Moord aan de Riviera: ter plaatse
Hoofdstuk IV
‘Net vakantie’, dacht Rinus achter het stuur van the Raven. En ook; ‘wat is het toch heerlijk rijden op de Peage.’
Want ondanks totaal gebrek aan wegverlichting, zag hij alles meer dan uitstekend. Dit met dank aan deugdelijk reflecterende middelen, die de Fransoos dus gewoon wel toepast bij gebrek aan conventionele wegverlichting.
De Raaf was vanuit Serooskerke in één ruk doorgereden en pas gestopt bij Luxemburg om te tanken. De mannen waren zo overdonderd, hoe goedkoop diesel kon zijn, dat ze na het aftanken ieder anatomisch potje en pannetje van de mobiele slagerij ook hadden gevuld. De man achter de kassa had raar opgekeken. Hoe ze 575 liter diesel in die camper kwijt konden, was hem een raadsel. Maar zij hadden gelachen als spekkopers. Pas ter hoogte van Nancy had Hollestelle het stuur overgenomen en net voor Dijon was het de beurt aan Rinus. De andere twee waren tegen elkaar geleund in slaap gevallen en daar had Rinus op gewacht.
‘Eens kijken wat ie kan’, en hij had het pedaal bijna door de bodem getrapt. Rinus was gewoon aan uitzonderlijke snelheden, want zijn fiets kon veel sneller. Tenminste dat viel het hem gelijk op. Op volle en maximale snelheid scheurde hij Lyon voorbij en niet heel veel later reden ze het laatste tolpoortje door. Pas op de Route Nationale, ging Rinus weer zitten. Al die tijd had hij zijn volle gewicht op het gaspedaal staan drukken, om alles uit de oude Raven te halen wat er in zat. Rustig reden ze net voor het ochtendgloren Roussillon binnen. Behendig parkeerde hij the Raven achteruit door de openstaande poort van de parkeerplaats achter de Gendarmerie. Door het uitzetten van de motor werden Hollestelle en de Raaf wakker; “zijn we er nou al?”
Een paar kilometer verderop werd meneer Funest wakker van de wekker. Druk begon hij erop te slaan en gooide het alarmerende ding uiteindelijk boos door zijn slaapkamertje. Met driftige pasjes liep hij naar de badkamer en even later stond hij in de keuken heel druk te doen met drie stokbroden en nog meer plakken kaas. Net toen hij klaar was met zijn ontbijt, ging de telefoon in de hal. Het was zijn meerdere. Hij werd gedetacheerd naar Roussillon.
“Roussillon? Roussillon? Waarom Roussillon? Die post is toch al bezet?”
“Niet meer. Je hebt natuurlijk gehoord over die moord daar en nu is de gendarme daar overspannen geraakt. Sterker, hij heeft er de brui aan gegeven. Nadat het lijk ontdekt was, heeft ie op staande voet zijn ontslag ingediend. Je moet meteen daar naartoe. De post moet in ieder geval bemand worden. Er zijn agenten uit Nederland onderweg en die moet je bijstaan. Je spreekt toch een woordje Nederlands?”
“Jaja, maar… moord? Moord? Oh lala, mijn eerste moord! Sacre bleu! Dank U en merci, ik zal…”
“Rustig kerel. We hebben je aangenomen voor de administratie, niet voor het veld. Zij gaan het onderzoek doen en jij moet het bureau bemannen okay?”
“Merci, merci en natuurlijk begrijp ik dat. Ik ga er meteen naar toe!”
Zonder de hoorn op de haak te doen, rende hij in overspannen toestand zijn oude vertrouwde deux cheveau-tje in en overdreven hangend in de bocht scheurde hij de straat uit.
Tot net na achten hebben ze ongeduldig op de voorbank van the Raven zitten wachten en nu vonden ze het wel welletjes. Nog steeds was geen enkel rolluik opengegaan en ze besloten over te gaan tot actie. De Raaf zou een wasstraat voor the Raven gaan opzoeken en Hollestelle en Rinus liepen naar de gesloten deur van de Gendarmerie.
“Rare lui hoor de Fransosen Chef. Wij zouden al lang en breed aan de koffie zitten.”
“Ik snap er ook niks van Rinus”, en ze probeerden na meerdere keren te hebben aangebeld de klink.
“Potverdikkie, op slot.”
