Nieuwe moord in Oudelande Hoofdstuk V Kook en reconstructie in 3D
Hoofdstuk V Kook en reconstructie in 3D
Drie enorme bouwlampen verlichtten het bestelbusje op het achtererf van de Raaf. Na zijn rubberen handschoenen binnenstebuiten te hebben aangetrokken, stapte de Raaf het fel verlichte busje binnen. Eigenlijk bij de eerste aanblik wist hij al, dat dit niet je gewone moordpartij was. Elk slachtoffer lag dood te wezen met een vereeuwigde grijns van oor tot oor. Vooral die met de krik in het achterhoofd sprong eruit, alsof hij net voordat het licht bij hem uitging; nog naar iets heel plezierigs aan het kijken was. Dit onverwachte stilleven schreeuwde zoveel informatie, dat de Raaf naarstig het plaats delict in zich op begon te slaan. Na zoveel mogelijk foto’s uit ieder perspectief te hebben gemaakt, sleepte hij de lijken uit het busje de koelcel van de slagerij in. Met een volle fles Dreft keerde hij terug en begon driftig het busje van binnen brandschoon te soppen. Toen ook de ramen kraakhelder geboend waren, gooide hij het inmiddels bloedrode sopje in het afvoerputje en maakte weer heel veel foto’s van de fris gepoetste cabine. Daarna liep hij weer naar de koelcel. Daar begon hij aan de enorme horecaverpakking met Ketchup te trekken. Het koste hem enige moeite. Maar nadat hij de Ketchup tot bij het busje had gesleept, kon hij een zenuwachtige glimlach niet onderdrukken. Tevreden trok hij een hagelwit vers gestreken slagersjas aan, trok zijn handschoenen uit om ze vervolgens juist weer om te doen. Van de plank pakte hij een beschermbril en mompelde: “als dit maar goed gaat.”
De Raaf besefte terdege dat hij verder moest gaan, dan dat hij ooit gegaan was in een pathologische reconstructie om wijs te geraken; waarom die lijken allemaal met zo’n enorme grijns waren gestorven.
Van zijn werkbank pakte hij een ouderwetse slagroomspuitzak, die hij volledig vulde met Ketchup, die enige echte. Na een paar keer heel diep adem te hebben gehaald, stapte hij via de achterste laaddeuren het busje binnen. In de laadruimte haalde hij nog een paar keer stevig adem en begon geconcentreerd keihard te knijpen in de spuitzak, die hij richtte op de plek waar het lijk met die krik had gezeten. Enorme klodders Ketchup vlogen door het busje en knalden keihard tegen de ramen, portierstijlen en het verdere interieur rondom de achterbank. Na vijf zakken te hebben leeg geknepen, boog hij zich verder naar voren met een nieuw gevulde zak en nu moest het dashboard het ontgelden, waartegen grote vette klodders Ketchup uiteen begonnen te spatten. Steeds harder en venijniger begon hij hele volle spuitzakken leeg te knijpen. Met iedere kneep voelde hij zich meer en meer lichtelijk hysterisch worden. En toen hij in de laatste volle spuitzak zat te knijpen, kon hij het verschil tussen goed en kwaad niet meer zien. Hij begon met een krankzinnige blik in zijn ogen te huilen en zag de klodders Ketchup veranderen in de verschillende onderdelen van een gemiddelde dopsleutelset, die onophoudelijk werden afgevuurd richting de bijrijdersstoel. Hij begon hysterisch te gillen; “Heinz! En daar Heinz! En daar nog een Heinz!”
Zelfs nadat hij alle Ketchup er finaal doorheen had geknepen, bleef hij maar knijpen en knijpen in de lege spuitzak en begon nog harder huilend ‘Heinz’ te gillen. Hij zag door zijn tranen en klodders van de enige en echte Ketchup op zijn veiligheidsbril vrijwel niks meer, toen hij zich uit het busje liet vallen. Hoewel hij op zijn voeten terecht kwam, konden zijn knieën de klap niet meer verwerken. Hij viel gebroken en hard bewusteloos voorover, net links van het afvoerputje. Door de verplaatsing van zijn vallende luchtdruk borrelden kleine belletjes sop omhoog vanuit het putje.
Ondanks dat het laat was geworden, zaten Rinus en Hollestelle alweer ruim voor achten die morgen op het bureau. Na de koffie begonnen ze zich af te vragen; hoever de Raaf met zijn onderzoek gevorderd zou zijn, waarop Rinus de slagerij belde.
“Hij neemt niet op Chef?”
“Laat ‘m helemaal overgaan Rinus. Hij zal het ongetwijfeld ook laat hebben gemaakt gister.”
“Nee Chef, ik word verbroken. ‘k Heb ‘m helemaal af laten gaan.”
“Dat is gek. Kom, laten we er even naar toe lopen dan.”
