Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk I, Hollestelle spot een raar vogeltje

Moordmeid in Serooskerke of elders, hoofdstuk I, Hollestelle spot een raar vogeltje

Hoofdstuk I          Hollestelle spot een raar vogeltje

Het was een frisse doch zeker wel zonnige zondagochtend toen Hollestelle opstond. Na het openen van de gordijnen keek hij uit over de weilanden in wegtrekkende zeemist. Hij besloot om voor de koffie eens een fikse ochtendwandeling te gaan maken.
Even later liep hij langs de ruisende populierenrij, dat zich kronkelend voor hem uit strekte. Hij zette er eens flink de pas in en begon te denken aan wat te doen na zijn pensioen. De zolder kon wel een opknapbeurt gebruiken en het huis een likje verf. Hoewel hij er eigenlijk lang niet aan wilde toegeven, troostte hij zich met de zekerheid; dat Rinus ongetwijfeld een waardig opvolger zou blijken te worden. De laatste tijd merkte hij dat alle grote zaken, die hij samen met Rinus en anderen had weten op te lossen, in elkaar over begonnen te vloeien. Alsof het slechts een moment in tijd was geweest. Zijn focus werd allengs minder, merkte hij. Maar ja, zijn laatste zaken konden dan ook met geen mogelijkheid aan zijn meer spectaculaire zaken tippen. Het blaffende poedeltje van Greet Overgebuure was nog de meest inspannende gebleken van de afgelopen maanden. Nadat Greet na vele gesprekken op het bureau eindelijk had besloten de hond binnen te laten slapen, was de zaak opgelost. Sindsdien zat hij meer naar het bakje koffie van Rinus te staren, dan wat anders. Was het dat hij de uitdaging miste, of dat hij er geen zin meer in had? Had hij er überhaupt nog wel de energie voor? De wereld was bovendien inmiddels zo zeer veranderd, dat de idee van pensioen niet zo gek meer leek.
“Het is goed zo”, sprak hij tegen zichzelf en snoof zijn longen vol. Daarna begon hij nog sneller te lopen en genoot van de licht zilte ochtendbries, dat hij zo vaak voor lief had genomen. Na een uur stevig doorstappen had hij de laatste boerderij alweer ver achter zich gelaten en besloot via de ringdijk in de verte terug te gaan lopen. Bij de T-kruising aangekomen aan het einde van de dijk nam hij even een moment van rust. Hij keek om zich heen en genoot van het vergezicht. Na op zijn horloge te hebben gekeken, schatte hij in dat wanneer hij gelijk tempo hield; hij zo tegen elven op het bureau kon zijn. Ondanks dat het zondag was, wist hij dat Rinus er nu al zou zitten om eventuele telefoontjes aan te nemen.
“Ik ben nog niet met pensioen”, zei hij en stak zijn handen diep in de zakken. De ringdijk oplopende merkte hij dat een Westenwind opstak en de mist snel wegtrok. Opeens schoot er een fazant over de dijk en even schrok hij. De fazant rende van hem vandaan het weiland rechts van hem in. Onwillekeurig volgde hij de vogel, die over de pas omgeploegde kale akker rende. Bij de sloot aangekomen verdween deze uit zicht en even hield Hollestelle in en probeerde de vogel met zijn ogen te vinden. Maar hoe hij zijn ogen ook samenkneep, de vogel leek te zijn gevlogen. Totdat opeens zijn oog op het weiland achter de sloot viel. Want wat stond daar nou voor een vogel? Het moest een klein doch struis vogeltje zijn, dat daar stokstijf lichtjes in de opgestoken wind stond mee te buigen.

