ik hik er tegenaan”, zei de Raaf. “Maar als ik nou aan dat gat denk, zal ik wel moeten blijven hikken.”
“Ik durf het bijna niet te zeggen”, zei Rinus. “Maar volgens mij gaat dit onze pet te boven.”
“VERDULLEME NEE!”, sloeg Hollestelle nu met vlakke hand op het bureau. Ik geef toe, dat dit een meer dan unieke gebeurtenis is. Iets dat ons vertrouwen behoorlijk heeft geschaad. Maar uiteindelijk blijft dit wel een misdaad! En daar zijn wij voor! Ik heb niet de illusie, dat wij dit voor heel het land kunnen oplossen. Maar we zijn het aan Serooskerke en omgeving wel degelijk verplicht! Daar zijn wij voor Rinus.”
“Ik ben het daar volledig mee eens. Dat gat daar is gewoon misdadig”, viel de Raaf Hollestelle bij.
“Dat begrijp ik”, zei Rinus. “Ik zei alleen niet te weten hoe wij dit ooit kunnen oplossen.”
Hollestelle stond op en pakte de droge spons uit de goot van het schoolbord en liep daarna het keukentje in. Daar hield hij deze onder de kraan en begon het gehele bord schoon te wissen. Terwijl het bord hing te drogen, keek hij Rinus en de Raaf aan en zei; “we zijn het erover eens dat er een misdaad is gepleegd?”
Beide mannen aan het bureau knikten.
“We hebben een misdaad, we weten ook waar het plaats delict is en we hebben een verdachte. Ik weet, dat is helemaal niet leuk om bij stil te staan. Maar daar zijn we niet voor. Wat er bij mij maar niet in wil, is het waarom. Wat kan in hemelsnaam het motief zijn? Maar dan denk ik weer ‘misdaad, plaats delict, verdachte’ en kan niets anders concluderen, dat hoewel uniek, dit uiteindelijk wel degelijk een zaak voor de politie is.”
De mannen lieten de woorden van Hollestelle doordringen, terwijl voor het eerst in de geschiedenis Hollestelle de eerste stappen van het politioneel onderzoek op het schoolbord schreef. Daarna deed hij enkele stappen achteruit en mompelde tevreden; ‘duidelijker kan een zaak bijna niet zijn.”
En inderdaad begon dat nu ook bij Rinus en de Raaf te dagen. Ze wierpen de schroom van zich af. Langzaam begonnen ze te begrijpen, dat ze voor deze zaak zich uit hun comfortzone moesten gaan bewegen. Dat was geen sinecure. Net zoals iedereen in Serooskerke hadden ze nu eenmaal een min of meer aangeboren respect voor de Overheid. Het was Hollestelle die hen duidelijk maakte, dat zelfs daar boeven konden zitten.
“Eigenlijk is het inderdaad niets anders dan alle voorgaande zaken”, zei de Raaf na de interne worsteling van principes.
“Ik denk dat jullie gelijk hebben. Alleen nooit in mijn stoutste dromen had ik dit kunnen voorzien.”
“Dat maakt denk ik drie van ons Rinus. Dat maakt het gelijk ook zeer delicaat. Als dit bekend wordt, voordat wij dit hebben kunnen oplossen, zal dat het vertrouwen zo’n knauw geven; dat dit tot anarchie kan leiden. En als we dit niet oplossen, kan dat uiteindelijk alsnog gebeuren. Dus we moeten wel ons werk doen, hoe onmogelijk dat ook lijkt. En ik weet niet van jullie, maar ik ben woedend!”
“Hear hear!”, zei de Raaf enthousiast. Terwijl Rinus zich ook ziedend voelde worden.
“U heeft gelijk Chef! Dit kunnen ze niet maken!”
“Precies! Nu we dit hebben verwerkt, moeten we achter het motief zien te komen. Iedere misdaad kent een motief. Dus moet dat ook hier het geval zijn. Waarom? Waarom zo’n wezenloos groot gat?”
“Ze hebben geld nodig?”
“Dat lijkt mij evident Rinus. Maar dan nog blijft de vraag waarom. Wat is er zo veel veranderd, dat ze nu ineens zoveel meer geld nodig hebben?”
