
Het Stikstofmysterie Hoofdstuk III: Het verloren uur.
Bij zeer hoge uitzondering was Kievit meegekomen om de zender aan de zendmast aan te sluiten. Daarna werd met een kleine vonk de stroomkring met de in serie liggende fietsaccu’s gesloten. En een bijna niet te horen geruis klonk uit het speakergedeelte. Maar hoe Kievit ook aan de volumeknop draaide, het geruis bleef vrijwel onhoorbaar.
“Is er wat Kievit?”, vroeg de Raaf.
“Te weinig stroom”, bromde Kievit.
Doet ie het dan niet?”
“Ja en nee.”
“Hoe bedoel je dat nu weer?”
“Zenden doet ie. Dat zie ik hier aan deze meter. Ontvangen ook alleen is dat niet te horen.”
“Niet te horen?”
“Ja.”
“Wij willen antwoorden Kievit”, zei Hollestelle nu, “zeg jij dat dat nu wel kan of niet?”
“U krijgt ongetwijfeld antwoord. Alleen kan je dat dan niet horen.”
“Je bedoelt, dat het volume te weinig is?”
Kievit knikte; “te weinig stroom.”
“Meer stroom kunnen we niet genereren”, keek Rinus naar de vloer van het bureau, dat bezaaid lag met allemaal fietsaccu’s.
“Hebben wij weer. Kunnen we zenden en dan kunnen we nog niet communiceren”, sprak de Raaf, die teleurgesteld ging zitten. Uit frustratie verkreukelde hij een leeg koffiebekertje.
“Dat”, zei Kievit, “dat zou misschien kunnen werken.”
“Wat zou kunnen werken?”
Kievit legde uit, dat onvoldoende volume het probleem was. Maar als de oorschelp van degene die de zender zou gaan bedienen, met koffiebekertjes vergroot zou kunnen worden?
“Koffiebekertjes als versterker! Dan kunnen we wellicht wel antwoorden horen! Rinus?”
“Jawel Chef!”
En niet veel later zat Hollestelle met twee koffiebekertjes om zijn oren. De Raaf en Rinus hadden twee pogingen nodig of eigenlijk drie. De eerste poging werd door Hollestelle min of meer zuchtend afgedaan met de opmerking; “ik heb liever dat jullie nieuwe bekertjes gebruiken. Pak gewoon twee nieuwe uit het apparaat.”
Rinus opende met zijn sleuteltje het automatische koffiezetapparaat en pakte er twee nieuwe bekertjes uit. Daarvan werd de bodem zo secuur mogelijk uitgesneden, opdat de bekertjes zo comfortabel mogelijk om de oren van Hollestelle geschoven konden worden. Met scotchtape werden de beide bekertjes in de juiste positie geplakt en zei de Raaf; “testing 1, 2, 3 …”
Maar bij 1 had Hollestelle de bekertjes al van zijn hoofd gerukt en gilde; “auw! Niet zo hard!”
Nu het duidelijk was dat de bekertjes werkten, werden in alle stilte in scheepsrechtspoging twee nieuwe bekertjes op maat gesneden en vastgeplakt aan de oorschelpen van de hoofdcommissaris.
Kievit nam afscheid nu zijn taak erop zat. Als laatste advies fluisterde hij, dat de zender niet heel lang zou kunnen werken.
“Zodra je de communicatie hersteld hebt, moet je meteen to the point komen Camiel”, fluisterde de Raaf.
Hollestelle knikte, terwijl hij de meest prangende kernvragen op een kladje schreef; die vrijwel direct door Rinus op het schoolbord werden gezet. De Raaf knikte tevreden, efficiënter konden ze niet te werk gaan.
1. “Hallo, hallo, is daar iemand? Over”
2.”Hebben jullie ook een gat? Over”
3.”Help! Over”
“Kievit is thuis”, zei Hollestelle. Waarop Rinus zijn chef verbaasd aan keek.
“Ik hoor het rolluik dicht gaan.”
“Ah zo. Klaar Chef?”, fluisterde Rinus nu.
Hollestelle knikte, dat voor Rinus het signaal was om tegen de Raaf te zeggen; “hij kan de Raaf.”
De Raaf draaide daadkrachtig het ene gestripte draaduiteinde in het andere. Het fietsledlampje bovenop de zender begon schel te schijnen en Hollestelle begon direct met; “hallo? Hallo, is daar iemand? Over”.
