Waargezegde Moord in ’s Gravepolder Hoofdstuk XII: Elastieke Eitjes
Hoofdstuk XII Elastieke Eitjes
Kievit had de mannen gezegd; dat ie minimaal drie dagen nodig had om het metaal enigszins te kunnen bewerken. Hij was nog immer met zijn moker aan het slaan; toen de dagelijkse rij zich weer voor het huisje van Dalisha begon te vormen. De mensen liepen, hoewel ze schuifelden, gewoon naar binnen. Om even later met natte haartjes het pand te verlaten, waarna ze toch anders liepen dan eerst. Als een blinde vlek, vanuit de kern ’s Gravepolder, verspreidde het ietwat rare loopje zich gestaag. De tunnel werd inmiddels sterk beïnvloed door die andere blinde vlek in Hoek.
De bewoners van Hoek waren al dagen bezig; om alle knikkers die ze maar konden vinden in beide tunnelbuizen te rollen. Eerst knikkerden ze vanuit Hoek de linker buis potdicht. En daarna vanuit het eiland zelf de rechterbuis. Na drie dagen knikkeren, was de tunnel definitief afgesloten en daarmee verloor het eiland ongemerkt één van zijn drie belangrijke toegangswegen met de rest van de wereld. Hoek werd een verlaten gehucht en zijn oorspronkelijke bewoners begonnen zich heel langzaam te verspreiden over Zuid-Beveland. Vriendelijk daagden ze een ieder uit tot een stevig potje knikkeren. Jannie van de Spar zag haar omzet stijgen in slechts enkele dagen tijd en de knikkers waren vrijwel niet meer aan te slepen. Vooral de grote duizendtellers waren erg gewild. Had men die eenmaal gewonnen, kon men zijn of haar geluk niet meer op. De mensen voelden zich verlost en begonnen op hun beurt weer anderen uit te dagen voor een potje knikkeren. En heel langzaam begonnen steeds meer mensen een klein beetje anders te lopen dan gewoon.
Zich er totaal niet bewust van zijnde, dat steeds meer eilanders een beetje raar gingen lopen, zaten de mannen die ochtend aan de koffie op het bureau. Billy had Bes in een moeilijk gesprek laten weten, dat ie voorlopig niet naar huis kon komen. Ook Jack had met tranen in zijn ogen zijn Marylin ingelicht. En zo hadden ze dagen zitten wachten en was het niet voor die heerlijke koffie van Rinus; dan hadden ze zich ongetwijfeld danig verveeld. In plaats daarvan hadden ze geholpen de asresten voor de kerk te verwijderen en begon het nu best wel te kriebelen om eens echt aan de slag te kunnen. De postbode kwam met een brief van het NFI en vandaag zouden ze wellicht wat meer duidelijkheid gaan krijgen; of punt 7 van de lijst op het schoolbord als een losstaande zaak kon worden beschouwd. Rinus opende de enveloppe en begon het officiële PA-rapport voor te lezen. De toon was heel kil en zeer zakelijk. Heel anders dan ze van de Raaf gewoon waren. Maar die was nog altijd herstellende en ze hadden het lijk laten ophalen om elders onderzocht te worden.
“De conclusie derhalve”, las Rinus voor, “is een eenduidige. Het slachtoffer, mevrouw J. de Visser, is net voor de dood in trad meer dan stevig gekneed en de kans wordt op 99,985 % geacht; dat zij ook daadwerkelijk aan een happy ending is bezweken.”
“Allemachtig”, zei Jack, “ze is dood gemasseerd?”
“Noem het hoe je wilt. In mijn boekje is dat nog altijd een gewetenloze moord”, zei Hollestelle beslist.
“Dus Johanna is daadwerkelijk vermoord. Dat maakt het een officiële moordzaak. Maar hoe ik ook ijver Chef, ik kan er met mijn hoofd niet bij; hoe deze moord te plaatsen in het licht van alle ontwikkelingen.”
“Ik ook niet Rinus”, antwoordde Hollestelle en vroeg om een vers bekertje koffie.
Het was Bill, die ze tijdens het verse bekertje deed verstijven van schrik.
“Als ik het mij nog goed kan heugen, hadden we in Staten Island ook zoiets. Ik bedoel, iets dat heel los van de ontwikkelingen daar leek te staan. Hoewel het toen om een paal hing en hier om een oud lijk. Zou dat hier ook het geval kunnen zijn?”
