
Moord in Serooskerke III, Hoofdstuk XVI: De routekaart
Hoofdstuk XVI De routekaart
Ze hadden hun schoenen onder de carport gezet en zaten nu op hun sokken zich te warmen onder het genot van een kopje koffie in de politiepost.
“Dit is hele lekkere koffie”, zei Jack en Rinus straalde bijna.
“Laat dat maar aan onze Rinus over”, zei Hollestelle, net zo genietend van het moment. Maar hij was geen hoofdcommissaris voor niks geworden, dus zette hij het bekertje neer en zei; “okay heren, luistert. We hebben de Nooyer, die met een oranje staafmixer is vermoord. Die kleine meid, arme Margrietje verdulleme … die bruut is omgebracht met een gekleurde blokfluit. We hadden meerdere daderprofielen, die allen bleken te leiden naar dat stel; dat ons al zo lang dwars zit. En nou vinden we in een sloot het overschot van onze dorpsfotograaf. Ik begrijp dat het vroeg dag is de Raaf, maar heb jij al iets van een vermoeden hoe Janus is omgebracht?”
“Laat ik beginnen dat ik zonder de camper nog weinig kon doen. Wat ik wel opmerkte, toen ik Janus zo op de bagagedrager van Rinus zag hangen; was hoe stabiel die camera’s nog voor z’n ogen bleven bungelen.”
“Wat wil je daarmee zeggen?”
“Het staat sowieso vast, dat Janus al zeker een maand in die sloot lag. Dan had je mogen verwachten, dat in ieder geval op de rotonde die camera’s wat zouden verplaatsen. Maar hoe scherp Rinus de bocht ook nam, die dingen bewogen geen millimeter. Zelfs nu nog, hoe ie daar ligt onder de carport, zitten die dingen stijf op z’n kop. Dan denk ik misschien wel te stijf?”
Rinus keek de Raaf aan en vroeg; “dus jij denkt, de laatste keer dat ie die camera’s om bond, hij dat niet zelf heeft gedaan?”
“Ik zeg alleen maar wat me opviel.”
“Volgens mij heeft de Raaf een punt hier”, zei Jack.
“Eerlijk gezegd moet ik nog steeds wennen aan het feit; dat iemand camera’s voor z’n ogen bindt met damesslips. Maar jullie hebben het me uitgelegd, dus heb ik deze vraag. Gebruikte hij daarvoor speciaal ondergoed?”
“Rinus?”
“Bij mijn weten gebruikte hij, in ieder geval de laatste jaren, altijd het huismerk van de Spar.”
“En hoe is die anders dan andere damesslips?”
Nu werd Rinus heel rood en begon onsamenhangend te stamelen.
“Wat Rinus zeggen wil”, hielp de Raaf hem, “is dat ze niet onder doen voor andere slips.”
“Ah zo. Maar hoe weet je dan, dat ze van de Spar zijn?”
“Aan het labeltje natuurlijk”, zei de Raaf, want Rinus was even heel druk met nieuwe bekertjes koffie. “Ieder sparslipje heeft een waslabeltje geprint met de Spar.”
“Okay, helder. Dus als Janus die nu niet om heeft, zou je zomaar gelijk kunnen hebben de Raaf.”
De Raaf keek Billy even verbaasd aan, rende toen de deur uit en begon de slips van Janus onder de carport te inspecteren.
Even later kwam hij weer binnen, ging zitten en keek naar zijn koffie.
“En? De Raaf?”
“Er zit geen enkele van het huismerk van de Spar bij Kamiel.”
“Hoeveel slipjes zitten er om zijn hoofd?”
“Ik heb er wel zeker zeven geteld met allemaal een ander merk.”
“Nog een bepaald merk?”
“Niet bepaald, de meeste waren al danig versleten en hadden geeneens een labeltje meer.”
“Hoe weet je dan zo zeker dat ze niet van de Spar zijn?”, vroeg Jack nu weer.
“Omdat de Spar niet aan labeltjes doet. Maar de wasinstructies direct op de slip zelf print.”
“Ja, dat heeft Jannie jaren geleden al ingevoerd op ook ons ondergoed”, wist Rinus dit nu wel te bevestigen.
“Heb je nog kleuren kunnen ontdekken de Raaf?”, vroeg Hollestelle.
