Flarden uit Zuid VI

Flarden uit Zuid VI

Vrijwel ieder weekend op Zuid begon met steevaste wandeling op zaterdag naar de Pretorialaan. Daar in de Afrikaanderwijk stond ‘De Fopwinkel’.
‘Onze’ winkel mag ik wel zeggen, tenminste dat voelde zo. Want als kind hadden we geen enkele behoefte aan een andere winkel. We vulden onze zakken met borsthoning, Bengaalse en toverlucifers, ongeëvenaarde goocheltrucjes en stinkbommen, vooral heel veel stinkbommen.

Op die ene zaterdag kochten we een nepdrol met begeleidende poepzak. De lol die we dan hadden was hilarisch. Met enig water vermengd met druppeltje Dreft of stukkie groene zeep wreven we de drol in, om deze zo smeuïg mogelijk te laten ogen. De zak verstopten we onder de kussen in de zetel en onszelf achter de bank. Niets vermoedend nam dan altijd iemand plaats onder dat ondeugend geluidje. Dan was het zaak om het knappen van die mooie glazen ampullen goed te timen. We wezen dan lachend op die drol onder de tafel en gierden van de slappe lach onder die lucht van rotte eieren weer snel de straat op. In onze gedachten dwongen we zo vrijwel iedere volwassene tot ongekende schaamte en dat vonden we gewoon erg geslaagd. Die lucht van rotte eieren ruik ik nog als ik wil en wat dat aangaat lijkt er weinig veranderd.

 
Later bij het uitgaan maakten we vaak een verplichte stop bij onze winkel, waarmee we toen al lopend bewijs waren; dat jongens behoorlijk achterlopen op meisjes. Maar uiteindelijk werden ook wij ingehaald door de tijd en de Afrikaanderwijk vervreemdde net zo. Daar waar men kon lachen om onschuldig kattenkwaad, werd van de één op de andere dag heel anders gereageerd, tot uiteindelijk geregeerd. Wij durfden niet meer naar onze winkel toe. Die nieuwe gasten hadden een heel ander soort humor. Zo eentje waar je met slechts een oogopslag al grote problemen kreeg.
Natuurlijk was het kinderachtig. Maar toch verlang ik wel eens naar de tijd; waar waterbommen gooien het meest verschrikkelijke was dat je kon doen. Of gebaksdozen drie hoog bezorgen met dat wat er toen nog gewoon in de goot lag en dan stoïcijns fooi in ontvangst nemen. Of de deuren van een portiek aan mekaar binden en dan overal aanbellen. Die tijd van foppen lijkt voorgoed voorbij. Tenminste ik zie me nou niet meer over de straat rollen met pijn in m’n buik van die slappe lach.
Het merkwaardige nu is; dat je eigenlijk niet meer mag zeggen, dat je die ongedwongenheid mist. Dat niet alle woorden meer zijn gepermitteerd. Zelfs niet voor zoiets banaals om iemand te foppen?
In die fopwinkel verkochten ze trouwens ook rotjes. Zo kochten we trekrotjes voor aan het schoolbord in de klas en gewone voor in de metro of tram. Die hadden van die hele lange lonten, die je meer dan genoeg tijd gaven; om op je gemak helemaal achterin te gaan zitten voor die aanstaande knal. Okay, het knalde ja. Maar nimmer hebben we er echt schade mee veroorzaakt, buiten wat ego’s.
Het gekke is, dat de fopwinkel op de Pretorialaan niet meer daar is. En toch wordt nou iedereen daar gefopt.
Tenminste hoe verklaar je dan anders; dat een referendum voor dit land niet serieus wordt genomen. Maar hou je er eentje hier voor het buitenland, dan loopt de gehele Afrikaanderwijk daar achter aan?
Ik denk omdat de fopwinkel er niet meer is en de lontjes daardoor te kort zijn geworden.
Dus kan zo, dankzij onze bevolking, dalijk een dwaas alles zomaar legaal de kop afhakken.
Hoe gaan we dan nog Pasen vieren zonder de eitjes?
En hoe kan men dan de lucht van rotte eieren überhaupt nog herkennen?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.