Op dat moment reed er een zwarte bolide met CD-kenteken het parkeerterrein op. Een heer van stand in meerder-delig pak stapte uit. In stijf gestreken pantalon kwam hij als op korte stelten op lakschoenen op hen aflopen. Hij overhandigde hun een brief en een drietal badges.
“Dit komt direct uit het Elysee. Excuses voor de sobere ontvangst, maar daar wordt hard aan gewerkt. Binnen nu en een half uur zal een vervanger arriveren, die het bureau open kan maken. In de tussentijd leest U s.v.p. de brief en die badges geven U volledig volmacht om te doen wat te doen valt. Veel succes, er wordt hard op U gerekend.”
Na een kort beleefde knik draaide meneer Pantalon om en verdween weer in de bolide, die met grande vitesse het parkeerterrein weer afreed.
Rinus en Hollestelle keken elkaar verbaasd aan en naar de enveloppe.
“Wat zei die kerel?”
“Ik verstond er ook geen bal van Chef. Mijn Frans is nooit je dat geweest.”
Ze gingen zitten op het houten bankje tegen de gevel en openden de enveloppe.
“Hij is in het Nederlands Chef”, en Rinus las voor wat meneer Pantalon net hierboven had verteld.
“Dus we moeten nog een half uur wachten?”
Het niks doen was niks voor hen en Hollestelle wees naar de kerktoren even verderop. Hij stond op en gespte zijn badge aan zijn broekriem en gaf Rinus de zijne.
“Wat dacht je ervan, als we alvast een kijkje gaan nemen op het plaats delict?”
“Natuurlijk, ze hadden het lijk in de kerk gevonden. Scherp Chef!”
Ze liepen op hun gemak door de net ontwakende straatjes en stonden vrij snel voor de trappen van de kerk.
“Wat is dit zeg?”
“Wat bedoelt U Chef?”
“Precies zoals ik het zeg Rinus! Geen afzetlint!”
De Raaf ondertussen werd bij het servicestation doorverwezen naar de camping. De lokale wasstraat was ongeschikt voor de enorme camper. Doch op de camping was een wasplaats met hoge-druk-spuit; waar hij the Raven zelf kon afspuiten. Na een Euro in de gleuf te hebben gedaan, sloeg de compressor aan en hij begon met de voorkant.
“Welke dwaas gaat nu zijn auto wassen?”, drukte Lonnie zijn kussen over zijn hoofd. Maar hij was al wakker geworden, dus ging ie er maar uit. Het zonnetje begon te schijnen en kijkend naar Molly, die half uit haar slaapzak hing, bedacht hij zich niet langer. Na zijn camera te hebben gepakt, ging hij op pad. Buiten was het al een heerlijke dag en hij was toch blij dat ie zo vroeg op pad kon. Op de terugweg zou ie dan bij de campingwinkel stokbrood kopen, maar dat was nog zo ver weg. Van bosje naar struikje liep hij langs de tenten die hier en daar open werden geritst. Stiekem focuste hij zo achter verscheidene bosschages zijn telelens op de ontwakende campinggasten. Dit was het paradijs voor Lonnie. Want op vakantie waren de mensen helemaal niet zo preuts als thuis en ter hoogte van de receptie had hij al een halve memorykaart vol.
“Inderdaad Chef. Al onze spullen liggen nog in de Raven. Als de Raaf terugkomt, zal ik daar meteen voor zorgen. Ik heb wel mijn notitieblokje bij Chef!”
Trots haalde Rinus het bloknootje uit zijn vestzak.
“Noteer dan maar alvast, dat het plaats delict niet is afgezet. Ze zijn hier duidelijk niet opgewassen voor dit soort zaken. Laten we eerst even een eerste rondje om de kerk doen.”
Ze liepen naast elkaar en keken om zich heen naar mogelijke sporen.
“Daar Rinus! Plat gelopen lavendel! Zou dat een spoor van de dader zijn?”
“Inderdaad een duidelijk spoor dat naar die bosjes in de verte leidt.”
Rinus sloeg een nieuw velletje papier open en maakte een schematische tekening. Hij keek naar de stand van de zon en vervolgens op zijn horloge.
“Het loopt naar Zuid-Zuid-West Chef.”
“Als jij dat spoor volgt, dan doe ik alvast een voorlopig onderzoek in de kerk.”
