Moord aan de Riviera: het rijstelijk overschot
Hoofdstuk V
Bij het zicht van de arme monsieur le Curé ging Rinus bijna over zijn nek.
“Ik weet het Rinus, verschrikkelijk gewoon.”
“Niet alleen dat Chef. Maar ik hou echt niet van rijst en zeker niet als die al dagen oud is.”
“Dat was het eerste dat mij ook opviel. En daarna zag ik na een tijdje iets; dat ik eerder had gezien. Tenminste dat dacht ik. Dat had jij toch ook?”
“De tekenspullen! Ik ga ze meteen halen.”
“Vergeet het lint niet Rinus. Het lint!”
In de camper pakte Rinus al het gerei en verzocht de Raaf de kerk met het rood-witte lint af te gaan zetten. Terwijl de Raaf met zijn rondje om de kerk begon, brachten Hollestelle en Rinus het plaats delict in beeld. Ze lieten niets aan het toeval over. Zowel de koolstof als de Wasco werden gebruikt, tot deze keer als primeur de Oost-Indische inkt aan toe zelfs. Het keukentje was dermate klein, dat ze vrij vlotjes uit alle hoeken en onder verschillende lichtinvallen de misdaad schetsend onder de knie kregen. Langzaam werd hun die laatste en meestal verschrikkelijk cruciale minuten meer en meer duidelijk.
“Er moet hier een hevige worsteling plaats hebben gehad Chef.”
“Eentje die vrijwel zeker heeft geleid tot de dood van le Curé. Hij moet hevige weerstand hebben geboden.”
“Ze zijn tegen de gootsteen gevallen. Door meer geluk dan wijsheid belandde het slachtoffer met zijn hoofd daar. Op de rand van het aanrecht, ter hoogte van de kraan.”
“Het moet daar zijn geweest; dat op uiterst laffe wijze gebruik is gemaakt van de kliekjes in de gootsteen. Kijk maar naar die brute vegen op dat vieze bord. Ze zien er haastig en ongecoördineerd uit. Alsof de kliekjes pas aan het einde van het gevecht als een ultieme poging zijn aangewend. Gezien de hoeveelheid gebruikte rijst kan van zelfverdediging echter geen sprake zijn. Hoeveel rijst kan een mens hebben zeg? Na een paar plakken moet die arme man al behoorlijk willoos zijn geworden.”
“Verschrikkelijk Chef. Het moet een verschrikkelijke dood zijn geweest”, probeerde Rinus zijn kokhalsneiging onder controle te krijgen.
“En daar op de grond is ie dan gevallen. Alleen … potverdikkie, dat is het!”
“Wat Chef?”
“Dit moet ik je buiten vertellen Rinus. Anders hou je, vrees ik, niks meer binnen. Ik word er zelf helemaal misselijk van.”
Buiten zat de Raaf op de stenen trap in het zonnetje te zonnen, maar sprong meteen op toen hij de kerkdeur hoorde.
“Commissaris, wat ziet U er bleek uit. Wat is er gebeurd?”
“De Raaf, we zijn klaar. Zorg jij alsjeblieft voor het rijstelijk overschot. Doe je onderzoeken en daarna zien we mekaar op de Gendarmerie.
“Rijden jullie niet mee dan?”
“Wij lopen even de Raaf. We hebben een frisse neus nodig.”
Op de trappen moest Hollestelle even herstellen van zijn zojuist verkregen inzicht. Maar na een tijdje ging het weer.
“Kom Rinus, laten we langs dat bakkertje lopen. We hebben nog niks binnen, dat zal het zijn.”
“Maar waar bent U toch zo van streek van geraakt Chef?”, informeerde Rinus nieuwsgierig, toen de Raaf achter hen monsieur le Curé aan zijn enkels de stenen trap af begon te slepen.
“Je bedoelt de slager? De slager uit Serooskerke? … Maar dan is de kans groot, dat die agenten hier ook zijn Lonnie!”
“Dat probeer ik je nou al die tijd al duidelijk te maken!”
