Moord in Serooskerke II ‘doodgraver slash patholoog anatoom’
Hoofdstuk IV
‘Het is allemaal helemaal niet meer zo leuk als in het begin’, dacht Lonnie toen hij de trekker in het kleine tuintje met veel moeite achteruit wist te parkeren. De hele nacht hadden ze zonder iets van navigatie kris en kras door akkers geploegd en Molly was halverwege van vermoeidheid in slaap gevallen. Tegen zonsopgang was ze wakker geschrokken van de eerste haan die kraaide, toen Lonnie de trekker door de Dorpsstraat manoeuvreerde. Haar tranen waren spontaan opgeweld toen ze zei: “oh Lonnie, ze hebben hier kippen! Hier moeten we onderdak zien te krijgen en nergens anders.”
Lonnie keek naar de doemende dageraad en wist dat ze gelijk had. Na een drietal rondjes om de kerk hadden ze hun oog laten vallen op een verlaten en redelijk vervallen hoekhuisje aan de rand van het dorp; dat trouwens voor vrijwel ieder huisje in Koudekerke geldt; dat aan de rand liggende. Want Koudekerke was het, waar ze hun nieuwe huisje brutaal kraakten. Nadat Lonnie de schutting weer op z’n plek had gezet, konden ze weer rustig ademhalen. Niemand die de trekker zo nog kon zien en zelfs de achterdeur bleek niet op slot. Enthousiast begon Molly met het eigen maken van hun nieuwe liefdesnestje en Lonnie zelf kon alleen maar denken aan eerstgenoemde zin.
“Okay Rinus, wat hebben we nou eigenlijk?”
“Ik vind het heel complex Chef. Eerlijk gezegd heb ik geen flauw idee.”
“Laten we dan maar eens beginnen met een vers kopje koffie en nieuwe krijtjes.”
Hollestelle schoof de oude la rechtsonder van het bureau open en haalde daar een niet eerder aangebroken pak met schoolkrijt uit. Rinus zette twee verse bekers en in de dampende geur van DE gingen ze voor het oude schoolbord staan, dat links van het magazijn aan de muur hing. Toen de school werd gesloten, bij gebrek aan nieuwe aanwas, had Hollestelle deze destijds voor een prikkie kunnen overnemen. Hij had nog gezegd tegen Rinus van dat dit bord nog wel eens van toepassing zou kunnen komen. En zowaar ze voorzichtig aan hun hete koffie nipten, nu was zijn vooruitziende blik goud waard.
Met een sierlijke 1. begon Hollestelle met krijten. Rinus vulde hem aan en na enige tijd hadden ze een voorzichtig begin gemaakt van iets van duidelijkheid in deze meer dan opmerkelijke gang van zaken.
1. Trekker van Jan gestolen.
2. Lonnie en Molly ontsnapt.
3. A.Z.C.?
4. Ruigrok ernstig mishandeld.
5. Mogelijke moordaanslag?
6. Dienstfiets van Rinus gestolen!
7. Minstens één verdachte met brandwonden
8. Meerdere verdachten met tattoe, vlag van Albanië?
Het laatste vraagteken werd, nog steeds boos over zijn dienstfiets, met een gebroken krijtje nauwkeurig genoteerd door Rinus.
“Zo Rinus, weten we in ieder geval waar we het over hebben. Ik wist wel dat een lijstje op het schoolbord tot punten van potentiële aanknopingen zou kunnen leiden.”
“Dat idee van het schoolbord was inderdaad een hele beste Chef. Ja, het is nu wel duidelijk dat er meerdere aanknooppunten mogelijk zijn. Maar met welke moeten we beginnen?”
“Dat is, zeker bij aanvang van een uiterst complex politioneel onderzoek, altijd gewoon beginnen met de punten die je hebt verzameld Rinus. We moeten dan wel ergens beginnen.”
Rinus zette na een laatste slok het nu lege bekertje op de rand van het bord naast de nog nimmer gebruikte wisser.
“Tja, dat is niet gemakkelijk. We hebben weinig echt tastbare sporen Chef, maar die tattoe is duidelijk genoeg om verder te onderzoeken. Denkt u wat ik denk?”
“De Raaf!”, klonk het in canon door het knusse politiepostje.
De Raaf had in het verleden al bewezen een doodlopend onderzoek onconventioneel vlot te kunnen trekken. In zijn hoedanigheid als lokale slager annex doodgraver slash patholoog anatoom zonder papieren; had hij bij de moord op Katinka zijn capaciteiten laten zien om een onverwachte invalshoek te creëren. En dat was precies wat ze nodig hadden.
De slagerij was leeg toen ze na een korte wandeling de zaak binnenliepen.
“Ah, een goedendag heren der Hermandad. Wat kan ik voor jullie betekenen”, wees de Raaf trots op zijn voor meer dan driekwart lege vitrine.
“We komen hier in functie de Raaf.”
“Oh”, zei de Raaf teleurgesteld bij weer geen klandizie deze dag. Hoewel hij vrij snel weer opfleurde toen hij vroeg: “kan ik dit bezoek declareren?”
