
Nieuwe moord in Oudelande Hoofdstuk XIII Sodom en Gomorra
Hoofdstuk XIII Sodom en Gomorra
Bij het naar buiten stormen, liepen de agenten bijna de Raaf omver die net de carport op kwam lopen.
“Hoho! Rustig heren! Ik heb de runderlapjes bij me, rustig maar.”
“Je begrijpt het niet de Raaf. We moeten subiet naar Oudelande”, rende Rinus hem pardoes voorbij, zonder aan de runderlapjes in de reclame te denken. En zonder zijn fiets van de standaard af te halen, sprong hij erop en fietste met gillende sirene en blauw zwaailichtje de straat uit. Terwijl de Raaf verbaasd het kleine zwaailichtje over de dijk zag verdwijnen, zei Hollestelle: “blij dat je er bent de Raaf. Ik moet weer een beroep doen op the Raven. Kunnen die lapjes dan even in de koeling daar?”
“Heu? Ja natuurlijk, maar wat is er gebeurd?”
Onderweg naar the Raven lichtte de commissaris hem in over het telefoontje van Frank. In the Raven legde de Raaf de magere runderlapjes in de kleine koelkast naast de eettafel annex mobiele snijtafel en ging daarna achter het stuur zitten.
“Dus we gaan weer naar Oudelande?”
“Ja de Raaf, het hele dorp schijnt helemaal doorgedraaid te zijn. Mensen lopen naakt op de openbare weg en iedereen lacht.”
“Iedereen lacht? Da’s merkwaardig”, zei de Raaf, toen hij the Raven weer voorzichtig de openbare weg opdraaide. Oudelande stond namelijk niet bekend om dergelijk uitbundig gedrag, zelfs niet tijdens de carnaval.
Op de rotonde zag Rinus de zwaailichten van het bergingsbedrijf in de verte staan. Hij moest vol in de remmen knijpen, want overal lag wel wat op het wegdek. Was het geen kapotte koplamp of een halve bumper, dan was het wel een dorpeling die compleet daaps kriskras hard lachend heen en weer aan het rennen was, aangemoedigd door abnormaal uitbundige omstanders. Hij stopte bij de sleepwagen van Frank, die hem vanuit de cabine groette.
“Wat heb ik je gezegd? Geen woord te veel hé, geen woord te veel.”
“Hoelang is dit al aan de gang Frank?”
“Ik kreeg het eerste telefoontje net na koffietijd. Dus dan moet het zo tegen half acht geweest zijn. En ik rij vanaf toen continu heen en weer. Ik heb de rommel zo goed mogelijk proberen op te ruimen, maar eigenlijk is er nog geen beginnen aan. Het enige positieve is; dat mensen of wel nu hun auto laten staan, dan wel dat het gehele wagenpark van Oudelande inmiddels compleet total loss is gebotst.”
“Allemachtig Frank, waar te beginnen?”
“Ik ga weer rijden Rinus, succes!”
Met drie wrakken tegelijk reed de gele bergingswagen van Frank richting de rotonde. In het dorp zelf was de chaos zo mogelijk nog erger. En vrijwel alle inwoners liepen de gekste dingen te doen, alle ruim 700 van ze! Rinus probeerde het in zich op te nemen. Maar dat lukte simpelweg niet. Hij zette zijn sirene op maximaal volume, maar daarvan begonnen ze slechts met z’n allen naar Rinus te wijzen. En ze kregen spontaan een nog slappere lach dan dat ze al hadden. Daarna gingen ze weer de gekste dingen doen. Verder reed hij naar het kerkplein, waar een hele meute stond te zingen in de Spar. Rinus liep de Spar binnen en merkte dat Jannie al naar huis was. Hij stak zijn hand omhoog en gilde uit volle borst: “Politie! Uit de Spar jullie, wegwezen! De Spar is gesloten, voort!”
Even keek de meute naar Rinus en ook zij begonnen heel hard te lachen. Om vrijwel meteen weer met zingen aan te vangen van de meest ondeugende liedjes. En toen er eentje begon te zingen ‘daar moet een piemel in!’, beende Rinus boos de Spar uit onder enorme hilariteit over die piemel.
Voor de rotonde stopte de Raaf the Raven. Ze namen de chaos in zich op, maar weigerden deze te accepteren. Na de rotonde kon de Raaf niet verder en parkeerde the Raven in de berm. Ze gingen te voet verder en ook zij probeerden de uitgelaten dorpelingen tot rust te manen en net zo tevergeefs. Op het kerkplein zagen ze Rinus op een bankje zitten met zijn handen in het haar.
“Het is geen doen Chef. De dorpelingen zijn niet voor rede vatbaar. Geen greintje respect hebben ze nog over.”
