Nieuwe moord in Oudelande Hoofdstuk IX Een impulsieve post mortem
Hoofdstuk IX Een impulsieve post mortem
Rinus zat op z’n fiets en was binnen een vloek en een zucht op de rotonde, waar hij de afslag richting Oudelande nam. Hij had nog voorgesteld aan Hollestelle of ie niet mee achterop wilde; maar de commissaris vond die bovenmenselijke snelheden, die de fiets van Rinus met gemak kon halen, maar niks. Zelfs de Raaf had vriendelijk zijn aanbod van de bagagedrager afgewezen en die was toch bekend met het betere scheurwerk. Nee, Rinus moest alleen. Dus zette hij slechts luttele minuten na vertrek uit Serooskerke zijn fiets onder de oude Spar op de standaard en liep op Jannie af, die nog helemaal overstuur was van haar kastekort.
“Kijk Rinus, kijk. Ik heb het wel honderd keer nageteld. Vijf Euro vijfendertig kom ik tekort! Ik wil dat je dat in het proces verbaal zet en ook; dat dit nog nooit eerder bij de Spar is voorgekomen.”
Rinus hoorde Jannie aan en nam alle bijzonderheden op. Het kenteken noteerde hij nogmaals, waarna hij een ruwe schets maakte van de verdachte; die Jannie uiterst precies wist te omschrijven. Nadat hij het verbaal had opgemaakt, stelde hij nog wat aanvullende vragen. Maar verder hield Jannie haar kaken stijf op elkaar. Even dacht hij door de spontane aangifte, dat Jannie wat meer zou loslaten. Maar dat had hij goed mis.
“Wat er in de Spar normaliter gebeurd Rinus, blijft in de Spar. Behalve deze overval, die is alle perken te buiten gegaan. Ik wil dat je achter dat kastekort aangaat.”
“Je zei vijf Euro vijfendertig Jannie en dat de verdachte in een dikke Mercedes reed. Waarom zou zo’n verdachte dan vijf Euro stelen?”
“Vijf Euro en vijfendertig cent hoor! Hij zei nog wat over parkeergeld, maar dat laat ik verder aan jou over.”
“Jannie liet verder niets los, dus Rinus stapte weer op z’n fiets en begon op normale snelheid terug te rijden. Hij wilde gewoon even wat langer kunnen genieten van het rustgevende gezoem, dat die nieuwe bandjes van Kievit teweeg brachten. En dat hij zo lang mogelijk met dit nieuwe profiel wilde doen, was ook niet geheel onbelangrijk.
“Molly parkeerde de bus in de bosjes naast de loods en rende de verlaten hal binnen. Geen teken van Lonnie, want ondanks haar wispelturige one night stand zocht ze uiteindelijk toch weer altijd naar haar Lonnie. Ze wist ook niet waarom ze zo deed. En toen herinnerde ze zich weer hoe lekker Gozer had geroken en begreep ze het weer. En oh, wat had Gozer een uithoudingsvermogen gehad. Zo heel anders dan Lonnie. Gozer had haar dermate te pakken genomen, meerdere keren zelfs, dat het pas nu ineens in haar heup schoot. Dit had ze nog nooit eerder gehad na een vrijpartij. Maar het standje dat Gozer in de lift maar zijn penthouse had uitgeprobeerd, had toen al iets teveel van haar souplesse geëist. Maar door het onophoudelijke geëxperimenteer van Gozer, was het genot veel sterker dan de pijn geweest. Daarna was het haar boosheid en adrenaline dat haar op de been had gehouden. Maar nu, zo alleen in de loods, werd het haar te veel en reageerde haar lichaam pas echt op het feit, dat er wel degelijk iets in haar heup geschoten was zo ergens tussen de vierde en de zevende etage. Ze wilde terug naar de bus lopen, maar dat kon ze niet meer normaal. In plaats daarvan ‘waggelde’ Molly, of een soort van, naar buiten.
Rinus trof Hollestelle in de middag alleen aan in het bureau. Hij bracht zijn Chef op de hoogte van de inhoud van het verbaal, dat hij in de computer begon in te voeren.
“Zeg Rinus?”, vroeg Hollestelle, na een tijdje stil voor zich uit te hebben gekeken doelloos naar het schoolbord.
“Koffie Chef?”
“Ja, dat ook ja. Maar nee Rinus, ik zat me deze middag te bedenken; dat deze hele zaak steeds complexer lijkt te worden.”