“Ja, er zaten een paar hele kleurrijke tussen.”
“De Nooyer fel oranje mixstaaf, Margrietje fel gekleurde blokfluit. En nou Janus met kleurrijke slipjes”, vatte Hollestelle de nu tot drie opgelopen casussen samen.
Rinus stond op en schreef dit precies zo op het schoolbord. Daarna ging hij zitten en keken ze allemaal naar het schoolbord.
“Is het echt?”, sprak Billy toen, “dat van die wasinstructies?”
“Zat ik gek genoeg ook net aan te denken”, zei Jack en nam een slok van z’n koffie.
Met een misselijk gevoel werd Molly wakker en stond op. Ze klopte het zand van haar af en liep terug naar het huisje. Ze had geen idee, hoelang ze in de duinen had gelegen. In ieder geval lang genoeg om niet op te kunnen merken; dat Lonnie al met de Noorderzon bleek te zijn verdwenen. Op de keukentafel lag een briefje.
Nou het was leuk zolang het duurde maar aan alles komt een end.
Doei, Lon.
Stevig drukte ze het briefje tegen haar borst. Het was het allerlaatste dat ze nog van hem had. En naar snel zou blijken ook het enige dat ze überhaupt nog had.
Alles dat van enigerlei waarde was en handig mee te nemen was dan ook weg. Verblind door haar liefde voor hem zag ze niet het laffe en verraderlijke, want ja; gelukkig had ze nog wel een wasmachine.
Alleen geen dak meer boven haar hoofd en verdwaasd door de klap, die ze niet had zien aankomen, ging ze zitten. In die emotionele rollercoaster snapte ze niet; dat hij haar ook geestelijk had uitgekleed. Ze moest weer huilen en tussen die tranen door hoorde zij hem nog zeggen; dat ie een villa ging kopen en iedere dag een rode roos.
“Nou hebben we eindelijk die villa Lon en om al die gemiste rozen ben ik toch nooit boos geworden? En nou kap je er zomaar mee?”
Ze liet zich vallen en merkte niks van het eigeel op de vloer. Ze wilde door de grond zakken en nooit meer boven komen. Hoezeer ze ook van haar Lonnie hield, ze was nu echt gebroken en snikte; “ik wil dood.”
“Dat gaan we dus niet doen!”, klonk het door de deuropening. Molly schrok, ondanks dat ze aan het doodgaan was, wel en keek op.
“Sjak? Ben jij het echt? Sjakkelien?”
Ja, het was Sjakkelien haar oude hartsvriendin. Daar stond ze opeens na al die jaren geen contact voor haar in stoer motorpak.
“Hoi, ja ik was in de buurt en dacht; ik ga gewoon even langs. Maar meisje, wat is er toch met je gebeurd?”
“Heb je even?”
Dat had Sjak wel en Molly begon me daar meteen te klagen, tot diep in de nacht.
De volgende ochtend had de Raaf zijn rapport klaar en aandachtig zaten ze het te lezen in de politiepost. De conclusie was onverkwikkelijk; ‘dood door veels te strak ondergoed’.
“Dat moet een verschrikkelijk dood zijn geweest”, zuchtte Rinus.
“Ja, de camera’s zijn zo hard aangetrokken; dat Janus vermoedelijk toen al het leven liet. Ik heb geen water in zijn longen gevonden, dus bleef dat strakke ondergoed als enige over.”
“Gelukkig maar.”
“Rinus?”
“Ik bedoel; verdrinken in zo’n boerensloot Chef, dat is nog eenzamer.”
“Mmm, ja, misschien is dat ook wel zo. Enfin, nu we drie doden hebben, hebben we nog geen dader. Tenminste nog niet te pakken. Kunnen we aannemen; dat van alle daderprofielen die van dat stel als enige nog overend staat?”
“Ja, dat denk ik wel Chef.”
“Hoe komt het dan, dat ik nu zelfs …”
Op dat moment ging de telefoon en Hollestelle nam op en zette het gesprek uit routine op speaker.
“Met hoofdcommissaris Hollestelle, politiepost Serooskerke.”
“Ja fijn dat ik U meteen aan de lijn krijg. U spreekt met Dirk Frommers, coördinator van het SC.”
“SC?”
“Het crisiscentrum Seven Colours?”
“Oh ja, die ja. Wat kan ik voor U betekenen?”