Na de bosjes stond Rinus even later op een stoffig onverharde viersprong, waar hij het spoor bijster raakte. Hij liep terug en ging de kerk binnen. Hij zag Hollestelle zitten op een stoeltje in het kleine keukentje en daar lag de arme Monsieur le Curé in onnatuurlijke houding voor het aanrecht.
“Wat verschrikkelijk”, fluisterde Rinus die ook even moest gaan zitten. Hoewel ze echt wel wat gewend waren, was deze eerste kille blik op het lijk toch weer evenzo indrukwekkend als toen, toen ze Katinka hadden ontdekt.
“We hebben onze tekenspullen nodig Rinus. Ik zie iets, maar weet niet wat.”
Ook Rinus had iets van een deja vu en baalde net zo dat ze hun spullen niet bij hadden. Er was iets, maar wat?
“Zonder onze spullen kunnen we niks. Kom, laten we teruggaan naar de Gendarmerie. Misschien is die nu wel open.”
“Ik ben ook wel aan een kopje koffie toe”, en ze liepen enigszins aangedaan de kerk uit. Uit de Gendarmerie kwam een klein driftig mannetje gestormd; die zich uitte in duizend excuses. Hij was te laat. De kustweg die hij moest nemen, was zo mogelijk nog drukker dan hij van aard bleek.
“U spreekt Nederlands?”
“Ja, mijn ex-vrouw was van Uw bodem”, en hij stelde zich nederig voor als meneer Funest.
“Vervelend te horen, dat van Uw ex-vrouw bedoel ik. Ik ben Hollestelle en dit is Rinus.”
“Kom binnen, kom binnen. Koffie?”
“Heer-lijk!”
Lonnie kon nu de compressor heel hard horen en wilde toch even kijken; welke dwaas zo vroeg zijn auto moest gaan wassen. Na een laatste foto van een bevallige dame met ochtendharen op slippers liep hij de hoek om naar de wasplaats.
‘Neeee!’, en snel dook hij tegen de muur aan. Stijf tegen de gevel gedrukt, schoof hij met bonkend hart weer terug en begon verder terug te rennen naar de tent.
Fluitend had de Raaf het laatste stofje van te Raven gespoten en reed het parkeerterrein van de Gendarmerie op. Hij zag Hollestelle achter het raam zitten en verheugde zich op net zo’n bakje koffie.
Binnen stelde ook de Raaf zich voor aan meneer Funest en kreeg van hem een lekker kopje koffie. Onder de koffie leerden de heren elkaar wat beter kennen. Het was duidelijk dat meneer Funest door zijn driftige gedoe een vreemde eend in hun Zeeuwsche bijt was. Maar ze waren niet thuis en meneer Funest was meer dan behulpzaam. Na de koffie gingen ze aan het werk. De Raaf leerde van het lijk en zei dat het dan beter was als ze met the Raven zouden gaan, “tenminste als er voldoende parkeerruimte daar is.”
“Meer dan genoeg de Raaf. En ja, het lijkt mij een prima idee dat we met de camper gaan. Kan je meteen het lijk onderzoeken en hebben we de uitslag ter plekke.”
“Bijzonder efficiënt”, zei meneer Funest erg onder de indruk van de nu al geoliede samenwerking van dit rechercheteam. “Maar wat kunt U nou doen met een camper?”
Ze legden de daadwerkelijke functie uit van the Raven dat meneer Funest nog meer onder de indruk deed staan. Ze liepen naar buiten waar the Raven blinkend stond te weerkaatsen in het zonlicht. Meneer de Funest zijn mond viel open van verbazing.
“Ohlala! Wat een schoonheid, wat een uitrusting.”
De mannen stapten in meneer Funest beloofde de koffie warm te houden en zwaaide nog even heel druk met zijn armen ter afscheid waarna hij zich snel omkeerde en terug huppelde naar de Gendarmerie.
“Mollie, Mollie! Wakker worden!”, gilde Lonnie hijgend, toen hij de nu al warme tent binnen kwam rennen.
“Schatje, schatje. Toe, kom nog even bij me liggen, dan heb ik een verrassing voor je”, zei ze loom. Maar hoe ze ook verleidelijk probeerde te kijken, Lonnie was heel anders opgewonden.
“Ze zijn er! Ze moeten wel hier zijn! Ik heb hem zelf gezien!”