Het duurde anderhalve baguette en een kwart pot jam, eer Molly de ernst van de situatie begon in te zien.
“Zou die pastoor dan toch tijd hebben gehad om de instanties in te lichten?”
“Ik zal even polshoogte gaan nemen. Om zekerheid te krijgen okay?”
“Toe schatje, wees wel voorzichtig hoor.”
“Doe ik”, en hij liep richting de lavendel in de verte.
Halverwege het veld zag hij een rood-wit lint om de kerk wapperen, dat hem eng bekend voor kwam. Op veilige afstand, achter een dikke plantaan, zag hij de Raaf op de trap zitten. Tot zijn schrik zag hij even later ook Hollestelle met zijn adjudant de kerk uitkomen. Met zijn hart in de keel rende hij terug, ‘dus toch!’
Het bureau was open doch verlaten. Meneer Funest was verdwenen voor uitgebreide lunch. Maar hij had ondertussen wel belofte gehouden en nieuwe koffie gezet. Met het verse brood begon Hollestelle zijn inzicht uiteen te zetten.
“Kijk naar de onderste ledematen Rinus. Maar doe dat pas als je voldoende brood binnen hebt.”
Rinus begon te kauwen en te kauwen en keek en keek. Na enkele croissantjes zag ook hij het tot zijn ontzetting.”Nee! Niet weer Chef!”
“Dat bedoelde ik dus, het was mij ook te toevallig.”
“Katinka lag net zo Chef! Hij zou toch ook niet?”, en Rinus rende naar de wc. Even later kwam hij terug en samen keken ze naar de tekeningen die zo verdomd veel op hun eerste werk leken.
“Bel de Raaf Rinus. En vraag hem om ook te zoeken naar DNA, in die regio”, waarop Hollestelle ook een walging moest onderdrukken.
Rinus lichtte de Raaf in, die een kreet van verbazing niet onderdrukken kon. “Bedoel je daarmee te zeggen; dat we hier buiten de moord om, ook nog eens met een achterwaartse schending van het celibaat te maken hebben?”
“We kunnen het niet uitsluiten de Raaf. Natuurlijk hopen we, dat we het mis hebben. Dat zal hier namelijk nog meer inslaan als de moord op zich. Dus; uiterste discretie de Raaf.”
“Vanzelfsprekend. Zodra ik klaar ben, zal ik verslag uit komen brengen.”
“Dank je de Raaf.”
Buiten adem rende Lonnie het lavendelveld door en sloeg daarna linksaf, in tegenovergestelde richting van de camping. Op de weg richting de kust stond een klein deux cheveautje in de schaduw van die lommerrijke berm. Lonnie stapte daar aan de passagierszijde in. Na enkele minuten verliet hij het eendje weer en liep nu, nog schielijker dan anders, richting de camping. Door de kleine ruitjes van de Gendarmerie zagen Hollestelle en Rinus even later het kleine autootje van meneer Funest het parkeerterreintje opdraaien. Druk achteruitstekend en evenzo vooruit, parkeerde Funest zijn auto schuin in een recht vak en stapte uit. Zijn pet recht zettende, mouwen uit de plooi trekkende en in de broek vouwende… Kortom met al die drukke gebaartjes van ‘m; liep hij naar binnen.
“Ah! Goed dat jullie de koffie gevonden hebben. Ik was even om nieuwe koffiemaling gegaan, die ik heb… vergeten! Oh lala, hoe dom van mij!” Nog drukker dan dat ie binnen was gekomen, rende Funest het bureau weer uit en sprong in zijn deux cheveautje. Hollestelle en Rinus haalden stoïcijns hun schouders op en doken weer dieper in hun tekeningen op zoek naar antwoorden.
Net nadat Funest met verse koffiemaling terug was, kwam the Raven het parkeerterrein op rijden.
“Heren ik moet mij verontschuldigen. Ik heb mijn P.A.-verslagformulieren thuis laten liggen. Maar ik ben wel wat meer te weten gekomen.”