Rinus zette een bekertje koffie op het bureau en drukte voor de zijne op extra melk en suiker.
“Ik moet bekennen, dat ook ik me als een lappenpop heen en weer geslingerd voel Chef. Ik bedoel, het begint aan te voelen als iets te veel van het goede. En Jannie heeft weer niks los gelaten met uitzondering van dat parkeergeld. Het gekke van al vind ik; dat hoe meer we te weten komen, des te onduidelijker het allemaal wordt?”
“En precies dat begin ik behoorlijk beu te worden Rinus. Ik denk dat het tijd wordt voor actie.”
“Chef ik zou niets liever willen. Maar waarmee te beginnen dan?”
Hollestelle zette zijn bekertje neer, stond op en trok zijn jas aan.
“Ik ga naar huis om m’n schep te halen. Dan zie ik je dadelijk bij de Raaf, met schep.”
De commissaris gaf zijn adjudant geen tijd om verdere vragen te stellen en trok de deur van het bureau achter zich dicht. Rinus bleef door stomheid geslagen alleen achter. Zo had hij zijn Chef namelijk nog nooit meegemaakt. Hij boog zich voorover over het bureau om er zeker van te zijn en zei in opperste verbazing hardop; “nou ja zeg!” Chef had toch gauw een half bekertje vol met koffie op het bureau laten staan!
Voor de slagerij stonden de Raaf en Hollestelle al te wachten. Beiden waren gewapend met schep, toen Rinus aan kwam lopen.
“Ik heb deze meegenomen Chef. Maar kunt U me dan nu vertellen, waarom ik een schep mee moest brengen? Waarom we hier alledrie met schep staan?”
“Ik wilde niet voor mijn beurt praten Camiel. Maar ook ik vraag me af, wat we met onze scheppen gaan doen”, zei de Raaf op zijn beurt tegen Hollestelle.
“Dat leg ik uit als we in the Raven zitten. Tenminste ik hoop dat jij ons wilt rijden de Raaf, want die smart …”
“Jaja natuurlijk”, haastte de Raaf; blij dat ie wat terug kon doen na die onverkwikkelijke total loss van de politiesmart.
“Ik heb the Raven achter de kerk geparkeerd, toen ik het busje van die Hongaren ging onderzoeken en nog niet terug gezet.”
De mannen staken de straat over en liepen de kerk half om en namen plaats in de camper van de Raaf. Eenmaal onderweg tilde Hollestelle een tip van zijn sluier, toen de Raaf vroeg waar ie naar toe moest rijden.
“Oudelande de Raaf.”
“Nou zeg, daar kom ik net vandaan!”, zei Rinus vanachter zijn schep.
“Dat weet ik Rinus. Ik weet het zelf ook zo lang nog niet, dat we daar wat dieper moeten gaan graven.”
“Waar kwam je dan op Hollestelle?”, en de Raaf stuurde de camper voorzichtig de Dorpsstraat uit.
“Nou, ik weet dat het een lang schot is. Wellicht voor de boeg en misschien heeft mijn politioneel instinct me in de steek gelaten, maar ik zit er toch mee in m’n maag. Op voor mij onverklaarbare wijze, buiten genoemd instinct bedoel ik dan, voelde ik mij na een half bekertje koffie opeens geroepen, om een oude koe uit de sloot te gaan halen.”
“En die koe ligt in de sloot bij Oudelande?”
“Ja. Ik ben ervan overtuigd dat Jannie meer moet weten.”
“Maar Jannie is niet zo oud, toch Chef? Bovendien lag ze niet in de sloot, toen ik haar verbaal opnam.”
De Raaf lachte luid, toen Hollestelle zijn adjudant vermanend toesprak. “Nee Rinus, je kent me nu toch wel beter dan dat. Nooit en te nimmer zou ik Jannie van de Spar zo oneerbiedig, … ja , als dat wat jij veronderstelde, willen noch kunnen betitelen.”
“Excuseer Chef”, zei Rinus rood aanlopend, want inderdaad; dat hij dat had durven suggereren?
“Met een oude koe bedoel ik dat we een cold case moeten heropenen.”
“Een cold case?”
“Ja, de dood van Jan de Jonghe doel ik op. Het kan natuurlijk toeval zijn, maar Jan de Jonghe is dood gevonden tegenover de akker van Adri.”