Ze hoorden Hollestelle de kernvragen zonder dralen stellen en zagen, dat er even later gelukkig geantwoord werd. Maar hoe langer de zendtijd duurde, des te bedrukter zagen ze Hollestelle zitten kijken. Na negen minuten was het over en uit en viel zelfs het kleine fietsledlampje uit.
Hollestelle trok de bekertjes van zijn oren en zei; “het is nog erger dan we dachten.”
“Wat weten we nu?”
“Het gat is overal en heel Nederland ligt daardoor plat. Dus hulp hoeven we niet te verwachten. Iedereen heeft al meer dan genoeg aan z’n eigen gat. We zullen het hier zelf met die van ons moeten doen.”
“Dat is toch geen antwoord Camiel?”, zei de Raaf schamper. “Dat hadden we zelf ook wel kunnen verzinnen.”
“Helemaal met je eens de Raaf. Maar we weten nu wel iets nieuws over het gat. En dat is, dat het tenminste aan de andere kant iets met tijd lijkt te doen. Ik kon het niet allemaal begrijpen. Maar het lijkt iets met de tijd te maken te hebben.”
“Iets met de tijd?”
“Ja Rinus. Sinds het gat er is, schijnt niemand meer te weten hoe laat het is.”
Rinus keek uit het zijraampje en wees naar de kerktoren; “daar hebben wij hier gelukkig geen last van Chef. Het is hier namelijk kwart voor acht.”
De Raaf keek op zijn polshorloge en sloeg na enig nadenken hard op het bureaublad; “tijd! Het eet tijd!”
Verbaasd keken de mannen de Raaf aan, die druk gebarend naar zijn horloge wees en zei; “dit is nog een horloge dat je zelf op met winden!”
“Ja?”
“Niet digitaal!”
“Ja en?”
“Mijn horloge kan onmogelijk van tijd veranderen zonder zelf aan dit knopje te draaien. De klok op de kerktoren zegt ons, dat het kwart voor acht is. Maar mijn horloge zegt dat het kwart voor zeven is!”
“Potverdulleme de Raaf! Je hebt gelijk!”, stootte Hollestelle uit. “Het gat eet onze tijd op!”
“Allemachtig”, zei Rinus in die realisatie en liet uit pure verbazing het krijtje uit zijn hand vallen. “Betekent dat, dat we niet veel tijd meer hebben?”
“Daar zeg je me zowaar iets Rinus”; zei de Raaf, die daarna zijn horloge met de kerkklok gelijk zette.
“Als Rinus gelijk heeft, dan betekent dat; dat het gat ons aan een ultimatum heeft gezet.”
“Een ultimatum?”
“De commissaris heeft gelijk, zei de Raaf. “tijd is niet oneindig. Ik bedoel; er zitten maar 24 uur in een dag. Dus hebben wij daar niet oneindig veel van. Ik denk daarom, dat we nog maar 24 uur hebben eer de tijd op zal zijn geslokt door dat gat.”
“En wat als de tijd op is de Raaf?”
De Raaf deed er het zwijgen toe. Dat leek nog enige hoop te geven.
Maar Hollestelle bracht het slechte nieuws onverbloemd realistisch met: “dan is onze tijd ook op Rinus.”
Ze waren er daarna al snel uit, dat dit geen optie kon zijn. Hollestelle ging in zijn stoel aan het bureau zetten. Voordat hij om de koffie kon vragen, zette Rinus al licht bevend nog van het slechte nieuws drie dampende bekertjes verse koffie op het bureau.
“Als ik nou één ding zou moeten noemen, dat ik dan wel zou gaan missen”, zei de Raaf, “dan is het wel deze heerlijke koffie.”
Hollestelle knikte bevestigend en zei; “dus afwachten is geen optie.”
“Klopt, de klok tikt door Camiel. Maar wat kunnen we doen?”
“We weten dat we met een enorm gat zitten. Dat gat eet onze tijd op als we daar niks aan gaan doen. Dus moeten we meer over dat gat te weten zien te komen. Waarom is het gat hier gekomen en nog belangrijker; hoe krijgen we het weer dicht.”
“Klinkt logisch”, zei de Raaf.
“Misschien”, begon Rinus, “is de vraag waarom het gat hier is net zo belangrijk als de vraag; hoe dat gat hier is gekomen.”