Niet veel later stonden ze voor de gesloten slagerij van de Raaf en ze besloten om achterom te gaan. Nadat ze de kleine toegangspoort tussen de panden van de slagerij van de Raaf en de fietsenwinkel van Kievit open hadden gedraaid, zagen ze de voorkant van het bestelbusje aan het einde van het smalle steegje staan. Kennelijk had de Raaf het busje achteruit, deels in zijn garage, geparkeerd.
“De Raaf? Ben je daar? Volluk!”, riep Hollestelle, toen ze langs de gevel naderbij kwamen en Rinus opeens inhield.
“Chef? Kijk naar de voorruit!”
“Potdomme! Dat is bloed Rinus, veel meer bloed dan toen we het busje vonden!”
Gehaast renden ze nu het hoekje om waar Rinus een gil slaakte van ontzetting; “de Raaf! Chef! Het is de Raaf!” En ondanks alle ervaringen uit het verleden begon Rinus spontaan te huilen. Daar lag de Raaf onder zoveel bloed; dat het uitgesloten was, dat hij nog leefde. Hollestelle kreeg op zijn beurt een brok in zijn keel bij het aanzicht van de Raaf en wist ook even niet wat anders te doen dan in huilen uitbarsten. Maar hij was niet voor niets Hoofdcommissaris en bukte ondanks die lawine aan emotie professioneel naar het lichaam van de Raaf toe. “Rinus? Rinus! Belletjes! Hij blaast belletjes!”
“Bell… belletjes?”, stamelde Rinus, die zijn tranen probeerde weg te vegen.
“Ja Rinus, de Raaf ademt nog! Kom snel, help me om hem in de stabiele zijligging te krijgen!”
En inderdaad, ook nu zag Rinus duidelijk hoe de ademhaling van de Raaf kleine belletjes in het afvoerputje liet bewegen. Nadat ze de Raaf in de stabiele zijligging hadden weten te krijgen, begon de ‘slager slash patholoog anatoom zonder papieren’ zachtjes te kreunen.
Rinus rook aan zijn handen en vroeg verbaasd; “Ketchup?”
“Is … is de horecaverpakking helemaal leeg?”, vroeg nu de Raaf, langzaam bij zijn positieven komende.
Hollestelle liep naar de achterkant van het busje en zag daar een lege horecaverpakking Ketchup liggen.
“Schoon leeg de Raaf!”, lachte de commissaris nu opgelucht.
Ook Rinus begon te lachen en samen hielpen ze de Raaf overend. Voorzichtig deed Rinus de veiligheidsbril af en Hollestelle knoopte de zwaar rood bevlekte slagersjas open. Even later zagen ze dat de Raaf zijn handschoenen zelf uit kon doen, om zich vervolgens op z’n knieën te gaan zitten slaan van pure opluchting.
“Het is gelukt! Het is me potverdrie gelukt!”
Molly werd wakker met en van een kleffe bolus in haar bilnaad. Het duurde even, eer ze zich weer realiseerde; hoe die daar ook al weer gekomen was. Lonnie lag rustig op zijn buik naast haar te slapen en na het geknakte takje met een grimas verwijderd te hebben, leek het leven haar weer toe te lachen. Nog helemaal in de ban van de romance, ging ze zitten aan de schraag en ging gezellig met haar wenskaarten aan de slag.
“Hatschieee!”, werd Lonnie wakker. Molly keek naar haar ontwakende lief die wel een erg witte neus had.
“Lonnie, je neus? Wat is er met je neus gebeurd?”
Met overdreven wijd staande pupillen sprong Lonnie, vanuit stilstand in ligstand, het canvasbed uit en begon heel snel heen en weer te rennen. Bij ieder keerpunt zei hij; “ook goedemorgen en ik weet niet wat is gebeurd, maar verdomme! Wat voel ik me goeeeeed!”
“Oh Lonnie gekkie”, lachte Molly haar heen en weer racende schat toe. Het was duidelijk, dat Lonnie deze ochtend helemaal over z’n depressie heen was. Hij had zich gisteravond zo liggen uitsloven, dat ze al stiekem hoopte op verbetering. Dat haar hoop nu bewaarheid leek worden, vervulde haar met niets dan liefde voor hem.
“Lonnie toch, wat een energie!”, stond ze vrolijk op om het bed op te gaan maken. Want een opgeruimde omgeving zou perfect bij zijn nieuwe humeur passen en hoe beter de dag beginnen dan opgeruimd? Lonnie ging even uithijgen aan de schraag en probeerde te verzinnen; waar die goede zin opeens vandaan was gekomen.
“Eh Lonnie?”
“Ja schatje. Wat is er, wat is er?”, sprong hij weer druk druk op en rende vier maal de loods op en neer; vooraleer naast haar te komen staan uithijgen.