“Hartaanval was het toch?”, vroeg de Raaf de provinciale weg opdraaiend.
“Klopt. Technisch is er dan wellicht geen sprake van een cold case. Maar ik was er destijds niet helemaal van overtuigd, dus over die conclusie. Maar er was simpelweg geen andere mogelijk destijds. Niemand had wat verdachts gezien. Bovendien de enige die wist, en weet!, waarom Jan buiten het dorp zijn melk moest gaan halen, was Jannie. En we weten allemaal hoe die is.”
“Ze mag dan wel geen koe zijn, maar een oester is het wel degelijk dat mens”, sprak de Raaf en daar zat geen woord Spaans bij; vonden zowel Rinus als Hollestelle.
“Klopt de Raaf en ik weiger pertinent om nog een tweede zaak met een dergelijk onbevredigende conclusie te moeten afronden. We moeten achter de werkelijke doodsoorzaak van Jan de Jonghe zien te komen. Gegeven dat die er is natuurlijk. Maar iets in mij zegt; dat de kans op toeval heel erg klein is. Ik doel daarmee op de vindplaats van de doden. Zowel Jan als die Hongaren lagen op dezelfde plek dood te wezen. En weer heeft niemand iets verdachts gezien? Het politiestemmetje in mij zegt dat, dat best raar is.”
“Als U het zo zegt Chef, dan is een nader onder de loep houden van de dood van Jan geeneens zo ver gezocht.”
“Dus, we gaan naar de begraafplaats?”, vroeg de Raaf vanachter het stuur.
“Naar de begraafplaats de Raaf.”
Molly parkeerde de bus naast de Spar en stapte uit. Jannie observeerde haar waggel en dacht er het hare van.
“Hallo.”
“Goedemiddag. Waarmee kan de Spar U van dienst zijn?”
Molly treuzelde even en trok toen, figuurlijk uiteraard, haar stoute schoenen aan en vroeg: “Jannie, ik… ik heb een huisje nodig. Ik … ik ben dakloos nu en eigenlijk weet ik me geen raad.”
“Raad geven doet de Spar niet, heeft de Spar simpelweg niet in het assortiment. Maar als je me een groot geheim vertelt, dan kan ik kijken of ik iets buiten de Spar om kan regelen.”
“Oh dat zou heel fijn zijn”, en zonder op het formulier te wachten, vertelde Molly honderduit. Over dat ze Lonnie kwijt was, omdat ze met Gozer had liggen rampetampen tot aan de Hongaren in het busje aan toe. Alleen de Kook liet ze bewust buiten beschouwing.
“Dat van die Hongaren wist ik al, toen ik je voor de eerste keer zag. En dat van Gozer raadde ik al aan je waggel. Maar omdat ik vermoed, dat je meer potentiele geheimen in pesto hebt en omdat je wel eerlijk bent geweest, denk ik dat ik je misschien kan helpen. Maar alles heeft een prijs.”
“Maar natuurlijk. Ik beloof je met m’n hand op m’n hart, dat ik je terug zal betalen, met rente! Ik heb de middelen, ‘k moet ze alleen nog te gelde maken.”
“Dat accepteert de Spar niet.”
“Maar ik zeg net toch, dat ik je beloof?”
“Ja op je hart. Maar beloven doen wij nog altijd op de bijbel Molly”, en ze wees naar achteren naar de kerk. “Daar ligt vast wel een bijbel”, zei Jannie en begon stoïcijns haar bolussen netjes te arrangeren. Molly waggelde naar de kerk, waar ze op een bankje een bijbeltje vond dat ze mee terug nam. Nadat ze op de bijbel had gezworen, kreeg ze van Jannie de sleutels.
“Het is niet veel, maar het is mijn ouderlijk huis. Ik ben er niet meer geweest sinds mijn huwelijk met Adri en mijn ouders zijn al lang geleden overleden. Het staat leeg en vooral, het is onopvallend gelegen”, knipoogde Jannie tegen Molly, die over aan het lopen was van dankbaarheid. Molly reed naar het ouderlijk huisje van jannie en toen ze het straatje al inreed, was ze op slag verliefd. Zo’n knus en lief huisje was het antwoord op al haar wensen. Ze parkeerde de bus voor de deur en besloot binnen het donker af te wachten vooraleer de balen naar binnen te gaan werken.