“Ik bel U op, omdat mevrouw Zuyderwijk mij hier opdracht toe heeft gegeven.”
“Lenie? Lenie Zuyderwijk?”
“Ja, ik geloof dat ze Lenie heet ja. Mevrouw Zuyderwijk was als een van de eerste slachtoffers in quarantaine gegaan op weiland 1a. En helaas moet ik U nu mededelen; dat ze op code zwart zit. Het spijt mij.”
“Code zwart?”
“Ja dat noemen wij in het vak zo. Het is een verschrikkelijke ziekte, waar we nog te weinig van weten. Wat we wel weten is; dat de ontlasting een kleurtje geeft en dat op zich is geen probleem. Het blijkt echter dat na verloop van tijd deze zwart wordt. En dan zien we de mensen pas echt achteruit gaan. Mevrouw Zuyderwijk zit nu al bijna drie weken op code zwart en het gaat niet goed.”
“…”
“Ik begrijp dat het een heel nare boodschap is. Maar ze wilde dat ik U …”
Hollestelle luisterde niet meer en stond op.
“Ik moet naar haar toe”, stamelde hij lijkbleek, “ik moet onmiddellijk naar haar toe.”
“Ik rij U wel”, stond Rinus op. Ze verlieten het bureau de rest zwijgend achterlatend.
Rinus haalde zijn speciale fiets, die Kievit ooit voor hem had gemaakt, uit de stalling en in no time zagen ze weiland 1a voor zich opdoemen. Weiland 1a was het eerste weiland, waar de eilandbewoners in quarantaine gingen. Dat was heel duidelijk te zien alsook te ruiken. Sommige bewoners zaten op wel drie meter hoge hopen van de meest uiteenlopende kleuren. Maar hoezeer de kleuren ook varieerden, de stank bleef gelijk verschrikkelijk.
“Lenie! Waar zit je Lenie?”, begon Hollestelle al te gillen voor het afstappen. Hij rende het weiland in, alsmaar gillend om zijn Lenie.
Na een half uur tussen al die hopen door te hebben gerend, hoorde hij opeens een heel zwak; “Camiel, oh mijn Camiel.”
“Daar zit ze Chef”, wees Rinus naar boven. En daar, bovenop een enorme hoop van wel zeker vijf meter, zat Lenie compleet uitgeput te wachten op haar onvermijdelijke dood.
“NEE! LENIE, MIJN LENIE!”, kwam het er schor uit en de commissaris begon meteen met klimmen. Een verzorger kwam nog met handschoenen aangerend, maar Hollestelle zat al naast haar.
“Och mijn jongen toch, het spijt me zo.”
Ondanks deze best wel rare situatie zag Hollestelle alleen nog in haar ogen hoe ze was als zijn meisje.
“Och mijn lieve Lenie, ik wist het niet. Anders had ik …”
“Ssst mijn liefste”, onderbrak ze hem teder. “Het is te laat, dat weet ik nu. Maar ik moest je nog even zien. En oh wat ben ik dankbaar dat je nu naast me zit.”
“Kan ik wat voor je doen?”
“Er voor me zijn. Het duurt niet lang meer vrees ik. Misschien als ik nog iets eet, kan ik nog even langer in je armen liggen?”
“RINUS! HAAL ONMIDDELIJK WAT TE ETEN!”
“Ja Chef!”, en Rinus rende de eerste de beste tent met het rode kruis in. “Eten, heeft iemand wat te eten?”
Hij werd begroet door een oververmoeide medewerker, die zei; “al wat we nog hebben zijn wat eieren. We zitten al weken te wachten op nieuwe voorraden. Maar je bent welkom om een paar eitjes mee te nemen.”
“Zo rauw?”
“Helaas, het butagas is vorige maand al opgegaan.”
Bij gebrek aan beter nam Rinus dankbaar de eitjes aan en rende naar buiten.
“Ze hebben alleen eitjes Chef. Kkunt U vangen?”
“Ze zijn alleen rauw Lenie? Is dat een probleem?”