“En waarom protesteert eigenlijk niemand?”, vroeg de Raaf zich af. “Wij zullen toch niet het enige politiebureau in heel Nederland zijn, die hier achter is gekomen?”
“Daar zeg je zoiets de Raaf. Ik zal niet ontkennen, dat wij hier uitstekende statistieken kennen. Maar inderdaad dat hebben wel meer politiebureaus. En daar zit iets in maar wat?”
De laatste vraag van Hollestelle deed hun hersenen nog harder kraken. Uiteindelijk was het Rinus, die hierin een doorbraak forceerde.
“Misschien hebben wij hier wel te maken met een schijnmotief. Een motief dat nodig is om het werkelijke motief aanvaardbaar te maken dan wel te verbloemen”, begon hij.
“Zodat er geen protest kan komen Rinus. Ga door!”
“Nu, toen ik nog de bladen rond bracht, heb ik ooit wel eens een leugentje om bestwil gedaan. Het was net voor mijn laatste ronde Chef, toen ik al met u mee mocht doen. Opeens leek het rond brengen van de bladen zo vreselijk nutteloos, dat ik er helemaal geen zin meer in had. Maar ik kon moeilijk zeggen, dat ik er geen zin meer in had.”
“Je had geheid heel Serooskerke op je dak gekregen”, zei de Raaf.
“Dus heb ik me ziek gemeld.”
“Maar je was helemaal niet ziek? Je had er gewoon geen zin meer in.”
“Dat bedoel ik de Raaf. Ik heb een scenario verzonnen, dat alle abonnees van de Panorama t/m de Nieuwe Revu en de Serooskerker Courant het konden accepteren, dat de bladen niet meer werden bezorgd. En kijk nu eens? Als de mensen het niet online kunnen vinden, dan kopen ze de bladen gewoon in de winkel. En niemand heeft ooit geprotesteerd.”
“Verdomd Rinus, dat heb je slinks gedaan zeg. Maar wat heeft dat in Godsnaam met het motief van deze zaak te maken?”
“Alles”, zei Hollestelle in een eurekamoment. “Net zoals Rinus veinsde ziek te zijn, moet hier ook iets verzonnen zijn; dat dit vreselijke gat acceptabel maakt. Maar wat?”
“Hè?”, keek de Raaf verward naar de telefoon die plotseling heel hard rinkelde. Net nu ze in een flow zaten, werd deze onderbroken door de telefoon.
“Met Rinus van politiebureau Serooskerke en omgeving.”
“Rinus? Ja met Jan. Sinds wanneer ben je geen hoofdcommissaris meer?”
“Sinds mijn Chef weer terug is vanwege dat enorme gat. Maar hoe kan ik je helpen Jan?”
“Ik wil aangifte doen van diefstal! Ik loop net door de boeken en wat denk je? 45% minder winst! Zo maar! En ik weet bij God niet hoe. Dus doe ik hiervan aangifte en vraag wat je hier denkt aan te gaan doen.”
“Duidelijk Jan, ik heb het genoteerd en zal een dossier openen. Zodra ik alles op papier heb gezet, zal ik langs komen zodat je die kunt ondertekenen.”
“Haast je dan maar.”
“Doe ik Jan. Tot later.”
Toen Rinus de hoorn neer legde, zei hij verbaasd; “45% minder klinkt wel als diefstal.”
“En als Jan daar last van heeft, dan zullen er ongetwijfeld andere boeren zijn die…”
De Raaf werd onderbroken door het volgende telefoontje. En het volgende en het volgende. In de namiddag was het rinkelen eindelijk gestopt en keken ze tegen een halve meter papier aan.
“Een halve meter aan aangiften”, zei de Raaf. “Een halve meter?”
“Maar hoe dan? De communicatie lag er toch uit?”
“Met de rest van het land. Blijkbaar niet de lokale lijnen Rinus. Maar dat is nu niet urgent, die aangiftes zijn dat wel. Tijd voor actie! Rinus? Bel ze allemaal op en zeg dat we over laten we zeggen pak weg een uurtje een vergadering hebben belegd in het Dorpshuis. Je weet hoe de boeren kunnen zijn, als ze denken dat hen onrecht aan wordt gedaan. Dat kunnen we er nu echt niet bij hebben. De Raaf zou ik jou dan mogen vragen?”