In de namiddag parkeerde de Raaf the Raven voor het kleine ontvangstgebouwtje van de bijna nog kleinere begraafplaats van Oudelande. Er was niemand meer die toezicht hield, laat staan nog iets onderhield. De kerk wilde wel, alleen het ontbrak aan middelen. De gemeente Borsele had zeer tegen de zin van de ouderlingenraad in besloten, om de oude zerken te gaan ruimen waar geen belasting meer over werd betaald. En dus zagen de mannen ook bij de zerk van Jan de Jonghe een bordje staan met ‘Uitgiftetermijn verstreken’.
Ze stroopten hun hemdsmouwen op en begonnen naast elkaar te graven. Het holle geluid van de kist van Jan klonk dof, toen Rinus als eerste zijn spade er tegenaan stootte. Vrij snel hadden ze de deksel vrij en met de grootst mogelijke eerbied werd de deksel van Jan de Jonghe voorzichtig gelicht.
“Sorrie Jan”, sprak de Raaf met een lichte kreun van inspanning, toen hij als eerste zijn schep ertussen wist te wrikken. Even later zagen ze Jan de Jonghe in zijn best nog redelijk ogende zondagse pak liggen. Rinus kon een kokhals niet onderdrukken en sprong de grafkuil uit en ook Hollestelle nam gepaste afstand. De Raaf echter, gewend vanuit hoofd zijner functie, ging op z’n gemakje in de kist naast Jan zitten en begon deze aan een onderzoek te onderwerpen. Hij begon met het uitdoen van de zwart fluwelen kleding, dat bijeen werd gehouden door een paar zwaar massief zilveren Zeeuwsche knopen.
“Deze zijn echt?”, gaf de Raaf de knopen aan Rinus, die deze in een zak deed. Het pak werd keurig netjes opgevouwen aan de rand van de kuil op de grond gelegd, nadat vast was gesteld; dat er niets in de zakken zat.
“Kan iemand een chirurgijnsetje pakken uit the Raven? Die liggen in het keukenkastje links achter de emmer.”
“Rinus?”
“Zo terug!”, zei Rinus. En niet veel later begon de Raaf te snijden en nam monsters van nog niet compleet verteerde organen. Het was de Raaf al eerder bekend, dat ontbinding dankzij de Zeeuwsche klei behoorlijk minder snel verliep dan het landelijk gemiddelde. Alleen in de veengronden verliep die nog trager. Als laatste beitelde hij een ellepijpje open en schraapte met een lepeltje met DE-logo wat merg eruit. Alles werd in plastic zakjes gedaan en Jan werd weer keurig netjes aangekleed.
“De knopen?”, wilde Rinus de Zeeuwsche knopen aan de Raaf geven. Maar Hollestelle hield hem tegen.
“Die knopen wil ik ook nog nader onderzoeken Rinus. Want inderdaad, Jan was helemaal niet zo bemiddeld; dat hij zich echt zilver kon veroorloven. Dek hem maar zo goed mogelijk toe de Raaf.”
Met de achterkant van zijn schep timmerde de Raaf zo zachtjes mogelijk, uit het volste respect voor Jan de Jonghe, de deksel weer dicht. Daarna gooiden ze de aarde er weer overheen en reden met the Raven weer terug naar Serooskerke. De Raaf moest met groot licht aan rijden, want het werd alweer snel donker.
Terijl de mannen de rotonde driekwart namen, sleurde Molly ondanks onwillige heup vier enorme balen het piepkleine huisje binnen. Ze reed daarna het busje naar de loods en parkeerde deze aan de achterzijde hiervan. Nadat ze zo goed mogelijk met een multipurpose-doekje alle mogelijke vingerafdrukken had weggewreven, gooide ze de sleuteltje de avond in en begon op haar gemakje weer naar het huisje te waggelen.
De Raaf parkeerde the Raven op de binnenplaats en de zak met gedolven en gesneden waren werden op de werkbank gelegd. Terwijl Rinus zich om het koffiezetapparaat bekommerde; ging de Raaf, na the Raven op slot te hebben gedaan, coupes snijden in de zaak en zat Hollestelle met een loep naar de zilveren Zeeuwsche knopen van Jan te koekeloeren. De knopen waren van een uitzonderlijke kwaliteit, waar de commissaris zich behoorlijk over verwonderde. Na de voorzijde te hebben bekeken en bewonderd, draaide hij de knopen om en daar zag hij iets geks. Het leek wel of die knopen open konden?