“Mmm”, slikte de Raaf snel wat koffie door; “je bedoelt dat we dat moeten gaan vragen. Maar aan wie? De communicatie ligt er weer uit en zelfs toen die er weer in lag, werden we daar ook niet heel veel wijzer van.”
“Misschien”, sprak Hollestelle bedachtzaam, “zijn we verkeerd begonnen.”
?
“Kijk. We hebben meteen alles op alles gezet om de communicatie te herstellen.”
“Eh, ja?”
“Misschien was het wel fout om de antwoorden ver weg te zoeken”, sprak Hollestelle. Om met enige stemverheffing te vervolgen met; “want de bron van al deze ellende ligt letterlijk daar!”
“In de archiefkast?”, vroeg Rinus verbaasd.
“Nee Rinus, daar in het weiland. Het plaats delict ligt hier letterlijk in onze achtertuin.”
“Maar Chef we waren ter plaatse. U heeft toch zelf ook wel gezien, dat onderzoek van zo’n enorme plaats delict fysiek onmogelijk is? Zelfs met al het afzetlint van alle bureaus van het hele land valt dat nog onmogelijk af te zetten.”
“Toch heeft de commissaris wel een punt, denk ik”, zei de Raaf. “Als er hier één ding duidelijk is, dan is het wel dat we out of the box moeten denken.”
“Precies de Raaf. Kom, laten we naar het plaats delict gaan. Dat ik daar niet eerder aan heb gedacht.”
“Zonder afzetlint?!”, vroeg Rinus in ongeloof.
Want niet eerder in de geschiedenis is ooit dor hen een plaats delict onderzocht zonder deze eerst goed af te zetten. Het kwam Rinus als bijzonder amateuristisch over. Maar tegelijkertijd besefte hij ook; dat ze geen andere optie meer over leken te hebben. Dus liepen de mannen door de archiefruimte naar de achterdeur. Bij het openen van de achterdeur, moest Rinus erkennen; dat het wellicht toch een goed idee was. Want het gat staarde hen letterlijk al bij buitenkomst onmiddellijk aan.
Terwijl ze aan de rand van het gat stonden, was het de Raaf die het eerste initiatief nam. Hij zette zijn handen als een toeter voor zijn mond en gilde; “hoe heet de koning van Wezel?”
Na een minuut te hebben gewacht, siste Hollestelle met de oren zo goed mogelijk gespitst: “horen jullie dat? Het gat heeft geen echo!”
“Potverdrie Chef. U heeft gelijk!”, zei Rinus, die als tweede het initiatief nam. Hij pakte een steentje op en gooide deze zo ver mogelijk in het gat. Hoe ze ook wachtten, ze hoorden niets vallen.
“Het gat lijkt onmetelijk diep”, zei Hollestelle en ging op zijn hurken zitten. Met zijn handen begon hij de rand van de afgrond voor hem af te tasten.
“Ga even opzij Rinus”, vroeg de commissaris. Na zo’n meter of tien op zijn hurken te hebben afgetast, zei hij; “hier! Voelen jullie eens?”
Snel hurkten de Raaf en Rinus aan weerszijden van de commissaris en begonnen het plaats delict ook af te tasten.
“Ja!”, zei Rinus, “hier!”
“Laat mij even?”, zei de Raaf. “Verdorie ja, het lijkt wel iets van metaal?”
“Het beweegt!”, zei Rinus die nu enthousiast het stukje metaal heen en weer begon te wiebelen. “Het zit te vast”, gaf hij even later zijn poging op. “De klei is te stevig.”
De Raaf en Hollestelle ondernamen ook moedige pogingen, doch ook die bleken tevergeefs. Wat wel duidelijk werd, was dat de hele rand uit allemaal kleine stukjes metaal leek te bestaan, stevig als een soort van betonbewapening gebed in de Zeeuwse klei.
“We hebben gereedschap nodig. We moeten erachter komen wat voor metaal dit is.”
Ze renden terug naar het bureau, waarna ze de hele gereedschapskist met betonschaar en al terug naar het plaats delict sjouwden.
“Hier leek het metaal het meest los te zitten”, zei Rinus.
Hij pakte een moker uit de kist en ging op zijn buik liggen en begon met alles wat ie had in te slaan op het meest los zittende stukje metaal. Ze besloten al snel in ploegendienst te gaan werken. En na een paar uur hard werken zei de Raaf, dat ie dacht dat het losser kwam.