“Ik ga nu naar Kees den Ouden om de sleutel. Mag ik dat dan in naam der politie doen?”
“Je moet dat in naam der politie doen!”
En niet veel langer dan een uur later zat het Dorpshuis vol met allemaal erg ontevreden boeren, die enerzijds verhaal kwamen halen en anderzijds hun verhaal kwamen doen.
“Ik stel voor, dat jullie eerst je verhaal doen”, opende Hollestelle het spoedoverleg of wat het dan ook was. “Jan laten we beginnen met jouw verhaal.”
Na meer dan twee uren had iedere boer zijn verhaal verteld en Rinus keek naar zijn notities.
“Chef, het gaat om veel geld en iedereen heeft een ander verhaal. Maar volgens mij ligt het hier aan”, en hij wees op het omcirkelde.
Hollestelle nam het notitieblokje van Rinus aan, keek er even naar en zei toen: “beste boeren. Dank voor al jullie verhalen. Die hebben ons duidelijk gemaakt dat de veilingkosten met 45% zijn verhoogd.”
Het dorpszaaltje ontplofte.
“DIEFSTAL!”
“ZIE JE WEL! SCHOFTEN!”
“PEK EN VEREN!”
Het duurde even eer de zaal weer enigszins bedaard was. Hollestelle wist, dat hij hier iets verzinnen moest. Want ze waren nu dan wel even bedaard. Maar als er niet snel iets gebeurde, zouden de straten van Serooskerke onveilig worden gemaakt met rieken en fakkels.
“Jan. Jij bent de voorzitter van de Boerenbond toch?”
“Jawel.”
“Kijk, alle aangiftes kunnen zo de prullenbak in. Omdat er volgens de letter der Wet geen misdaad is gepleegd. En voordat jullie weer boos worden, kunnen jullie hier wel degelijk iets tegen doen!”
Nu had Hollestelle hun volledige aandacht.
“Wat kunnen we doen?”
“Als de Veiling jullie zo op kosten jaagt, dan kunnen jullie dat ook doen. Noem het exporttarieven of wat dan ook. Maar gooi de maisprijs, de melk, tarwe en wat jullie ook verkopen vanaf het land met 45% omhoog zodat die de Veilingkosten kunnen matchen.”
Dat vonden de boeren een prima idee. Gerustgesteld door het verhoogde exporttarief, verlieten ze rustig de zaal. Rinus keek zijn Chef onder de indruk aan en zei: “u heeft deze crisis opgelost Chef!” Ook de Raaf kon niet ontkennen, dat hij onder de indruk was van de verhoogde tarieven.
“Dat was een fraai staaltje oog om oog, tand om tand Kamiel.”
“We hebben het samen gedaan. Maar dit heeft mij wel aan het denken gezet. Want waarom moesten uitgerekend alleen de boeren hier de dupe zijn?”
“Hoe bedoelt u Chef?”
“Eerlijk? Eigenlijk weet ik dat niet precies. En … ROEP JAN TERUG! SNEL!”
“Fijn dat je nog even tijd voor me hebt Jan.”
“Vanzelfsprekend.”
“Wat ik me afvroeg; waarom hebben jullie uitgerekend allemaal vrijwel op hetzelfde moment aangifte gedaan?”
“Omdat dit de druppel was commissaris.”
“De druppel?”
“Ja. De druppel.”
En Jan vertelde, dat het ieder jaar wel wat was. Maar dat ze, zoals trouwens iedereen in het land, uiteindelijk toch wel de redelijkheid in moesten zien van dat wat, dat jaar op jaar maakte dat er wel wat was. Van de boterberg tot de melkquota en wel meer kwam voorbij en langzaam begon Hollestelle in zijn hoofd een agrarische tijdlijn te zien. Toen Jan zijn laatste druppel had verteld, bedankte Hollestelle hem hartelijk en met een ferme handdruk namen ze afscheid.