“Dorpelingen?”, reageerde de Raaf, “dapelingen zijn het, da-pe-ling-en! Kijk nou toch eens hoe die oude man achter dat vrouwtje aan rent?”
En inmiddels zong het hele dorp, dat daar een piemel in moest. En was het maar alleen bij zingen gebleven …
“Van hem hoeven we geen babyboom meer te vrezen de Raaf. Maar er loopt nog een fors aantal rond; die dat ongetwijfeld nog wel in zich hebben. Sodom en Gomora mannen. Zo moeten Sodom en Gomorra eruit hebben gezien”, en in afschuw wendde Hollestelle zijn hoofd af. “Dat zijn toch niet vier mannen en een koe?”
“Ik wist geeneens, dat je dat met een koe kon doen?”, bleef de Raaf het ongoddelijke tafereel raar gefascineerd gadeslaan.
“De Raaf!”
“Oh ja. Onterend gedrag gewoon, om niet te zeggen onzedelijk. Bah!”
“Sodomie heren. Hier, op ons eiland! Als ze niet naar ons willen luisteren, dan roepen we meneer de Dominee erbij!”, sprak Hollestelle boos.
“Ja”, veerde Rinus nu hoopvol op van het bankje. “Natuurlijk, maar Chef? Wat als ze niet naar meneer de Dominee willen luisteren?”
“Dan is Oudelande echt van God los Rinus”, concludeerde de Raaf en ze begonnen zich een weg te banen door het vuil waarmee het gehele kerkpleintje mee lag bezaaid. Achter de kerk hoorden ze een verdacht gekreun. En daar lag Mathilde van de Meulenborg in de bosjes! Dat beeld werd Rinus te veel. Mathilde was een zeer geliefd kerkelijk werker en dat zij daar zo met haar rokken omhoog zichzelf lag te bevredigen, veroorzaakte een morele kortsluiting bij Rinus; die zich helemaal slap voelde worden. Het was dat de Raaf naast hem liep en hem tijdig op kon vangen.
“Doorlopen Rinus en blok dat beeld van je netvlies, gewoon doorlopen; voor Oudelande man. In Godsnaam!”
Dankzij de steun van de Raaf wist Rinus zich te herpakken en even later keken ze naar een verscheurde zwarte rok, dat in de wilgen hing van de tuin van meneer de Dominee.
“Dat voorspelt niet veel goeds”, bromde Hollestelle. Daar er niet open werd gedaan, liepen ze over het smalle grindpad achterom. In de achtertuin, met uitzicht over het weiland, zagen ze meneer de Dominee volledig in Adamskostuum met zijn rug naar hun toe staan. Hij had zijn handen naar de hemel geheven en leek in een diep gebed te staan. Dichterbij gekomen hoorden ze meneer de Dominee zachtjes snikken, dat Rinus stiekem enorm goed deed.
“Meneer de Dominee is ten einde raad Chef.”
“Anders wij wel Rinus. Maar misschien dat we samen de losgeslagen meute wel aan kunnen.”
“Eindelijk hebben we hier toch nog een normaal iemand gevonden”, sprak de Raaf de burger moed in, “zelfs al staat ie daar in z’n nakie.”
“Meneer de Dominee? Ik ben het Rinus”, legde Rinus een hand op de magere oude licht schokkende schouder van meneer de Dominee. “We zijn gekomen om U en Oudelande te helpen. U heeft nu wel lang genoeg geleden en gebeden meneer de Dominee. Ik denk dat het tijd is voor een ouderwetse donderpreek.”
Met een rare blik dat slechts een hele hoop niks liet zien, draaide de oude Dominee zich om en vroeg heel lief en aandoenlijk; “Rinus, ben jij het Rinus?”
“Ja meneer de Dominee, ik ben het; Rinus uit Serooskerke!”
En spontaan uit een diep medelijden wilde Rinus hem in de armen vliegen, om zijn naaktheid te verbergen voor de buitenwereld. Niemand hoefde meneer de Dominee zo te zien. Rinus was vastbesloten meneer de Dominee met zijn eigen lichaam in bescherming te nemen. Om hem dan zo naar zijn huisje te doen geleiden, alwaar vast nog wel een schone verse zwarte rok te vinden zou zijn. Zachtjes zei hij: “kom maar meneer de Dominee. Komt U maar bij mij, ik heb U.”