“Ik lust alleen de dooiers rauw mijn lief”, en haar ogen begonnen al weg te draaien. Snel prikte Hollestelle twee gaten in de eitjes met zijn zakmes en slurpte het niet gele spul eruit. Daarna zoog hij beide dooiers eruit en gaf zijn Lenie een lange zoen, waarbij hij de dooiers zo voorzichtig mogelijk met zijn tong zo ver mogelijk achter in haar keel duwde. Op dat moment sloot Lenie haar ogen en leek te stikken. Hollestelle brulde als een gewond dier.
“Nee, niet nu al! Geef me nog even Heer, ik smeek het U!”
“Och Camiel”, hoorde Hollestelle naast zich; “ik voel me opeens kiplekker? En allemachtig lieverd, zitten we nou op een hoop ….”
“Ssssst. Lenie. Laten we naar beneden gaan.”
Hollestelle moest haar zwaar ondersteunen. Al die maanden op haar hoop had Lenie danig verzwakt. Maar even later zaten ze in de tent van het rode kruis, waar Lenie er duidelijk een stuk beter uit begon te zien.
“Rinus, toe snel. Laat het iedereen weten; dooiers, twee eierdooiers rauw kan het vaccin tegen deze verschrikkelijke ziekte zijn. En breng die meneer Frommers hier naar toe.”
“Allemachtig Chef! Eindelijk goed nieuws! Ik ga meteen!”
Dirk Frommers nam de bloeddruk van Lenie op en deed wat lichamelijke onderzoeken.
“Ze is enorm verzwakt en ernstig uitgedroogd. Maar verder verwacht ik dat ze het gaat redden. Ik laat haar nu wel onmiddellijk overbrengen. Haar symptomen zijn verdwenen, dus kan ze veilig naar het IC. Ik denk dat ze dan zo’n week nodig heeft om volledig te herstellen. En dat al door twee eierdooiers zei U?”
“Ja, rauwe eierdooiers.”
“Commissaris, U redt hiermee ontelbare levens! Heel hartelijk bedankt. Zeg, ik ga nu weer verder aan het werk, want U heeft ons eindelijk licht aan het einde van deze verschrikkelijke tunnel gegeven. Zullen we dan nu nog ter afscheid samen even een eitje eten?”
“Laten we dat doen”, en gezamenlijk slurpten ze twee rauwe eiderdooiers door en kon eindelijk hun monddoekje af.
Maar de stank was echt niet te harden, dus Rinus zei dat ie de zijne nog even om hield.
“Goed plan Rinus. Okay werk aan de winkel. Dirk succes! En Rinus, terug naar het bureau!”
“Geweldig!”, sprong de Raaf van blijdschap op en deed iets van een heel raar aritmisch dansje.
Billy zat al met zijn kop in de koelkast een stel dooiers naar binnen te werken. En niet veel later zaten ze immuun voor de zeven kleuren strontziekte aan een heerlijk bekertje koffie. Want ze waren uiteraard geenszins immuun geworden voor de zware criminaliteit.
“Wat een positieve energie voel ik nu”, zei Hollestelle, kijkend naar het schoolbord. “Zeg Rinus, teken eens de kaart van ons eiland.”
“Hè? Waarom Chef?”
“Doe nu maar, ik zit opeens aan iets te denken.”
“Een kaart”, keek Billy nu ook benieuwd naar het schoolbord, “kaarten zijn altijd interessant.”
Even later keken ze tegen het kaartje van schoolkrijt aan van Noord en Zuid-Beveland.
Hollestelle kneep zijn ogen samen tot spleetjes en sloeg met zijn vlakke hand op tafel.
“Zou dat het zijn?”, stootte hij uit en schoof zijn stoel hard tegen de vensterbank achter hem aan. “Zou dat het nou echt werkelijk zijn?”
“Wat Chef? Wat?”
“Ja Kamiel, waar heb je het over kerel?”
Maar Hollestelle reageerde niet en stond met enkele ferme passen voor het schoolbord en pakte een rood krijtje uit het gootje.
“Hier”, krijtte hij de regio van Serooskerke rood. “En hier”, krijtte hij vervolgens de regio van Oudelande idem dito.
“Zien jullie dat?”
“Ja … maar ….”
“Alle ellende met die lui is daar begonnen niet waar? Hier in ons geliefde Serooskerke.”
“Dat zal niemand ontkennen Hollestelle maar …”
“Ondertussen hebben we daarna zowat de hele wereld afgereisd van New York tot de Côte d’Azur met vertakkingen tot in Albanie aan toe toch?”