“Dat kan en dat mag je”, zei Hollestelle.
“Kijk de Raaf”, sprak Rinus nu, “we zitten met een probleem en weten niet hoe te beginnen. Zou je eens hier naar willen kijken?”, en hij overhandigde de wascotekening van de tattoe.
“Nee!”, schrok de Raaf meer dan merkbaar en trok wit weg. “Niet hier! Niet hier!”, stamelde hij zenuwachtig. “Misschien in het café, ik heb echt wat sterks nodig.”
Snel sloot hij de slagerij door het bordje ‘gesloten’ om te draaien en zonder sleutel liep hij verdwaasd naar buiten. Rinus en Kamiel keken elkaar verbaasd aan, maar ze waren zijn onverwachte wendingen gewoon en volgden hem hoopvol naar het dorpscafé van Oranjeboombier. Het leek er zowaar op dat een juiste invalshoek tot de reële mogelijkheden ging behoren.
Het was al ver in de middag toen Lonnie het kleine kraakhuisje inliep. De hele dag had hij zich zitten verbijten en piekeren; hoe hij in hemelsnaam ongemerkt met de trekker de polder in kon. Hij was tot de vreselijke inkeer gekomen, dat hij zich opeens meer gevangen voelde dan in het gevang zelf. Naar buiten gaan was geen optie en naar binnen zou ongetwijfeld niet meer zoals in het begin zijn. Toch ging ie uiteindelijk naar binnen want hij had simpelweg geen keus. Hij zag een heel klein aanrechtje waar Molly vrolijk de laatste washand aan het leggen was. En hoe ze daar zo aan het schoonmaken was, wond hem op. Verbaasd over deze onverwachte aandrang greep hij haar zoals in het begin en begon zachtjes in haar oor te fluisteren. In een walm van Glorix nam hij haar zonder te vragen en was binnen de minuut klaar met zijn ding. Met het vergeelde gordijntje, dat hing voor de pas gewassen potten en pannen, veegde hij zich af en liet Molly verbaasd staan. Zonder haar verdere aandacht te schenken, liep hij naar boven en liet zich vallen op een oud en versleten matras op de vloer.
“Lonnie?’, vroeg ze nog toen ie de trap op liep. “Lonnie?”, maar hij was al in onmetelijk diepe slaap gevallen.
Aan de toog bestelde de Raaf met trillende stem een jonge jenever, “en drie suikerklontjes.”
“Drie de Raaf?”
Maar de Raaf had geen aandacht voor vragen nu en propte de drie klontjes naar binnen en sloeg in één keer de borrel achterover. “Nog eentje.”
Pas na meerdere borrels leek hij weer wat te kalmeren.
“Ik moet aan m’n bloedsuiker denken mannen. Want eerlijk gezegd schrok ik mij een hoedje.”
“Wat zegt dit bewijsstuk jou dan toch de Raaf?”, vroeg Hollestelle een beetje ongeduldig in zijn kopje roerende. Het liefst hadden ze meegedaan met de Raaf. Maar een agent in functie kan dat niet en dus zaten ze nu al aan hun derde kopje koffie heel alert te wezen.
“Jullie weten dat ik niet van Serooskerke kom toch?”
Dat wisten de mannen. Maar de Raaf was al nu weer zo vele jaren de dorpsslager, dat ze daar nooit meer bij hadden stilgestaan. De Raaf hoorde gewoon bij Serooskerke.
“En Serooskerke hoort bij mij. Maar ooit, heel lang geleden, had ik een slagerij in de grote stad. De zaken gingen fantastisch en de koeien waren op een gegeven moment gewoon niet meer aan te slepen. Op zoek naar nieuw vers vlees kwam ik zo in contact met een collega. Een collega uit… Albanië!” En onheilspellend keek hij de mannen even diep in de ogen aan.
“De eerste maanden ging het zo onvoorstelbaar goed, dat ik alles kon kopen wat ik wilde. Mijn vrouw was in de wolken en eerlijk gezegd ik ook. Maar die wolken bleken roze van kleur mannen. Na enige tijd kwamen vreemde mannen in mijn slagerij en ik dacht dat het alweer nieuwe klanten waren. Maar oh wat had ik het mis…, snel nog eentje alsjeblief.” Na de zoveelste borrel vervolgde de aangedane slager annex doodgraver slash patholoog anatoom zonder papieren zijn verhaal.
“Ze zeiden dat ze werkten voor mijn collega en zonder enige vorm van beleefdheid eisten ze 85% van mijn jaaromzet! Nou, dat kon ik natuurlijk nooit betalen. Ik was net getrouwd, had net een nieuw mooi huis laten bouwen en dacht het voor mekaar te hebben. Nou dat heb ik geweten. Toen ik zei dat ik niet kon betalen, hebben ze me helemaal in mekaar geslagen. Ik was van hun zeiden ze en heb.. ik durf het niet! Nee, ik kan dit niet! Laat me met rust! Borrel, geef me een borrel en laat die fles staan!”
“Kom nou de Raaf, zo erg kan het toch niet zijn kerel’, sprak Rinus kalmerend.