Voorzichtig keek meneer de Dominee achterom. Eerst naar Hollestelle en daarna naar de Raaf, om tenslotte zijn verwarde blik te laten rusten op Rinus. Het moment van herkenning was vrijwel het mooiste, dat de mannen ooit hadden gezien; toen er heel langzaam bij meneer de Dominee een vrome lach in zijn rimpels vormde. Hoe meneer de Dominee zich daar zo kwetsbaar en fragiel had opgesteld voor zijn gemeenschap, verdiende niets anders dan het grootste respect. Hij moet het hebben gedaan uit pure wanhoop over de situatie. En zo, met de uitgestrektheid van de weilanden achter zich, onder die oer-Zeeuwsche lucht; had dit beeld zoiets heiligs over zich en zoiets moois; dat de mannen zich getuige voelden worden van een aanstonds wonder van God.
Rinus deed zelf een stapje naar voren en meneer de Dominee begon nu voorzichtig breder te glimlachen en zijn ogen lieten eindelijk een blijk van herkenning zien. Meneer de Dominee moest, net als de mannen, even wennen om na de ontberingen weer gewone vrome mensen te zien. Want dat wat hij deze avond heeft moeten aanschouwen, zou de meest Godvrezende persoon hebben doen twijfelen aan het geloof. En Rinus maakte zich op, om meneer de Dominee in bescherming te nemen. Toen Rinus eerst zijn handen en toen zijn armen opende, kierde meneer de Dominee out of the heavenly blue opeens; “kusje kusje”, waarna hij de totaal verbouwereerde Rinus een vette volle kus op de mond gaf. Toen Rinus de kronkelende tong van meneer de Dominee voelde binnendringen, duwde hij meneer de Dominee hard van zich af en gilde uit frustratie; “jakkiebah! jakkie jakkiebah!”
“Gedverdemme!”, gilde ook de Raaf in afschuw. En Hollestelle wist het nou helemaal niet meer. Hij hief op zijn beurt zijn handen te hemel en vroeg oprecht aan de Heer; “Genesis Heer, is dat wat wij moeten verduren hier?”
“Nee Camiel, drugs. Volgens mij zit het hele dorp aan de Kook?!”, sprak de Raaf ontnuchterend.
Jannie liet Farkan uit en deed van binnen de achterdeur op de knip. In de geborgenheid van het donker begon Farkan aan de lange tocht door de Zeeuwsche klei naar zijn dikke Mercedes. Enthousiast vertelde Jannie over het succes van de appeltaart van Molly en zei tegen Adri dat alles goed zou komen. Terwijl ze de piepers op het vuur zette, had Adri daar echter hele sterke twijfels over.
En niet alleen Jannie en Adri waren zich onbewust van de heersende chaos en bandeloosheid in het dorp. Ook Molly was uitgeput in slaap gevallen en droomde al over een internationale appeltaartketen. Haar appeltaart met geheim ingrediënt zou de hele wereld gaan veroveren, dat kon gewoon niet anders.
In de stal was Lonnie met zijn blote handen aan het graven geslagen. Onder het stro had hij mul zand gevoeld en misschien had hij geluk? Want het zou zo maar kunnen zijn; dat de zandlaag dik genoeg was om onder te muur door te kunnen kruipen. Hij hoopte alleen maar; dat de laag bouwzand dik genoeg was. Want hij zag het echt niet zitten, om zijn nagels in de vette klei te breken.
De wandeling terug naar the Raven was zo mogelijk nog verschrikkelijker dan de heenweg. Het enige verschil was; dat er nu geen ondeugende liedjes meer uit volle borst werden gezongen. Maar de ondeugende dingen die gedaan werden …
“Dit is niet te bevatten”, sprak de Raaf, terwijl ze zich een baan probeerden te vinden tussen al die eng kronkelende lijven van de dorpelingen. Of zoals de Raaf het beter omschreef, ‘dapelingen’. De dingen die ze onbewust toch zagen, want ze moesten wel, waren van zulks een ijzingwekkende tegenstelling van dat wat de dorpelingen van Oudelande gewoonlijk kenmerkte; dat ze na een oneindig durende wandeling volledig uitgeput bij the Raven aankwamen.
In het besef dat ze niets meer voor Oudelande konden doen, stapten ze diep teleurgesteld in de camper. Rinus had zelfs geen zin meer om naar het gezoem van zijn bandjes te luisteren en zette zijn fiets binnen tegen de snijtafel annex eettafel. Zonder verder nog maar iets te zeggen, keerde de Raaf the Raven en reed in een langzame slalom naar de rotonde. Na de rotonde driekwart te hebben genomen sloeg hij af en wilde blind het gaspedaal intrappen. Hij wilde snel terug naar het veilige en bovenal vrome Serooskerke en naar zijn slagerij. Rinus wilde zo snel mogelijk naar het bureau. Als er ooit een tijd was geweest, dat hij hartverscheurend wilde smeken om vroom rustgevend heersend besef of een bekertje verse koffie uit de automaat; dan was het nu wel.