“Die formulieren geloof ik wel de Raaf, vertel maar wat je wijzer bent geworden.”
“Witte rijst is de boosdoener geweest. Geen zilvervliesrijst, dan had ie waarschijnlijk nog geleefd. Neen, witte rijst heeft hem de laatste adem ontnomen. Mijn conclusie is dood door zuurstofgebrek. Bovendien door een externe partij veroorzaakt. Moord dus. Helaas ben ik ook mijn oorstaafjes vergeten. Ik had ze nog zo klaar gelegd op de formulieren, verdikkeme.”
“Ik zei al de Raaf, dat is geen halszaak. We weten hoe grondig je altijd te werk gaat en dat is voor mij nu het belangrijkste.”
“Dank commissaris. Alleen het anale uitstrijkje moet ik dus nog doen. Maar dat is zo gepiept. Als ik maar een staafje heb. Funest, heb jij hier toevallig wat wattenstaafjes liggen?”
“En nee, het spijt mij. En de winkels zijn net gesloten. Wat een pech mensen.”
“Iets anders dan dat voldoende smeersel kan absorberen?”
“Nee, nee. Ik zou echt niet weten wat. Maar ik kan wel een lekker bakje filterkoffie voor je maken.”
“Later Funest. Geef me eerst maar zo’n filter. Dat absorbeert meer dan genoeg.”
“Nee, dat kan niet. Dit is de laatste”, en snel borg Funest het pakje Melitta op in de schuifla van de oude noten archiefkast tegen de bladderende muur.
“Zeg Funest, als de Raaf een filtertje nodig heeft, dan kunnen wij heus wel even zonder koffie hoor. Dit is in het belang van het onderzoek.”
“Alles wijkt voor het onderzoek!”, sprak Rinus resoluut.
“Ja maar”, stamelde Funest, “als morgen de kruidenier van de hoek ziek op bed ligt, hebben wij tenminste nog eentje om koffie te zetten. Hij is namelijk zelden twee dagen ziek.”
Hollestelle vond dit een dwaze redenering en commandeerde nu, dat hij het filter aan de Raaf moest geven. Hij had helemaal geen tijd voor deze onbenulligheden. Bovendien vond hij de geopperde oplossing door de Raaf een uitstekend alternatief. Waarom Funest daar niet mee was gekomen? Hij stond er praktisch zelf mee in z’n handen. Maar Funest weigerde nu botweg.
Rinus begon nu ook te merken; dat Funest wel heel gek deed en liet zijn badge zien.
“Zie je deze Funest?”
“Dat is een broertje van deze!”, deed Hollestelle er nog een schepje bovenop met zijn badge.
De Raaf maakte het helemaal af, door te zeggen: “en een volle zus van deze!”
Funest begon nu steeds drukker en onverstaanbaarder te mompelen. De badges zagen er indrukwekkend uit en hoe kon hij het Elysee iets weigeren? Even deed hij nog alsof hij die badges niet had gezien en zee: “nou en? Ik heb ook een badge hoor.”
“Zeg, waar is jouw badge eigenlijk?”, informeerde Hollestelle. Uiteindelijk gaf Funest het laatste Melitta filter aan de Raaf. Zijn badge met ‘agent administratif’, maakte in één klap duidelijk hoe de verhoudingen behoorden te liggen. Funest werd gewezen naar de receptie.
“We roepen je wel, als we je nodig hebben.”
“Wat een rare snuiter in ene zeg. Waarom wilde ie dat filtertje nou niet geven?”
“Geen idee de Raaf. Maar toe, ga sample nemen.”
Even later kwam de Raaf met een besmeurd filtertje terug, die hij bij de niet meegesmeerde en dus nog redelijk schone hoeken hield. “Waar kan ik het in doen? Graag snel een beetje, want de osmotische werking van Melitta is een stuk groter, dan ik durfde vermoeden.”
Rinus pakte het lege Melitta-doosje uit de la, waar de Raaf het genomen monster voorzichtig in liet zakken.