“Nee”, zei hij, “gekkenwerk”.
Tenminste dat zou het toch zijn, als hij die pas omgeploegde akker zou oversteken om naderbij te geraken. Toch duwde hij wat twijgen opzij en sprong onderaan de dijk over de sloot en landde in de stevige zeeklei.
“Gekkenwerk Hollestelle, waar begin je aan?”, sprak hij zichzelf weer toe. Toch begon hij te lopen naar de andere kant van het land. Eenmaal bij de volgende sloot aangekomen, zag hij dat het rare vogeltje zich nog niet verroerd had. Hij floot even op zijn vingers. Maar ook dat deed het vogeltje niet bewegen. Nu hij zich op een kleine vijftig meter bevond, wist hij zeker dat het rare vogeltje hem wel gehoord moest hebben. Hoewel hij zelf vond dat zijn focus aan het verminderen was, begon dit beestje hem nog meer te intrigeren dan het al deed. Hij sprong de tweede sloot over en stond op in het opkomende gras, dat zich onder hem aan het vormen was. Het was hem al duidelijk, dat hij nu in graasland stond. Dat werd nog maar eens bevestigd daar hier en daar verspreid over het weiland nog duidelijk herkenbare vlaaien lagen.
Voorzichtig begon hij te lopen naar het stokstijve vogeltje, dat steeds wonderlijker op hem overkwam. Het was nadat hij op tien meter genaderd was, dat hij zag dat het helemaal geen vogeltje was?
“Wat is het dan zeg?” En hij liep er sneller naar toe, om na een paar meter al verschrikt abrupt te stoppen.
“Nee!”, gilde hij nog net niet, maar zei het wel heel erg luid. Want daar, vrijwel precies uit het midden van zo’n vlaai, stak een mannelijk geslachtsdeel? De grond onder hem voelde opeens weker aan. En dat kwam niet alleen door deze macabere ontdekking. Hier had iemand pas gegraven? Opeens besefte hij, dat hier wellicht wat meer aan de hand was. Voorzichtig liep hij dan ook achteruit zo goed mogelijk zijn eerdere voetstappen volgende. Bij de sloot begon hij te rennen en eenmaal weer op de dijk voelde hij zich buiten adem. Maar er was geen tijd te verspillen. Alles in hem zei; dat er daar in dat weiland iets heel ergs onoorbaars had plaats gevonden. Dermate zo, dat hij ervan uit moest gaan; dat er mogelijk sprake was van een zeer ernstige misdaad. Het liefst was hij met zijn blote handen gaan graven. Maar hij wist dat verontreiniging van een mogelijke plaats delict verder onderzoek behoorlijk kon hinderen. Het was helder, dat hier het protocol gevolgd moest worden. Dat hield in; nauwkeurig forensisch onderzoek waarna deze verder uitgewerkt kon worden op het schoolbord, dat al jaren naast de koffieautomaat hing op het bureau.

Het eerste dat Rinus deed was de thermostaat wat hoger zetten. Hij wist dat het dan altijd een half uurtje duurde eer het behaaglijk werd. Dus hij opende het deurtje van de gangkast en pakte er de stofzuiger uit. Hij begon in het kleine cellenblok van drie cellen. Hoewel deze al lang niet meer gebruikt waren, kreeg hij er altijd toch voldoening in om de boel proper te houden.
Na de cellen ging hij het archief in en begon eerst de rekken af te stoffen met een plumeau, vooraleer de vloer te gaan stofzuigen. Daarna deed hij het buro zelf. Nadat hij het snoer opgerold had, zette hij de stofzuiger weer op z’n plek. Hij merkte dat het al wat warmer begon te worden, toen hij de emmer pakte en deze vulde met water. Met een grote spons veegde hij het reeds onberispelijk zwarte schoolbord nog intenser zwart met de natte spons. Het bureaublad met telefoon nam hij ook mee en daarna droogde hij alles secuur zonder strepen af met een schone linnen doek. Het water dat hij in het toilet weggooide was nog zo schoon, dat hij hier ook het toilet mee had kunnen reinigen. Maar dat deed hij met nieuw water en een scheutje bleek. Nadat de pot blonk zette hij de emmer weg en was het tijd voor een lekker bakje koffie. Hij ging met een dampend bekertje aan zijn kant van het bureau zitten, aan de kant van het schoolbord. Hij keek naar de lege draaistoel voor hem onder het grote raam. Ondanks dat Hollestelle nog geen zondag had gemist, vroeg Rinus zich toch iedere keer weer af; of zijn commissaris nog langs zou komen. Hij keek op de klok aan de muur, dat tegen elf uur begon te lopen. Misschien dat hij dadelijk een eitje zou gaan bakken voor de lunch. Dat zou goed uitkomen, want dan kon hij na de lunch het kleine keukentje nog eens goed poetsen voordat de namiddag begon. En dan zat de zondag er weer bijna op. Of, moet eigenlijk geschreven worden, zat zijn excuus er weer op.
Want hoe vaak hij niet tegen meneer Pastoor zijn excuses heeft moeten aanbieden, dat hij helaas weer eens niet komen kon wegens werkzaamheden op het buro, viel inmiddels niet meer te tellen. Het was altijd wel heel toevallig, dat de Raaf ook dan nooit naar de mis komen kon. Omdat die net met verse vleeswaren in de weer moest zijn. Zo wisten ze toch gauw het kerkbezoek tot een minimum van zo’n net hooguit één keertje in de twee tot drie maanden te beperken. Tegen de tijd dat meneer Pastoor echt aan de bel ging hangen, wisten ze dat ze de week erop de klos waren. Maar dat waren ze dan wel samen. Op één of andere manier wist Hollenstelle die dans altijd te ontspringen. Die ging alleen wanneer hij vond dat hij het nodig had. Maar ook al speelden ze dat spel nu al jaren, iedereen had het volste respect voor meneer Pastoor. Serooskerke zonder meneer Pastoor zou Serooskerke niet meer zijn. Daar waren ze allemaal van overtuigd.
“Als je het over de duvel hebt”, zei Rinus nog, toen hij Hollestelle de oprit op zag komen rennen.