“Trap ‘m op z’n staart de Raaf”, mompelde Rinus tegen de Raaf. De motor van the Raven brulde op het hoogste toerental, toen plotsklaps Hollestelle gilde: “stop de bus!”
The Raven kwam met een schok een paar meter na de rotonde tot stilstand en de mannen keken verbaasd de commissaris aan.
“Tot hier en niet verder verdomme! Ik wil niet dat ons mooie eiland aan die duivelse drugs ten onder gaat. Wij zijn de laatste die hier een grens kunnen trekken, verdomme!”
“Maar Chef? U heeft toch met eigen ogen kunnen zien … Het is Genesis, zoals U zei. Sodom en Gomorra. Hier kunnen mensen die daar wat tegen willen doen slechts falen.”
“Rinus! En jij ook de Raaf, luister goed. Uit hoofde van mijn functie als hoofdcommissaris van Serooskerke en verre omstreken geef ik nu een order. Eentje die ik zelfs in mijn ergste nachtmerrie nooit zou kunnen geven. Maar dit is erger dan een nachtmerrie, dit is geen droom. Dit is Oudelande waar het monster van de drugs regeert. Dus zit er niets anders op. Totall Lockdown! Nu!”
“Pssssstt”, siste de Raaf, “je bedoelt quarantaine Camiel?”
“U bedoelt, dat we Oudelande van de rest van het eiland, het land en de hele wereld af moeten zonderen? Dit … is sinds 1953 niet meer gebeurd Chef! En daarvan liggen tot op de dag van vandaag nog steeds open wonden in onze samenleving, die maar niet dicht willen.”
“Of dicht kunnen Rinus”, sprak de Raaf.
“En wat is het alternatief dan?”, sprak Hollestelle nu heel zakelijk. “Moet dan weer het hele eiland overstromen met die vunzigheid? Dat nooit! Oudelande, in lockdown, nu!”
“Maar hoe dan Chef?”
“Hoeveel afzetlint zit er in je fietstas Rinus?”
“Nooit genoeg Chef, bij lange na niet. Misschien van de rotonde tot de kerk. En dan nog met moeite als ik het heel erg strak aantrek.”
“Ik denk dat ik daar wel mee kan helpen”, zei de Raaf en wees naar een grote metalen opbergkist achterin the Raven. “Daar, daarin moet meer dan genoeg afzetlint liggen.”
“Wat doe jij met zoveel afzetlint de Raaf?”
“Is van die trip naar Frankrijk nog, bedenk ik me zojuist pas. Ik had geen idee hoeveel we daar nodig hadden. Dus heb ik in ieder geval genoeg meegenomen om heel Parijs mee af te kunnen zetten. Ik had echt geen idee hoe groot het daar zou zijn of hoe klein”, verontschuldigde de Raaf zich nu.
Met zwaar gemoed werd meer dan genoeg afzetlint op de bagagedrager van de fiets van Rinus gelegd en met drie spinnen stevig vastgezet.
Rinus ging op zijn fiets zitten en zette zijn blauwe zwaailampje aan en zei serieus: “geen sirene voor dit. Het is al erg genoeg.”
“Doe voorzichtig Rinus”, en de Raaf ging weer achter het stuur zitten.
“U weet het zeker Chef?’, keek Rinus in het blauwe schijnsel van zijn zwaailichtje de commissaris aan.
“Eerlijk gezegd Rinus weet ik het niet. Maar ik zie geen andere keus. Bovendien, vergeet niet; morgen is het zondag”, en met overslaande stem van emotie, gebood hij zijn adjudant deze onmenselijk zware opdracht uit te gaan voeren.
“Volledige afgrendeling van Oudelande Rinus. Ik als je Chef geef je die order. Moge de Heer met je zijn. Maar ga nu, wij wachten hier op je.”
“Ja Chef!”, hoorde Hollestelle nog, toen hij pijlsnel het blauwe lichtje de polder in zag verdwijnen met een wapperend roodwit afzetlint erachteraan. Iedere boom, lantaarnpaal of anderszins die Rinus tegenkwam, werd meerdere keren gerond en daarmee het lint stevig verankerend. Ondanks dat Rinus het met onmenselijke snelheid deed, duurde het nog vrij lang; eer de Raaf en Hollestelle het blauwe zwaailichtje in de achteruitlijkspiegel van the Raven weer zagen opdoemen. Op de rotonde stapte Rinus van zijn fiets af en knoopte handmatig het uiteinde van het lint aan de lantaarnpaal vast, die hij als eerste had gerond. En met die dubbele knoop was Oudelande definitief van de buitenwereld afgesloten.
“Het is gedaan”, was het enige dat Rinus zei, toen hij met fiets en al the Raven instapte. De Raaf gaf gas en de mannen hadden de grootste moeite om niet hard te gaan schreien.