“Ik wist niet dat DNA zo kon stinken de Raaf.”
“Roep Funest Rinus”, zei Hollestelle, die het raam openzette.
“Zorg jij dat dit doosje bij jullie forensische instelling komt? En wat is jullie gemiddelde doorlooptijd?”
“Als ik ‘m nu op de post kan gaan doen, dan moeten ze het morgen hebben. Ik verwacht de uitslag nog dezelfde dag. Tenminste dat is gemiddeld gesproken. Maar die postbus is wel een eindje rijden. Kan ik daarna dan meteen naar huis?”
“Wat mij betreft wel, die DNA heeft nogal haast”, en Hollestelle gaf hem het doosje. Funest groette iedereen kort en dribbelde druk weg.
De Raaf schudde zijn hoofd. “Volledig gebrek aan plichtsbesef. Wat valt die Funest me tegen.”
“Ik weet ook niet, wat ik nog van ‘m moet vinden.”
“Misschien is het cultuurverschil heren. Maar okay, de Raaf. Prima werk, dat van de doodsoorzaak. Dus le Curé is gewurgd als het ware; door witte rijst tot de dood erop volgde. Verder nog iets bijzonders kunnen ontdekken?”
“Lavendel. Er zaten overal stukjes lavendel op het lijk, maar dan ook overal. Verder een vergrote lever met beginnende cirose; monsieur le Curé hield dus nogal behoorlijk van een borrel. De maaginhoud bestond uit een behoorlijk explosief mengsel van eau de vie en rode wijn. Maar vooral door de eau de vie zou het nogal een levensgevaarlijke autopsie worden. Ik hoef jullie niet te herinneren aan de voorraad diesel in the Raven. Ik heb het lijk dus wel eerst grondig af moeten fakkelen. Anderhalf uur heeft ie gefakkeld, anderhalf uur! Zo lang dat de rest van de maaginhoud niet verder geanalyseerd kon worden. Maar omwille van de veiligheid kon ik simpelweg niet anders. Na het affakkelen van het rijstelijk overschot, heb ik deze in de koelcel achterin gelegd. Wat mij betreft, kunt U het lijk nu veilig vrijgeven.”
“Rinus? Heb je dat allemaal?”
“Ja Chef, ik heb het puntsgewijs op geschreven in mijn notitieblokje. Ik heb bovendien een iets grotere uitvoering op een vel van een tekenblok gekopieerd. Ik dacht voor tegen de muur. Bij gebrek aan een deugdelijk schoolbord, hebben we zo toch iets van een houvast.”
“Uitstekend Rinus. Hier heb je een punaise, prik het daar maar tegen de muur.”
1. slachtoffer is monsieur le Curé
2. le Curé is gestorven door ademnood veroorzaakt door witte rijst (van die aangekoekte plakken)
3. het slachtoffer hield erg van alcohol, iets te veel dan goed voor ‘m was
4. vele sporen van lavendel
5. DNA-uitstrijkje opgestuurd door Funest
“Punt 5 heren. Daar ben ik reuze benieuwd naar.”
“En anders ik wel Chef!”
“Dus we hebben met een geestelijke te maken, die aan de drank was en is vermoord. Hij zat onder de lavendel en witte rijst. De rijst lag deels nog in de gootsteen, dus dat snap ik wel. Maar die lavendel?”
“Achter de kerk begint een groot lavendelveld de Raaf. Op zich kan ik me die sporen wel voorstellen.”
“Ja. Maar ik zei toch dat het rijstelijk overschot onder de lavendelsporen zat. Overal dus, alsof ie er doorheen heeft moeten kruipen en dan nog naakt ook. Ik zie een geestelijke heel veel doen, maar waarom zou ie in hemelsnaam door dat veld gaan kruipen? Hij lag bovendien gekleed in een keurig pak.”
“Misschien was ie weer dronken?”