De mannen dachten terug aan die bonte avond in die nudies-bar, waar ze zich verschrikkelijk te buiten waren gegaan. Was het niet Rinus, die als eerste daar die paaldanseres als Molly had herkend? Hollestelle weigerde hieraan toe te geven. Hij ging er nog altijd van uit, dat ze in de Hudson waren verzopen.
“Hoeveel uren hebben ze niet gezocht naar die twee toen ze van de ferry waren afgesprongen?”
“Ja, dat weet ik wel”, zei Billy, “ik wijs slechts op het enige dat destijds los stond van de uiteindelijke strijd.”
“Bill heeft wat dat aangaat wel gelijk”, sprak Jack.
Ook Rinus had moeite met deze theorie, maar zag wel overeenkomsten. “Als losstaande moordzaak Chef, zouden we wel een aanknopingspunt hebben in een mogelijk daderprofiel.”
“Okay”, sprak Hollestelle, doch weigerde nog niet toe te geven. “Zet er dan maar een punt achter. Maar laten we in hemelsnaam alle opties openhouden. Het zou ook zomaar een toerist geweest kunnen zijn. En Rinus schreef punt 8 erbij.
1. de Raaf was bijna dood!
2. Dalisha is duivelsgebroed
3. meneer de Dominee uit Yerseke
4. de Raaf moest vluchten
5. waar is mijn fiets? (ik bedoel mijn dienstfiets)
6. Peerke vermist
7. Johanna de Visser dood gevonden in de Zak (lijk was helemaal nog niet oud)
8. de moordenaar is een masseur
Hoe dan ook commissaris, het geeft wel iets meer richting in welke hoek we die moordenaar moeten zoeken”. zei Jack, toen ze gestoord werden door een peppend geluid van zo’n knijptoetertje. Kievit stond trots op de oprit met de vers gelakte fiets van Rinus, met ketting en blad!
“Kievit!”, gilde Rinus die naar buiten rende en daar zijn handen voor zijn ogen sloeg in niets minder dan diepe emotie.
“Allemachtig Kievit”, complimenteerde de commissaris Kievit, “die fiets heeft er nog nooit zo nieuw en strak uitgezien.”
“Kijk die ketting toch eens”, zei Bill net zo onder de indruk. De ketting glom onder vers smeer. Het blad zelf zat nog niet helemaal onder het smeer en blonk daardoor nog met een diep rode kleur dat aan koper deed denken, doch het oogde vele malen steviger.
“Inderdaad heel bijzonder”, sprak Jack. “Het is net alsof die ketting met blad uit één stuk metaal is gegoten.”
“Geslagen”, corrigeerde Kievit hem.
“Doet ie het Kievit?’, durfde Rinus het uiteindelijk aan te vragen.
“Ik zou zeggen, probeer hem eens uit”, en Kievit reikte hem het stuur aan.
Onwennig eerst ging Rinus op het zadel zitten en hij voelde zich in het soepele leder zinken. De fiets voelde degelijk aan, en leek zowaar nog degelijker dan eerst. Rinus begon te trappen en fietste op zijn gemakje de Zeedijk op. Daar ging hij op de trappers staan en hij vloog uit het zicht.
“Is dat een fiets?”, verbaasde Jack zich over de acceleratie, waarvan hij zojuist getuige was geweest.
“Zo, mijn werk zit erop. Ik ga naar huis en wens de komende tijd niet gestoord te worden. Zelfs niet meer voor politiezaken!”, stak hij dreigend een besmeurde vinger op naar Hollestelle. “Je hebt het verdiend Kievit, dank je wel voor je geweldige inzet.”
Maar Kievit liep al weg en Billy verwonderde zich over die blote voeten en liet zich ontvallen; “die voeten? Zouden die ook zo zwart kunnen zijn geworden van de kool, in plaats van het veronderstelde smeer?”
“Daar had ik nog nooit aan gedacht”, zei Hollestelle verbaasd, maar kon zich daar heel goed in vinden. “Hij zei, dat ie het slechts één keer eerder had gedaan. En ik ken hem niet anders dan zo. Dus zijn voeten zijn helemaal niet vies geworden door de werkplaats, maar door de kool?”