“Veel losser”, sloeg de Raaf met de moker nog een slag, “valt het volgens mij niet los te slaan.”
“Dat denk ik ook de Raaf. Hier, laat mij even”, zei Hollestelle, die met de betonschaar in zijn handen op zijn buik ging liggen en ver over de rand begon te buigen om het stukje metaal met de betonschaar vast te grijpen.
“Houden jullie mijn benen vast”, zei hij even later. En terwijl de Raaf het linkerbeen en Rinus het rechterbeen van de commissaris stevig beet pakte, daalde hij verder af in het gat en wist zo een stevige grip te verkrijgen.
“Volgens mij komt het los”, sprak de commissaris na een stevig kwartier wrikken.
Plotseling klonk een sponzig en zompig geluid en zonder enig verdere moeite te hoeven doen, trok de commissaris het stukje metaal uit de stevige klei. “Hebbes!”
“Yes!”, gilden de Raaf en Rinus bijna tegelijkertijd en snel trokken ze de commissaris de veilige begane grond op.
“En? Wat is het?”, keken ze bijna halsreikend uit naar het licht glinsterend stukje metaal aan het uiteinde van de betonschaar.
“Het is rond”, zei Hollestelle. Die nog niet precies kon zeggen, wat het nou eigenlijk was. “We moeten de klei eraf wassen. Snel naar het bureau!”
In het kleine keukentje hielden ze het mysterieuze stukje klei onder de kraan. Heel langzaam onthulde zich een spreuk in hele kleine lettertjes.
“Het vergrootglas Rinus!”
“Ja Chef! Hier!”
“Ik lees … wat gaan we nu krijgen?”
Wat Hollestelle? Wat zie je?”
“Ik lees … ‘God zij met ons’ …”
“Hè?”
“Maar wie is dat? Daar! Daar in de midden? Is dat een mugshot?”
“OH NEE!”, gilde Hollestelle plotseling in een voor zijn doen zeker zeer ongebruikelijk enthousiasme.
“Heren, ik weet wat dat gat is.”
Verward liet Hollestelle de betonschaar met het stukje metaal in de wasbak vallen en liep het keukentje uit en zei; “dat ik daar niet eerder aan heb gedacht. Ik heb even koffie nodig.”
Verbaasd keken de Raaf en Rinus naar hoe Hollestelle het keukentje uitliep. Daarna greep de Raaf in de wasbak en haalde er een muntje uit.
“Rinus, het is een muntje! Die mugshot is van Juliana!”
“Het is een gulden de Raaf. Een gulden?
“Hè? Maar hoe weet hij dan wat dat gat is?”
“Geen idee de Raaf. Maar Chef is niet voor niets ‘de’ hoofdcommissaris.”
Met geblokte theedoek droogde Rinus de gulden af en legde even later Juliana op het bureau, Daarna zette drie bekertjes verse koffie.
“Dit kan je niet maken Camiel”, zei de Raaf enigszins boos. “Je zegt dat je weet wat het gat is. En daarna loop je weg?”
“Sorrie de Raaf. Maar de realisatie van het ‘wat’ overweldigde mij zeer. En dan durf ik nog geeneens te denken aan het ‘waarom’.”
“Je spreekt wartaal!”
“Chef spreekt NOOIT wartaal”, verdedigde Rinus zijn Chef meer uit instinct dan gewoonte.
“Dank je Rinus. Kijk, het is allemaal uiteindelijk toch een kwestie van deductie. Onze tijd raakt op niet waar?”
“Ja, maar dat wisten we al voor dat gat.”
“Het is meer dan dat de Raaf. Wat heb jij bijvoorbeeld als minder ervaren de afgelopen tijd? Ik doel dan niet op het feit, dat we allemaal ouder worden en onze tijd sowieso op aan het raken is.”
“Je bedoelt het leven in zijn algemeen?”
“Hoe je wilt de Raaf.”
“Nou, alles is wel heel belachelijk duur geworden, om maar iets te noemen.”
“Precies de Raaf. Maar inflatie is van alle tijd, hier lijkt iets meer dan dat te spelen.”
“Iets meer? Wat kan er meer spelen dan dat gat Chef?”
“Precies Rinus. Dat gat dus.”
?