“Ik heb het lijk erg lang moeten affakkelen. In het bloed zelf zat nog heel weinig alcohol. Dus dronken zou ie zeker nog worden. Maar volgens mijn inschatting was ie nog voldoende bij, om niet door dat veld hoeven te gaan kruipen. Het zou kunnen natuurlijk. Maar zelfs in het koffiefilter zag ik nog wat stukjes zitten!”
“Dat verandert de importantie van de lavendel de Raaf. Want denk jij, de Raaf zo horende, ook niet Rinus; dat dit met dat spoor te maken kan hebben? Je weet wel, dat spoor dat we als eerste achter de kerk zagen lopen.”
“Als die lavendel echt zo ver in het lichaam zat, dan is het inderdaad aannemelijk; dat de mogelijke dader over dat veld is gekomen Chef.”
“Lonnie of Molly? Of allebei? Of toch een volslagen onbekende?”, sprak de Raaf.
“Gezien de overeenkomst met Katinka, is mijn gok Lonnie heren. Ik denk dat we ons daar eerst ons op moeten focussen. Hebben we een kaart van de omgeving?”
“Ja, ik heb er eentje in de receptie zien hangen Chef. Zo eentje met allerlei toeristische dingen erop. Ik zal ‘m even halen.”
“Zeg Hollestelle, waar gaan we eigenlijk slapen? In the Raven is leuk voor onderweg, maar nu we er toch zijn?”
“Je hebt gelijk de Raaf. Ik denk dat we dadelijk maar eens op zoek moeten gaan. Ik zal eerst Bertholee in moeten lichten”, en hij drukte het geheime nummer in op zijn mobiel.
“Met Bertholee.”
“Goedemiddag, eh -avond zie ik nu, net Hollestelle. Ik kan bevestigen dat het helaas wel degelijk om moord gaat.”
“Sodemieter, dus toch?”
“Hoe weet U dat?”
“Hoe bedoel je?”
“Ik bedoel dat het niet alleen moord betreft. We hebben hier vrijwel zeker ook te maken met sodomie. De dader heeft zich voor, tijdens of postmortaal aan de geestelijke vergrepen. Ik dacht dat dit laatste detail wel van belang zou kunnen zijn.”
“Sodemieter inderdaad, dat kan je wel zeggen ja. Hou dit alsjeblieft voor jezelf Hollestelle, dit is te gevoelige informatie. Heb je al zicht op de dader?”
Alles wijst naar Molly en Lonnie. Maar de bewijslast is tot nu toe slechts indicatief en dus kan ik dit alleen officieus bevestigen. Morgen gaan we op zoek naar mogelijke verblijfplaatsen. Ook zal het DNA-onderzoek dan verder uitsluitsel kunnen geven. Voor nu zijn we erg moe en willen gaan slapen. Ik weet dat we het daar nog niet over hebben gehad, maar…”
“Natuurlijk. Hotelkosten worden gedekt. Zoek een goed hotel uit en show your card, eh badge natuurlijk. Ik wist wel dat we op je konden rekenen. Goed werk. Hou me op de hoogte!”
“Dat zal ik doen, goedenavond.”
“Het is weg Chef!”
“Waar heb je het over Rinus?”
“Die kaart! Ik weet zeker dat ie er vanmiddag nog hing. En nou is ie weg! Alleen de sleutels van het bureau hingen er nog.”
Funest frommelde het doosje door de gleuf en propte een verfrommeld stuk kaart in de afvalbak even verderop. Daarna reed hij al druk bellend de kustweg op.
“Met mij. Ze zijn al begonnen met het onderzoek… Maar waar ik voor bel; je hebt toch geen lichamelijk vloeistoffen achtergelaten… Precies zoals ik het je vraag. Ze hebben namelijk DNA-monster genomen… Hallo?”
Lonnie hapte naar adem. Hij had geen rekening gehouden met zo’n grondig onderzoek en baalde nu als een stekker zonder stroom. “Kan je dat niet laten verdwijnen?”
“Ik heb het net op de post gedaan!”