“Een opmerkelijk figuur”, moest Jack ook kwijt en na enig keuvelen, kwam Rinus met slippende bandjes weer tot stilstand voor het bureau.
“Hij doet het echt goed Chef! En de Raaf mag vanmiddag naar huis!”
“Wil jij zeggen Rinus”, vroeg Billy nu echt van slag, “dat jij in die korte tijd helemaal naar Vlissingen en terug bent gefietst?!”
“Laten we weer naar binnengaan”, negeerde Hollestelle zijn verbazing. Want de commissaris was verheugd, dat de fiets van Rinus het weer deed. De tijd was eindelijk rijp geworden, om weer echt aan de slag te kunnen gaan.
Lonnie had een kippenhok in de tuin gezet en Molly werd langzaam aan weer de oude. Ze had even geen behoefte meer aan sessies met Dalisha en voelde zich met de dag steeds vrolijker worden. Deze ochtend stond ze op en nam zich voor om weer eens een ouderwets lommeletje te gaan bakken. Ze hoopte alleen maar, dat de kippen deze ochtend wel een eitje hadden weten te produceren. Ze wist dat kippen een paar dagen nodig hadden, om te wennen aan een nieuwe omgeving. En hoopvol liep ze de trap af. Buiten liepen de kippen al in hun ren te pikken. Of kauwen was eigenlijk een betere omschrijving. Molly voelde zich dan wel beter, die kauwgomtic bleek een blijvertje. Dus mengde ze iedere dag, kleine stukjes diepgevroren stukjes kauwgom door het voer. De kippen genoten daar zichtbaar van en kauwden zich een ongeluk. Verwachtingsvol opende Molly de klep van het nachthok en daar lagen drie enorme eieren te blinken in het stro!
“Oh dank jullie wel mijn schattepetatjes!”, en Molly wierp kushandjes naar de kauwende dames, toen ze met de kostbare eieren weer naar binnen liep. Lonnie zat aan de keukentafel en vrolijk vroeg ze: “wat dacht je van een lommeletje Lonnie?”
Zijn ogen lichtten op bij de gedachte aan een echte lommelet en hij antwoordde: “dat lijkt mij heerlijk! Dat is wel heel lang geleden Mol, maar eerst effe …”, en Molly lachte hard, toen hij haar net zo nam.
Hijgend viel Lonnie weer in het keukenstoeltje, toen Molly nog vrolijker de koekenpan op het fornuis zette. Ze stak het gas aan en pakte een eerste eitje, dat ze vrolijk een deuntje fluitende op de rand van de koekenpan kapot sloeg. Lonnie sloeg haar liefdevol gade en schonk een kopje thee voor zichzelf in. Doch na die tik van het eitje op de rand van die koekenpan, keek hij verwonderd op; hoe het eitje vanaf de rand veerkrachtig opstuitte en keihard tussen plafond en keukenvloer gewoon echt heel gevaarlijk begon te stuiteren? Ze moesten zelfs wegduiken, toen het hevig stuiterende eitje tegen de rand van het aanrecht ketste en via de muur nu diagonaal at random door het keukentje begon te stuiteren. Uiteindelijk vloog het onder het gerinkel van brekend glas van het bovenlicht de tuin in en stuitte nog eventjes na in het al maanden niet gemaaide gazonnetje, waar het dan ook eindelijk in hoog onkruid tot stilstand kwam.
“WTF Mol?”, kwam Lonnie vanonder het kleine keukentafeltje gekropen. “Elastieke eieren?!”
Rinus, jij gaat samen met Jack naar Goes om meneer de Dominee eens aan zijn tand te voelen. Ik wil precies van de hoed en de rand weten. Als jullie met de fiets gaan, zijn jullie nog op tijd terug om de Raaf welkom thuis te heten. Bill en ik zullen ondertussen een paar uur gaan posten bij die waarzegster.”
“We houden het wel bij posten alleen toch commissaris?”, informeerde Bill voor de zekerheid. “We beseffen toch wel; dat we verder nog niets kunnen doen nu? Eerst moeten we echt weten; wat de bedoeling is van al deze ontwikkelingen. Pas als we degelijk zijn voorbereid zouden we een confrontatie kunnen proberen aan te gaan, maar dan nog; liever niet.”