Met een forse zwaai draaide de tussendeur open en hijgend kwam Hollestelle naar binnen lopen.
“Rinus!”, was alles dat eruit kwam. De hoofdcommissaris had zo hard gelopen, dat hij compleet buiten asem was. Rinus herkende dit direct en nam zijn jas aan. Snel schoof Rinus de stoel naar zijn commissaris toe, die er zowat in viel.
“U moet even niks zeggen Chef. Herpak Uzelf terwijl ik een lekker bakje koffie voor U maak.”
Even later voelde Hollestelle zich al wat beter en keek naar het dampende bekertje voor hem op het bureau.
“Rinus, ik ben zojuist op een mogelijk plaats delict gestuit.”
“Een plaats delict? Waar en waarom Chef?”
“Aan het einde van de oude Zeedijk, waar die zich splitst in de ringdijken.”
“Maar dat is ver weg? Daar woont geen mens Chef? Wat heeft U doen denken, dat daar nu een plaats delict is?”
“Die vlaai …”, rolde Hollestelle in gedachten weer dat macabere beeld op zijn netvlies af.
“Vlaai?”
“Ja en uit die vlaai Rinus? Uit die vlaai stak een mannelijk geslachtsdeel.”
“Getver, wie doet nu zoiets?”
“Dat moeten we gaan uitzoeken Rinus. Ik merkte dat de aarde onder mij omwoeld aanvoelde. Dus ik heb onmiddellijk de plaats verlaten.”
“Natuurlijk Chef. Verontreiniging is onze ergste vijand hier.”
“Bel jij de Raaf? Dan zoek ik het afzetlint.”
“Dat ligt in de tweede la links van U”, had Rinus al de hoorn in zijn hand.
“De Raaf? … Nee, niet met meneer Pastoor, Rinus hier … dat begrijp ik de Raaf … waar ik voor bel is dat Chef denkt een plaats delict te hebben ontdekt … ja, het zou best een echte zaak kunnen zijn ja … okay, tot dadelijk.”
Even later reed de Raaf voor in zijn nieuw tweedehands zwart glimmende bolide. Nadat Hollestelle en Rinus ingestapt waren, vroeg de Raaf; “waar naartoe?”
“Ik kan nog steeds niet wennen aan het idee dat we niet meer met de Camper kunnen de Raaf”, sprak Rinus.
“Ja, ik mis The Raven ook, maar deze rijdt net zo lekker hoor.”
“Dat zal best de Raaf”, sprak Hollestelle om zich heen kijkend, “maar moest het nou per se een lijkauto zijn?”
“Hier kon alles in wat ik nodig heb en het was wel het meest goedkope alternatief Kamiel. Dus allee, waar gaan we naar toe?”
“Einde van de oude Zeedijk.”
“Okido”, en terwijl de mannen langs de kerk reden, namen de bezoekers uit respect hun hoed af en hielden allen even in.
“Ik schaam me dood”, zei Rinus, toen ze de Zeedijk opdraaiden.
De rit verliep zwijgzaam. Het was alweer zo lang geleden dat ze een echte zaak hadden. Na de korte autorit kwam de lijkauto met hard piepende remmen tot stilstand op de T-splitsing.
“Hmm, ik zie niks geks hier”, tuurde de Raaf door de voorruit.
“Ik zag het pas nadat ik hier links een kleine honderd meter verderop was gelopen. Maar je kan beter hier naar rechts gaan. Kijk, daar loopt een landweg die naar het weiland leidt”, wees Hollestelle naar het vierkantje groen in het zwart van de rondom pas geploegde akkers.
Aan de rand van het weiland stopte de Raaf de auto en ze stapten uit.
“Hier Chef?”, vroeg Rinus.
“Ja, begin hier maar af te zetten Rinus. Ik zou tot deze en die akker daar gaan. Zo te zien zijn die pas omgeploegd.”
“Die zijn inderdaad te veel verontreinigd. Dan begin ik hier.”
Terwijl Rinus het roodwitte lint om het weiland heen leidde, begon de Raaf behoedzaam met een cocktailprikkertje in de grond te prikken.

Iedere keer nadat de Raaf er zeker van was niks te hebben gevonden, konden ze weer een meter verder opschuiven. Toen ze halverwege op hun knieën zaten, gilde Rinus dat ie klaar was.
“Meter breed pad Rinus”, gilde Hollestelle terug. “Begin die nu af te zetten achter ons okay?”
“Ja Chef!”, en steeds duidelijker begon zich een pad af te tekenen omzoomd met het rood-witte afzetlint, dat direct naar de bewuste vlaai leidde. Tegen de tijd dat Rinus bij de mannen was aangekomen, waren ze de bewuste vlaai op nog geen meter afstand genaderd.
“Mijn hemel Chef”, keek Rinus enorm verbaasd naar het mogelijke plaats delict voor hem.
“Is dat echt wat ik denk dat het is?”
“Hè?!”, zei de Raaf daarop nog veel meer verbaasd, want die wist nog niet wat Hollestelle deze ochtend gespot had.
“Kamiel man? Rinus? Staat daar nou een piemel te wiegen in de wind?”

 

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.