“Welke postbus? Die bus waar ik ook gebruik van maak? … Okay, jaja. Dit staat los van onze deal. Maar ik verwacht wel dat je net genoeg kan doen, om hun op een dwaalspoor te brengen.”
“Ze zijn echt recht door zee deze lui. Ze gaan meteen op hun doel af. Ik heb nog geprobeerd en heb je wel wat tijd kunnen winnen. Ze hebben in ieder geval tot morgen geen kaart en weten nog vrijwel niks van de omgeving. Maar morgen kan dat gaan veranderen. Doe met die informatie wat je wil. Wel verwacht ik morgen weer nieuw materiaal, ik heb al een paar degen niets echt interessants gehad.”
Lonnie legde zijn mobieltje neer en voelde zijn adrenaline stromen.
“Wie was dat schatje? En kom je aan tafel? Ik heb lekkere doppertjes in rozemarijn gewrapt in een lommeletje. Spannend niet?”
“Ja schatje, heel spannend. Dat was mijn agent. Hij wil weer nieuwe foto’s, dus ik zal morgen de hele dag op pad moeten.”
“Hij laat je veel te hard werken. En wanneer laat ie je nou eens eindelijk doorbreken?”
“Ik zat te denken Molly. Als ik morgen op pad ben, kan jij dan alles inpakken?”
“Oh nee, gaan we nu al weer terug?”
“Natuurlijk niet schatje. Ik zat meer te denken aan een camping met een ster.”
“Oh Lonnie meen je dat? Misschien eentje met een zwembad waar het water niet groen is?”
“Alles voor jou Molly, alles voor jou.”
“Oh Lonnie, kom bij me.”
Vallen kon het Primagaz-kooktoestelletje niet meer. Maar verder door rollen, de open riolering in, des te meer.
Na lang te hebben doorgewerkt met de informatie van de Raaf, was het de mannen wel duidelijk; dat ze niet voor niets waren gekomen. Alles wees naar het illustere stel, dat hun tot nu toe steeds te glad af was geweest. Keer op keer namen ze het lijstje van Rinus door. Eerst op volgorde, daarna kwamen de punten at random aan de orde. Rinus gooide als eerste een dobbelsteen en de ogen bepaalden dan het gespreksonderwerp van die worp. Zes betekende dat je nog een keer mocht gooien. Ze hadden de punten zo lang en intensief besproken; dat ze Lonnie of Molly de moord welhaast konden zien plegen. Ver in de avond was het brood op en besloten ze op zoek te gaan naar een goed hotel. Alsof het lot hen eindelijk meteen goed gezind was, zagen ze een enorme wegbewijzering op de hoek staan met de woorden; ‘Hotel de Ville’.
“Zo zeg. Na de Péage ook hier weer zo’n geweldig duidelijke wegaanduiding, niet te missen gewoon”, zei Rinus enthousiast en ze liepen in de richting van de pijl. Uren hadden ze voor het Hotel de Ville gestaan. Uiteindelijk waren ze er achter gekomen; dat dat gebouw helemaal geen echt hotel was. Behulpzame toeristen hadden uitgelegd, dat ze daar niet konden slapen. Maar even verderop zouden ze vast wel kunnen slagen.
“Raar hoor”, zei Rinus, toen ze het kleine zijstraatje inliepen met die veel kleinere hotels. “Dan noem je het toch niet zo?”
Hollestelle deelde die mening en in de receptie de kamersleutels uit. Daarna liepen ze vermoeid de kleine trap op naar boven.
“Eindelijk even lekker douchen Chef.”
“Wat je gelijk hebt. Ik was er al aan toe na het uitstrijkje”, zei de Raaf achter hem. Ze hadden belendende kamers en spraken voor morgen af; rond half acht in de ontbijtzaal. Dan konden ze net voor achten op de Gendarmerie zitten.
“Welterusten Chef.”
“Truste Rinus, de Raaf.”
“Goedenacht heren.”
Aan douchen kwamen ze niet meer toe. Bij het zien van dat schoon opgemaakte bed, vielen ze meteen als een blok in slaap.