Hollestelle viel in zijn stoel en in de stilte van het nu verlaten Dorpshuis, koos hij zijn woorden zorgvuldig.
“Ik denk dat Jan ons zojuist het schijnmotief heeft gegeven. Of misschien is het wel het daadwerkelijke motief hier. Dat ik dat niet eerder heb gezien.”
Ik volg je vaak Kamiel, maar nu snap ik er geen drol van. Jij Rinus?”
“Geen ene snars de Raaf.”
“Al die tijd hebben we ons de kop gebroken over het motief. Terwijl al dat we hadden moeten doen, was letterlijk ons boerenverstand te gebruiken. Kijk eens naar die agrarische tijdlijn die Jan ons heeft voorgehouden.”
“Ja ik kijk Kamiel. Maar al dat ik zie, is dat er ieder jaar wel wat is.”
“Precies de Raaf. Ieder jaar is er wel wat. En ieder jaar is er van alles behalve protest en waarom?”
“Waarom?”
“Waarom is er in geval van Jan ieder jaar wel wat?”
“Al sla je me dood.”
“Ik moet bekennen, dat ik het ook niet zie Chef.”
Hollestelle rolde met zijn ogen. Zoals hij altijd placht te doen, wanneer niemand iets ziet dat voor hem zo klaar als een klontje is.
“Waarom zijn er de afgelopen tijd best wel hevige boerenprotesten geweest?”
“Dat lijk mij nogal logisch, ze moeten inkrimpen.”
“Exact de Raaf, en waarom moeten ze inkrimpen?”
“Het zijn er gewoon te veel.”
“Oh? En sinds wanneer zijn er teveel?”
“Nu dat weet iedereen toch Chef?”
“Precies Rinus. Net zoals iedereen wist dat jij ziek was, maar was je dat ook?”
“Nee maar ik begrijp niet wat …”
“Sjesus Kamiel! Zeg het nou gewoon!”
“Stikstof. Omdat er te veel stikstof is.”
“Allemachtig en verdraaid, ik denk dat je hier een heel belangrijk punt hebt.”
“Ze hadden het inderdaad over een hele deken van stikstof dat zelfs uit zee zou komen. Zouden ze daarom al die molens?”
“Niets verbaasd mij meer Rinus. Hoe lang deze zaak ook zal gaan duren, we mogen nergens meer verbaasd over zijn. Alle opties okay?”
“Jaja natuurlijk. Maar zouden ze echt Chef?”
“Je praat nu al over de verdachte, alsof ie dat met voorbedachte rade heeft gedaan”, zei de Raaf nog ietwat in ongeloof. “Stikstof als motief klinkt inderdaad plausibel maar allemachtig Kamiel?”
“Ik weet het de Raaf. Het tolt ook mij in het hoofd.”
“Tollen? Het duizelt mij! Want we hebben het nu niet alleen meer over de boeren niet waar? Dat gaat verder dan speklapjes toch?”
“Ik vrees van wel de Raaf, dat gat raakt ons allemaal.”
“Kunnen we ons niet beter ziek gaan melden Chef?”
“Rinus!”, maanden zowel de Raaf als Hollestelle tegelijkertijd de man, die dacht een grapje te maken. Uit ontsteltenis over het motief van een vermoedelijk grote leugen om welke wil dan ook. Maar ze waren professional genoeg om alle opties open te houden. Maar deze extra optie had hen danig vermoeid. Ze spraken af vroeg naar bed te gaan om dit te verwerken.
“Morgen maar een uurtje later op het bureau”, zei Hollestelle, toen ze even later afscheid namen. “Denk dat we alle energie hard nodig zullen gaan hebben. Een goedennacht.”
“Welterusten Chef, de Raaf.”
“Later heren.”
“Ho! Wacht even heren”, draaide Hollestelle zich om. “Vergeet morgen niet om een lunchpakketje mee te nemen.”
“Hè?”
Hollestelle draaide zich alweer om en zei; “morgen, ik leg het morgen wel uit.”
“Dat kan je niet maken man!”, gilde de Raaf nog.
Hollestelle duidelijk diep in gedachten verzonken, zwaaide slechts nog even eer hij om de hoek verdween.