Deze vaagheid ging zo nog even door. De spanning was bijna niet meer te harden, nu Hollestelle wel wist wat dat gat was. Maar het niet direct wilde vertellen. In plaats daarvan liet hij Rinus en de Raaf zichzelf van alles af vragen.
“Rinus? Heb je nog een bekertje koffie voor me?, vroeg de Raaf. “Want dit schiet zo dus niet op.”
“Ik snap je frustratie de Raaf. Maar ik vind het belangrijk, dat jullie er zelf achter gaan komen. Want als ik jullie zo maar plotsklaps zou vertellen, wat dat gat is; zouden jullie mij niet kunnen geloven.”
“Okay, ik ga wel even met je mee dan. Dus ja, alles is duur geworden. En verder is iedereen knettergek aan het worden. Ja sorrie hoor, zo zie ik dat nu eenmaal. Laatst nog, moet daar nu ineens aan denken, hebben ze mij de gratis speklapjes teruggestuurd! Kan je je voorstellen?”
“Gratis speklapjes?”, keken Rinus en de Hollestelle de Raaf in ongeloof aan.
“Aan het einde van de maand stuur ik altijd wat over de datum dreigt te geraken naar de Voedselbank. Doe ik al jaren en dat ging jaren prima. Ze waren er tenminste altijd heel erg blij mee. Maar de laatste keer kreeg ik de speklapjes retour met de mededeling; dat ze op de speklapjes geen prijs meer stelden. Kan je je voorstellen?”
“Mijn ervaring is, dat niet iedereen knettergek aan het worden is”, sprak Rinus nu. “Maar dat er steeds anders gedacht moet worden valt mij wel heel erg op. Maar wat dat ‘alles’ nu met die gulden van Juliana te maken heeft? We hebben al jaren de Euro.”
“Ja weet je nog? Alles werd toen al twee keer zo duur en … heeft het daarmee te maken Camiel?”
“Je wordt warmer.”
“Okay. Alles wordt duurder en we hebben steeds minder tijd over.”
“Ga door de Raaf.”
“Dus dan hebben we ook minder aan de tijd die overblijft?”
“Dus waarom zou je dan ook?”, begon Rinus nu de gedachtentrant onbewust te ontdekken.
“Voorzichtig Rinus”, waarschuwde Hollestelle hem. “Doe kalm aan. Dit is niet niks. Neem je tijd en jij ook de Raaf.”
“We moeten de tijd nemen om dit te begrijpen, zeg je?”
“Ook ja.”
“Tijd Rinus, het draait om tijd. Tijd waarover jij zei; waarom zou je dan ook. Wat bedoelde je daarmee?”
“Nou eigenlijk precies zoals ik het zei. En eerlijk gezegd snap ik het zelf ook niet hoor. Maar waarom zou je … geld? Het heeft met geld te maken?”
“Jullie worden warmer.”
“En het begon met de Euro?”
“Dat weet ik niet zeker. Maar het heeft er zeker wel mee te maken.”
“De gulden werd de Euro en nou is alles duur. Dat is inderdaad vreselijk als je … als je …”
“Ja de Raaf, dus waarom zou je dan ook? Als tijd het toch niet meer waard is. Wat heb je er dan nog aan?”, praatte Rinus nu meer in zichzelf dan tegen de anderen.
Verder dan dat kwamen ze echter niet. Wel vlogen de meest uiteenlopende complottheorieën over het bureau, die buiten waanzinnig allen 1 gemeenschappelijke en wel realistische factor hadden. En dat was geld. Maar verder dan slechts nutteloze theorieën kwamen ze niet.
“Ik geef het op!”
“Ik weet het ook niet meer”, zei Rinus.
“Het is dan ook erg moeilijk te bevatten”, sprak Hollestelle na een korte pauze met koffie. “Voor verwarde personen is dit al niet te bevatten. Maar voor gezagsgetrouwe personen, waar ik ons wel onder mag rekenen, nog minder. Een mensenleven is tijd heren. In die tijd werk je voor de maatschappij en uiteindelijk ook voor brood op de plank. En op het meest uiteindelijke werk je ook voor je …?
Toen was het, alsof je toch een speld in dat gat kon horen vallen.
De Raaf en Rinus gilden na die speld vrijwel gelijktijdig; “PENSIOENGAT! Het is een PENSIOENGAT!”