“De Raaf, we kennen jou en jij kent ons. Alles wat je aan ons vertelt, zal nimmer gevolgen voor je hebben. En dat beloof ik!”, spoorde Hollestelle de hevig emotionele de Raaf weer aan.
“Goed dan, op die voorwaarde vertel ik het jullie. De slagerij ging weldra failliet, ik lag in scheiding en het was slechts een kwestie van tijd dat ik mijn huis kwijt zou raken. In die lange maanden van ellende heb ik …, heb ik…”
“Komaan de Raaf, wat heb je?”
“Ik heb lijken moeten laten verdwijnen in de slagerij.”
“Wat? Zei je nou lijken?”
“Ja, echt heel veel. Ze zeiden dat die tussen het slachtafval niet zouden opvallen en anders zouden ze me wel weten te vinden. Ze dwongen me om … verdomme…, om de binnengebrachte lijken in stukken te hakken zodat het op niets meer of minder dan slachtafval zou lijken. Dat heb ik gedaan mannen en daar droom ik nog iedere nacht van.”
“Vandaar die ‘patholoog anatoom zonder papieren’ natuurlijk; sprak Rinus zachtjes, meer tegen zichzelf en zwaar onder de indruk.
“En ‘doodgraver’ snap ik nu ook pas’, zei Hollestelle evenzo aangeslagen door deze bekentenis. Het duurde even eer de Raaf weer verder kon. Hollestelle sprak hem bemoedigend toe, want waar was nou die invalshoek waarop ze gehoopt hadden?
“Het waren Albanese criminelen mannen. De meest geharde misdadigers ter wereld die mij in hun macht hadden. En dat is waarom ik zo schrok. Al die boeven van toen hadden namelijk die tattoe op hun borst!”
“Jemig de Raaf!”, schrok Rinus van deze geestelijke hoek. Ook Hollestelle zag even wazig, want geharde criminelen in Serooskerke? Dat kon alleen maar heel veel ellende betekenen.
“Hoe ben je van ze af gekomen de Raaf?”
“Nou, ze wisten dus waar ik woonde. Maar du moment mijn woning door de bank werd geconfisqueerd, was die ellende tevens mijn redding. Mijn vrouw had me inmiddels verlaten en op een ochtend vond ik het schrijven van de bank op de deurmat; waaruit definitief bleek dat mijn huis niet meer mijn huis was. Ik heb mijn jas aangetrokken en hoed opgezet en ben de straat uitgelopen en heb nooit meer omgekeken. Ik heb zover gelopen als ik kon en ben uiteindelijk hier terecht gekomen. En de rest weten jullie, want verdere geheimen heb ik niet.”
“Zo, je bent uiteindelijk goed weggekomen de Raaf. Ik zou mijn wasco’s willen geven om te zien hoe die lui verbaasd gekeken moeten hebben, toen ze niet meer wisten waar je woonde.”
“Ja, dus jullie begrijpen dat ik dit echt in het volste vertrouwen alleen aan jullie heb verteld.”
“De Raaf, bij ons is jouw geheim veilig. Hier, ik betaal voor nog een fles en dat die je in goede gezondheid smaken mag. Komaan Rinus, terug naar het schoolbord, werk aan de winkel.”
Onderweg raakten ze niet uitgepraat over het relaas van de Raaf.
“Wat een verhaal Chef. Criminelen uit Albanië! Wat hebben die hier nou te zoeken?”
“Rinus, dat maakt mij niet uit. Maar ik tolereer geen criminelen in ons dorp, ook geen Albanese!”, sprak Hollestelle nu met een missie. Ze liepen de politiepost binnen en Hollestelle pakte als eerste een krijtje.
9. doodgraver slash patholoog anatoom zonder papieren
“Goed van u om z’n naam niet op het bord te zetten, je kan nooit weten wie er hier binnen kan lopen.”
“Dat heeft de Raaf verdiend Rinus, die man heeft al genoeg ellende meegemaakt. En het is onze taak om ervoor te zorgen dat die misdadigers ver van ons dorp blijven!”
“Dus we hebben een begin Chef. Die tattoe houdt in dat we hier met doorgewinterde criminelen van doen hebben. Zouden we eigenlijk geen hulp van buiten moeten inroepen?”
“Hoe bedoel je dat Rinus?”
“Nou, nu we weten met wat voor soort we van doen hebben…”
“Rinus, herpak je man! Ja, ik ben ook bang. Maar juist daarvoor zijn we aangesteld. En moet ik je helpen herinneren aan het feit, dat wij hier persoonlijk de grootste misdadiger in de eeuwenlange geschiedenis van ons Serooskerke in de kraag hebben gevat?”
“Excuses Chef, u heeft helemaal gelijk, ik was even te erg onder de indruk.”
“Gaat het weer?”
“Het gaat weer Chef, ik dacht…”
Op dat moment ging de telefoon en Rinus greep routineus de hoorn van de haak. Beide mannen keken mekaar aan; nog niets vermoedend van de verschrikkelijke mare die hun Serooskerke op de oude grondvesten zou doen laten trillen als nimmer tevoren.