
Een jaar van verward en geschokt.
Ze zeggen taal leeft en dat is aan continue verandering onderhevig. Zo heeft ‘respect’ een totaal andere lading gekregen dan het slechts enkele decennia geleden had. Maar dat de taal leeft, is blijkbaar voor leidende figuren aanleiding om deze eens stevig aan te randen en vervolgens brutaal te verkrachten omwille van hun illusionaire beeldvorming voor een nog meer irrealistische orde. Dat verneuken van onze taal neemt hand over hand toe en het wordt echt steeds gekker. Zo voel ik mij onderhand van het ene sprookje in het andere getrokken worden. Dat is niet altijd even fraai, waar met name verwarde mannen in voor komen en autoriteiten die toch achteraf altijd zo geschokt kunnen zijn.
Ik sta ondersteboven op en probeer in een lastige handstand mijn armen door mijn broekspijpen te murwen alvorens aan kammen van mijn haren te denken. Daarna schiet ik in een t-shirtje, dat achter een onwillige grote teen blijft hangen. Maar na een ferme ruk weet ik uiteindelijk de broekriem aan te trekken om het etiketje en ga weer staan. Pareltje kijkt geschokt naar mijn verwarde ontwaken; dat enerzijds wel in ons tijdsbeeld past, maar anderzijds in de slaapkamer blijft het nog immer ietwat gek. Na twee verschillende sokken te hebben aangetrokken en twee linker schoenen, herinnert ze mij aan de koude buiten en ik loop op een paar stevige wintersporthandschoenen waar mijn tenen nauwelijks in kunnen bewegen de trap af. Buiten is het koud en ik ga op zoek naar koffie. Uiteindelijk eindig ik bij een etablissement, waar ik de geur van warme koffie opsnuif. Daar open ik de rits van mijn kruis om te kunnen bestellen. Op dat moment gaat m’n mobiel, die net uit mijn broekzak trilt en Pareltje informeert waar ik toch gebleven ben. De voordeur stond wagenwijd open en ze was onderhand danig ongerust geworden toen ze me niet aan tafel zag verschijnen. Ik weet het niet meer en vraag aan de koffieshopmedewerkster waar ik ben en zij zegt Schipholplaza.
“Schiphol?!”, informeert ze duidelijk hoorbaar geschokt, “wat doe je daar nou?”
Ik probeer door mijn gulp om me heen te kijken, maar al dat ik zie is een dame in dienstschort achter de toonder, die angstig op een rode knop staat te drukken. Voor ik besef waar ik ben, voel ik een harde klap op mijn hoofd en gaat het licht uit ruim voordat een stevige nekklem wordt ingezet.
In de verte hoor ik haar zeggen; dat ze nog nooit had meegemaakt, dat ze werd belaagd door iemand met kleren ondersteboven aan. De marechaussee zegt dat ze er goed aan heeft gedaan, want je weet tegenwoordig nooit meer en ik word afgevoerd voor full anal cavity search en verder verbaal verhoor.
De eerste vraag is nog niet gesteld, of ik voel een latexvinger met trouwring bruut binnendringen en ik vloek en probeer mij te ontworstelen. Ik word getaserd en zal u de verdere persoonlijke schendingen van mijn rechten en privacy besparen.
Fast forward naar de rechtszaal.
Ik sta voor die toga en moet mij verweren tegen een uiterst schokkende aanklacht van het OM. Ik beken dat ik mogelijk de indruk heb gewekt hier illegaal te verblijven. Maar stel die jurk gerust dat mijn papieren gewoon thuis liggen. De aanklager is onverbiddelijk en gilt ‘objection!’, dat de rechter toekent en mij vermanend toespreekt; dat er in Nederland geen illegalen bestaan en hij dreigt met minachting voor het hof als ik zo doorga. Uit pure wanhoop verlies ik controle en roep dat ik dit ‘abject en infaam’ vind. En toen begon de deken zich er ook nog mee te bemoeien. Het was dat de zitting in die beveiligde locatie ter plaatse plaats vond, want anders was het nog meer uit de hand gelopen dan dat het deed. Ik voelde me door die deken zo kaltgestellt, dat ik naar adem begon te happen in puur ongeloof. Hoe dan en waarom en waarom vooral, schieten de meer existentiële levensvragen voor het hekje door mijn hoofd.
Uit pure nijd vlieg ik die deken aan en vloek tegen de aanwezige orde der advocatuur; zo stevig; dat zij gilt dat ik wakker moet worden. Heel langzaam voel ik mij baden in zweet, heel veel zweet. Ik open de ogen als een angstig vogeltje en voel nog letterlijk de gevolgen van het acute stresssyndroom. Ik lig helemaal verstrengeld in vier kussenslopen en twee dekbedovertrekken, waarvan die van haar minimaal drie keer om m’n nek is gewikkeld.
Ze doet het licht aan en vloekt zachtjes over niet weer die kerstlichtjes en zo, terwijl ze haar dekbed uit de war en van mijn nek probeert te krijgen. Ze moet voorzichtig opereren om mijn strottehoofd niet verder weg te duwen voorbij het broze breekpunt en ik hou zo goed mogelijk mijn adem in.
Tegen vijf uur heeft ze me met een onmogelijke inspanning bevrijd en rolt ze weer bekaf naar haar kant en ik kan alleen maar hijgen. Zo hard dat de uitwisseling niet helemaal goed gaat. Gierend loop ik naar de badkamer en zoek wild om me heen. Ik word steeds duizeliger en schop tegen het kleine afvalemmertje onder de wasbak aan.
‘Dat zakje!’, denk ik op mijn laatste en heldere moment en gooi de inhoud over de vloer. Verdwaasd druk ik het pedaalemmerzakje tegen mijn lippen en probeer al ballonnen blazend tot rust te komen. Na enkele minuten gaat het beter en nog compleet overstuur loop ik naar beneden. De heren komen net thuis van avondje stappen en vragen wat er aan de hand is. Ik doe me er stoer vanaf met een ‘kan niet slapen’.
In de woonkamer probeer ik de zaken weer op een rijtje te krijgen en net als ik denk ik heb het; hoor ik de badkamerdeur boven piepen en vloekt zij de hele hut stijf. Stampend komt ze de trap af met tussen haar teentjes vastgekleefd de halve inhoud van die pedaalemmerzak. Ze is geschokt door van alles en zegt dat het zo niet meer langer kan. Ik neem haar in mijn armen en probeer haar te bedaren en begin haar linkervoetje te masseren.
“Kijk, een wattenstaafje die ging eens wandelen”, ontdoe ik haar van het staafje om haar kleine teen.
“Naar bed naar bed zei dat scheermesjesding”, en voorzichtig bevrijd ik een tweede teen.
“Eerst nog wat eten zei …”, en ik staar naar dat recent gebruikte item van vrouwelijke hygiëne en hoe breng ik dat nou het beste?
“Vooruit schatje, wie zei eerst nog wat eten? Nou, wie?”, snakt ze naar redemption.
Terwijl ik het touwtje uit de knoop probeer te krijgen, zeg ik; “één ding weet ik zeker, het komt niet uit grootvaders kastje.”
“Maar van wie dan schatje? Wie dan?”
“Ik zal het maar verklappen, het was dat kleine ding”, waarna ze verbaasd geschrokken opkeek; naar wat ik van tussen haar tenen had uitgetrokken …
Kijk, dat is pas verward en geschokt.