“Ik had je eerder al gehoord Bill. Maar we moeten ergens beginnen om informatie te krijgen. Dus jij en Jack rijden naar Yerseke, dan gaan wij met the Raven naar ’s Gravepolder.”
Zo gezegd, zo gedaan. Na de rotonde bij Oudelande reden ze ’s Gravepolder in, waar Rinus met Jack rechtdoor fietste richting Yerseke.
Hollestelle parkeerde the Raven aan het einde van de straat onder een oude wilg en deed de motor uit. De mannen keken in de verte naar die lange rij mensen voor de deur van Dalisha.
“Mijn hemel, wat een aanloop heeft dat mens.”
“Maar, waar gaan al die mensen naar toe commissaris?”
“Naar die waarzegster natuurlijk”, en Hollestelle pakte een verrekijker erbij.
“Dat snap ik. Maar dat huisje is nooit groot genoeg om al die mensen te herbergen. Ik neem aan; dat die rij er al een tijdje stond toen wij hier parkeerden. Dus waar blijven al die mensen, die al naar binnen zijn geweest? Ik zie er niemand uitkomen tenminste.”
“Verdulleme Bill, je hebt gelijk. Ik denk achterom dan … Bill? Wat doe je?”
“Ik weet wat ik doe Kamiel. Ik ga gewoon even wandelen om te zien waar al die mensen blijven. Toeter drie keer, als je onraad ruikt. Anders tot zo.”
Billy drukte de deur toe en wandelde naar de overkant. Hij sloeg even verderop linksaf en daar zag hij al een eerste persoon lopen. Hij liep een stukje verder en zag dat er nou veel mensen wegliepen van het huisje van Dalisha. Ze liepen vanuit de achtertuin alle kanten op, stilzwijgend en dan was er nog iets. Dat ‘iets’ kon hij niet goed zien en hij haalde zijn bril van zijn hoofd. Die begon hij al wandelend schoon te wrijven met zijn overhemd. Zo liep hij met voorovergebogen hoofd het tuingangetje achter het blokje huizen in, alsof hij een verdwaalde toerist was.
Daar zag hij dat iedereen met een kletsnatte kop de achtertuin van Dalisha uit kwam gelopen. Maar niet gewoon, neen in het geheel niet! Zo onopvallend mogelijk draaide Bill zich weer om en moest zich inhouden niet heel hard te gaan rennen. Met vluchtige pasjes stak hij weer de straat over en klom terug in the Raven.
“Erg verontrustend commissaris”, was het eerst dat ie zei. “Ze gaan daar naar binnen, gewoon lopend en droog. Maar daarachter lopen ze het huis uit, met natte kop en met een net iets andere loop.”
“Een iets andere loop?”
“Ja, ik weet niet. Maar allemaal lopen ze de achtertuin uit, net even anders als ze er bij de voordeur ingaan. Allemaal Kamiel! Hier is overduidelijk iets massaals aan de gang.”
“Wat denk jij, dat het zou kunnen zijn?”
“Ik heb geen idee, tenzij … Nee, dat is onmogelijk!”
“Wat is onmogelijk Bill?”
“Ik wil het daar niet over hebben. Kom, we weten voor nu genoeg. Laten we weggaan alsjeblieft. Ik heb even tijd nodig om dit te verwerken.”
“Okay Bill, als jij denkt dat dat voor nu het beste is?”
“Dat denk ik ja.”
Hollestelle zette the Raven in zijn achteruit en keerde na twee keer steken de camper in tegenovergestelde richting en reed langzaam en onopvallend ’s Gravepolder weer uit.
Rinus zette zijn fiets op de standaard en Jack zijn helm af. Ze liepen de lege kerk binnen en zagen meneer de Dominee op het voorste bankje zitten. Het leek wel of hij zat te bidden en voorzichtig liepen Rinus en Jack naar het tweede bankje en gaven meneer de Dominee zo de tijd om zijn gebed af te maken. Toen ze stil achter meneer de Dominee waren geschoven, hoorde ze hem mompelen.
“Wat mompelt hij?”, fluisterde Jack in Rinus zijn oor.
“Iets over …”, en Rinus boog zover mogelijk naar meneer de Dominee toe.
Lichtelijk geschrokken veerde hij weer voorzichtig terug; “iets over een bol? Over trouw aan een bol?”