“We hebben ons bedje nu al met onze liefde kapot gemaakt. Je was ook zooooo bezig”, wees Molly verliefd kijkend naar een enorme scheur in het witte canvas.
“Maar, wat is dat spul nou?”, sprong Lonnie pardoes op die scheur en kwam na de landing in een opstuivend witte poederwolk te zitten.
“Molly!”, wreef Lonnie meerdere vingerpuntjes van dat witte poeder over z’n tandvlees, “dit is Kook! Pure Kook! Hahahahahahahha, oh Molly! Kom! Proef!”
Proeven hoefde Molly niet meer. Na een paar ademteugen van dat poeder ging ze al zweven. Lonnie daagde haar brutaal springerig uit met wie het eerste tien rondjes om de loods kon rennen. Zonder dralen stoven ze de oude loods uit en begonnen raar lachend te rennen, alsof hun leven ervan afhing.
“Gelukt? Wat is je dan gelukt de Raaf?”, gaf Rinus hem een mok met vers gezette koffie in de keuken van de slagerij.
“Ik ben in de huid van de moordenaar gekropen!”
“Nou zeg. Wat zeg je me daar kerel?”, nam Hollestelle zijn dampende mok koffie met beide handen aan.
“Het eerste dat mij opviel aan de slachtoffers, was dat ze alledrie een enorme grijns op hun gezicht hadden ten tijde dat ze het leven lieten.”
“Bedoel je, dat ze lachend zijn gestorven?”
“Dat bedoel ik ja. Nu is dit hoogst ongebruikelijk waar het een moord betreft.”
“Dat kan je wel zeggen de Raaf”, kwam Rinus met zijn mok aan de tafel erbij zitten.
“En toch voelde ik aan alles; dat ze, ondanks die grijns, toch vermoord moesten zijn geworden. Die enorme hoeveelheid bloedspetters konden op simpelweg niets anders duiden. De moorden moeten op een moment zijn gebeurd, dat ze met iets heel leuks bezig waren. Ik wist dat de enige manier om daar achter te komen was, een reconstructie. En niet zo maar een reconstructie, maar een reconstructie in de huid van de moordenaar!”
“Maar”, roerde Rinus in zijn mok, “is dat niet gevaarlijk?”
“Levensgevaarlijk Rinus, je hebt me daar zien liggen toch? En toch heb ik het risico genomen, want alles in het kader van het onderzoek. Ik bedacht me namelijk opeens, dat we hier met drie moorden te maken hebben. Moorden gepleegd in serie als het ware. En daarom is het voor het hele eiland van enorm belang, dat we zoveel mogelijk informatie vergaren. Het was een enorm risico dat ik nam, maar ik zag geen andere weg.”
“Dat zei ik gisteren ook tegen Rinus de Raaf. Het is niet ondenkbaar, dat we hier met een seriemoordenaar van doen hebben. En wel eentje die van hier is.”
“Van hier?”, vroeg de Raaf en hij werd op de hoogte gebracht; hoe ze tot het lijstje op het schoolbord waren gekomen.
“Dat zou inderdaad best kunnen kloppen. Want dat er minimaal een vierde passagier in het bestelbusje zat, dat staat voor mij na de reconstructie meer dan vast.”
Geboeid luisterden Hollestelle en Rinus naar hoe de Raaf tot die conclusie was gekomen. Hij vertelde; hoe hij de hoek van de bloedspetters in zijn hoofd had geprent op basis van de vele gemaakte foto’s. Na een grondige schoonmaak van het interieur, heeft hij zo goed mogelijk getracht om het verloop van al die bloedbanen na te bootsen met Ketchup van Heinz. Alsof de duvel ermee speelde, hij raakte helemaal in trance, toen hij merkte; dat hij een zelfde spetterpatroon bewerkstelligde met de met Ketchup gevulde spuitzak.
“Ik zeg jullie, het was gewoon eng! Het eerste patroon maakte ik door de impact van de krik na te bootsen. En ik zweer jullie; het nieuwe patroon klopte precies met het originele! Het krikslachtoffer zat links op de achterbank met zijn rug naar het schuifportier, toen hij die krik in zijn hoofd kreeg. Hij moet op slag dood zijn geweest met een glimlach, die naar de zijwand van het busje tegenover hem gericht was. Toen ik dat besefte, ben ik volledig in een gevaarlijk moordende trance geraakt. Gelijk de man met die krik, heeft ook de man met die dopsleutel niks gemerkt van zijn noodlot. Hij is gestorven met een gelukzalige blik gericht naar de achterbank. Net zoals de bijrijder. Allen keken naar iemand, die op de achterbank rechts moet hebben gezeten.”
“Allemachtig de Raaf, je voelde wat die moordenaar voelde?”