“Eh ja?”
“Is het dan toeval, dat we na Serooskerke het drama van Oudelande kregen? En wie bleken daar achteraf al die tijd ook te zijn? Dat stel!”
“Het spijt mij heren, normaal is Chef nooit zo”, begon Rinus zich te verontschuldigen tegenover Billy en Jack. Maar het was Billy, die Rinus afwees met; “toeval bestaat niet. En nee, die vinger was ook geen toeval.”
“Precies Billy! Jij ziet het dus ook?”
“Mmmm ik denk dat ik wat begin te zien. Wat is mij nog niet helemaal duidelijk.”
“Zeg, kunnen jullie nou eens eindelijk uitleggen wat hier gaande is?”, stootte de Raaf uit.
“Ik zal het je zeggen de Raaf”, zei Hollestelle nu volkomen kalm. “die vinger van Janus was niet alleen om de rest van Janus te vinden. Billy snapt dat krachten vaker meer duiden, dan we in eerste instantie kunnen zien. Dus ik zal het jullie uitleggen. Ja, die vinger wees ons naar Janus. Maar die vinger wees ook naar het Noorden. Daarom vroeg ik aan Rinus deze kaart te tekenen, want heren hier is ie dan; de routekaart!”
“De routekaart?”
“Ja Rinus, je hebt een routekaart getekend. Ik moest er namelijk beeld bij hebben. Want trek eens een denkbeeldige lijn tussen de twee door zware criminaliteit getroffen regio’s hier op Zuid-Beveland en maak dan een denkbeeldige driehoek met de punt naar het Noorden. Waar kom je dan uit?”
“Kamperland! Ze zitten potverdikkie in Kamperland! Chef! Ze zitten in Kamperland!”
“Het klinkt inderdaad niet helemaal volslagen uit de lucht gegrepen. Maar hoe ben je daar op gekomen Kamiel?”
“Jaren en jaren van nauwgezet onderzoek, dat wij samen hebben uitgevoerd. Rinus? Wat vond Molly ooit voor al deze ellende begon, nou het allerfijnste om te doen? Wat gaf haar het meeste vreugde? ”
“Eh, kippen?”
“Nee Rinus, ga nog verder terug.”
“Nog verder, maar … ja, één van de eerste feitjes die ik heb gearchiveerd, maar dat is wel heel lang geleden hoor, is dat ze een tijdje kaartjes maakte.”
“Precies! Kleurrijke kaartjes Rinus. Staafmixer oranje kleurrijk, blokfluitkleurrijk, slipjeskleurrijk! En, daar komt ie mannen; zeven kleuren stront kleurrijk!”
…
“Allemachtig Hollestelle … Besef je wel wat je daar zegt?”, begon de Raaf. “Maar ja, eitjes als vaccin, kippevoer is ook heel kleurrijk … het klopt wel.”
“De Raaf, toen die hele epidemie begon lag jij pas ziek op bed. Het enige dat we hadden als afleiding, was het nieuws. Zelfs de weerberichten werden op gegeven moment buitengewoon interessant. En toen jij pas op bed lag, hebben we een week lang een gestage Noorderwind gehad.”
“Het Noorden. Daar heb je die vinger van Janus weer.”
“Ja Rinus, Noorderwind. Wat Molly ook heeft lopen doen, weet ik echt niet. Maar als ze iets in de lucht zou willen doen, waar wij allemaal doodziek van zouden worden; dan was dat het ideale moment. Kijkend naar de spreiding van de ziektegevallen zeg ik; ook die zeven kleuren stront kwamen uit het Noorden! En wel hiervandaan, ergens in Kamperland.”
“Ik zit net te kijken naar het weer toen”, zei Jack. “Ervan uitgaande, dat het iets airborn was, klopt die locatie wel heel erg eng met dat Kamperland. Ieder andere locatie zou nooit zo’n spreiding kunnen geven als het gegeven heeft. Ervan uitgaande natuurlijk dat je theorie klopt en de ziekte ‘man-made’ was. Dan wel ‘woman-made’ wellicht.”
“Ik denk beide Jack. Mannen, maak jullie klaar. We gaan naar Kamperland!”
Terwijl Rinus de wapenkamer ontgrendelde, vroeg Jack nog; “hebben jullie serieus een heel land voor kampers?”