“Ik weet het niet zeker. Maar dat ik ver heen was, is mij nu heel duidelijk. Onbewust heb ik een overmaat aan Ketchup gebruikt en ik vraag me nu nog alleen af; waarom zoveel Ketchup?”
“Om de patronen goed te kunnen zien, dat zei je net zelf.”
“Dat is het!”, zette de Raaf zijn mok neer en rende de garage in. Snel renden Hollestelle en Rinus achter hem aan.
De Raaf sprong achterin het busje en begon milimeter voor millimeter het gemaakte Ketchuppatroon te fotograferen. Daarna sprong hij weer het busje uit en stak de memorycard in zijn computer op de werkbank. Handig klikte hij door de vele verschillende pictogrammen van softwareprogramma’s, om uiteindelijk de gemaakte foto’s te importeren in een programma; dat de naam ‘3D-rendering’ had.
“Wat is dat de Raaf?”
“Dit is 3D-rendering van de firma Ximpix Rinus. Een techniek waar software een driedimensionaal beeld kan maken van iets, dat je met het blote oog niet kan zien. Tenminste nog niet. Het programma berekent nu de geknepen boedbanen. In andere woorden gaat hij ons dadelijk dus de afgelegde banen van de door de cabine gevlogen klodders laten zien. Als daar dan een herkenbaar patroon in te lezen valt, zal deze na de berekening op het scherm worden weergegeven. Dit gaat wel even duren hoor. Nog een mok koffie?”
“Lekker!”, en ze liepen onder de indruk van de laatste technieken weer het keukentje van de slagerij binnen.
Tijdens het laatste en tiende rondje renden Molly en Lonnie schouder aan schouder de laatste hoek van de monumentale loods om. In het zicht van de finish gaf Lonnie zijn Molly een onreglementaire schouderduw, waardoor ze lelijk ten val kwam. Molly zag hoe Lonnie stond te juichen na zijn finish en gilde: “ik heb gewonnen! Ik heb gewonnen!”
“Dit is niet eerlijk Lon! We liepen gelijk op toen je me duwde!”
“Maar schatje toch”, kwam Lonnie op haar toelopen en hij keek zo raar toen hij zei; “maar jij hebt ook wat gewonnen hoor.”
“Oh? Wat dan?”
“Mij!”, wierp hij zich op Molly, die zich verbaasd afvroeg; “alweer?”
“Is van de Kook schatje, is van de Kook”, en hij ging weer heel hard zijn best liggen doen.
De mannen hoorden een belletje en de Raaf stak zijn vinger in de lucht. “Het programma is klaar!”
Even later stonden ze in opperste verbazing te kijken, naar wat het programma op het scherm had weten te toveren. Het was abstract en toch kon je duidelijk vier silhouetten herkennen. De slachtoffers met dopsleutel en rest van het setje waren het vaagst. Maar vooraan waren twee scherp omlijnde contouren van twee personen te herkennen.
“Wel potverdikkie! Zien jullie wat ik zie?”, wees Hollestelle op dat wat een vierde passagier moest zijn.
“Het is duidelijk een vrouw Chef!”, wees Rinus op twee flink in het oog springende borsten.
“Dus daarom zijn ze lachend doodgegaan”, sprak de Raaf tevreden het mysterie ontrafeld te zien geworden. “Kijk, die vent met die krik in zijn hoofd knijpt duidelijk in haar borsten! Met beide handen!”
“En die andere twee zien het voor hun neus gebeuren!”
“Oh nee!”, bulderde Hollestelle opeens. “Als ik het goed begrijp de Raaf, is dit het gereconstrueerde beeld; dat de moordenaar voor ogen had?”
“Eh, ja?”
“Dan moet er dus minimaal nog een vijfde passagier geweest zijn! De vijfde passagier was de moordenaar en die dame op de achterbank moet zijn handlangster zijn!”
Stil stonden de mannen naar het scherm te staren en probeerden, ieder voor zich, deze nieuwe informatie in te passen. De één liet zijn hoofd wat eerder hangen in ongeloof dan de ander. Maar uiteindelijk kwamen ze alle drie tot dezelfde gevolgtrekking, die ze meteen probeerden te verwerpen. Maar hoe ze ook redeneerden, iedere voorzichtige conclusie deed hen beven bij de gedachte alleen.
“Twee daders met een profiel van hier”, doorbrak Rinus als eerste voorzichtig het stilzwijgen.
“Niemand van hier is tot zoiets gruwelijks in staat, daar steek ik mijn hand voor in het vuur”, zei de Raaf.
“Niemand van hier nee”, sprak Hollestelle als laatste, “maar een stel dat hier bekend is wel. Verdomme!”
Boos schopte Hollestelle tegen de lege horecaverpakking en liep het achtererf op. In wanhoop hief hij beide armen de lucht in en gilde enorm boos: “oh Heer, het zal toch niet?!”