Waargezegde Moord in ’s Gravenpolder Hoofdstuk XIX: Oei, ik groei
Hoofdstuk XIX Oei, ik groei
Hollestelle tikte op het rolluik en vroeg of ie open wilde doen.
“Ik ben er niet! Ga weg!”
“Kievit, wij zijn het. We hebben je hulp dringend nodig.”
“Dat kan iedereen wel zeggen. Wegwezen!”
“Hij zal ook niet veranderen Chef”, verzuchtte Rinus en tikte weer vergeefs tegen het rolluik. Kievit was niet van plan zomaar open te doen. En helemaal niet op zondag.
“Als je nou niet open doet Kievit, dan ben ik genoodzaakt je luik te forceren!”, zei Hollestelle nu boos. “Doe open! Nu!”
Tegen zijn zin in draaide Kievit het rolluik open en Billy verwonderde zich over die eeuwig zwarte voeten.
“Oh? Zijn jullie het?”
“Dat zeiden we toch Kievit?”
“Mmm! Dat kan iedereen wel zeggen.”
“Ga naar huis en zorg dat Molly er is als ik haar nodig heb”, commandeerde Dalisha Lonnie.
“Maar de folder is nog lang niet af.”
“Doe wat ik je zeg. Of moet ik mij herhalen?”, en dreigend rolde ze met haar ogen.
Snel liep Lonnie de zijdeur uit naar buiten. Hij vond het al lang best. Want als ze zo deed, voelde dat toch zo als een afknapper. En daarbij, Molly was al die tijd toch ook goed genoeg voor hem geweest.
Dalisha liep naar de klokkentoren en ging aan het touw hangen. De grote bronzen bel boven begon zachtjes heen en weer te slingeren. Maar allengs werd deze steeds luider en luider dan anders. De boodschap werd zo over het eiland verspreid en niemand dorste nog naar buiten te gaan. Rolluiken rolden ratelend dicht, deuren gingen op de knip en in zijn cel verging het lachen meneer de Dominee bij het horen van de dreigend klinkende mega klok in de verte. “Oh nee, oh nee”, en hij kroop stijf tegen de muur aan, zich onder zijn brits verschuilende; alsof hij zich schrap ging zetten voor een verschrikkelijke aardbeving.
Het was alsof Lonnie werd voortgestuwd door het luiden van de noodklok. Hij gooide zijn fiets tegen het schuurtje aan en zonder wat te zeggen, sleurde hij Molly uit het kippenhok de keuken in. Na de knip op de deur vergreep hij zich op zo een gewelddadige wijze aan haar; dat de hele vaat van het aanrecht kletterde en wel meer. Molly had enorme moeite zich in die scherven schrap te zetten. Want terwijl Lonnie zijn ding deed, had zij alle zeilen kauwgomballonnen nodig om niet weg te glijden in die plas groene Dreft. Door het gehuppel van Lonnie achter haar was die fles inmiddels helemaal leeg getrapt en de keukenvloer spekglad geworden. Lonnie had namelijk de laatste tijd de merkwaardige gewoonte ontwikkeld om de daad van achteren driftig huppelend te verrichten, dat qua zicht er niet uit zag.
Hij begon ook vieze dingen te hijgen in haar oor. Na zijn ‘hier komt de Lon Ranger’, hijgde hij over haar huppelkutje dat hij toch zo gemist had. Zo had hij niet in de gaten; dat ie, in plaats van haar te verleiden, een zeperd aan het halen was.
“Stoppuh Lon, ik … kan … niet …”, gleed Molly steeds verder uit mekaar en turnen was nooit haar hobby geweest. “Ik … hou … dit … nie … vol …Lon … OPZOUTEH NOU!”
Maar Lonnie luisterde al lang niet meer naar haar en werd bijna gek van de geur van groene Dreft, dat toch meer met hem deed dan Glorix. Of dat de reden van zijn schoon geweten was, zullen we nooit weten. Maar vreemd gedrag was het wel. Zelfs Molly begon dat in haar krampachtige spagaat te denken.
“Wat denk je Kievit?”
Kievit graaide wat in een oude kist en haalde daar vier zwenkwieltjes uit. Daarna liep hij naar achter en wees op de grote flessen van het lasapparaat en zei: “die moeten jullie sjouwen.”
Even later zaten ze allen met lasbril op in het bureau. Daar keken ze hoe Kievit de koffiezetautomaat kantelde en er een metalen prullenbak onder schoof met zijn blote voet. Rinus moest een zwenkwieltje op de hoek fixeren, waarna Kievit deze zorgvuldig aan de bodem van de automaat begon te lassen.
“Het lijkt wel …”, zei Jack achter zijn glas.
“… alsof ie het wiel aan het uitvinden is!”, vulde Billy hem enthousiast aan. “Dit zou best eens kunnen gaan werken!”
Snel waren de mannen al tot de conclusie gekomen; dat ze het met bekertjes alleen niet zouden redden. Of in ieder geval zeker niet snel genoeg. Het was Jack geweest, die had geopperd om Kievit in te schakelen. Dat was een goede keuze geweest, besefte Hollestelle ook kijkende naar het nauwkeurige laswerk van Kievit. Met een mobiel koffiezetautomaat zou het weliswaar niet zo snel gaan als op de fiets, maar zeker wel te doen. Hij stond op en zei: “als Kievit klaar is, zie ik jullie weer op de Zeedijk okay?”
“Wat gaat U doen Chef?”, vroeg Rinus, terwijl hij het tweede zwenkwieltje begon te fixeren op de andere hoek.
“Ik ga thuis het spel ophalen. Het spel dat we moeten gaan spelen.”
“Is dat een spel om de knikkers?”, vroeg Billy verbaasd.
“Nee Billy, dit is het eindspel. Of tenminste dat hoop ik van harte toch”, en de commissaris liep zijn kraag opzettend een lokale regenbui in.
Sjaak had in zijn PTT-tentje ook de neiging gekregen een lasbril op te zetten, zo intensief zat hij mee te luisteren. Het lassen van een enkel wieltje duurde gauw zo’n dik kwartier en hij besloot even de benen te gaan strekken op de dam. Hij gooide een flap open en staarde in een oogverblindend schijnsel, dat hij nog niet eerder had gezien. Instinctief zette hij alsnog de lasbril op en kroop naar buiten. Daar zag hij dat alle knikkers fel aan het oplichten waren, dat tot ver over het water weerkaatste.
Na een uur was Kievit klaar en pompte nog wat verse olie uit een oud spuitblik met deuken. Hij stond op en schopte de metalen prullenbak onder de automaat vandaan. Rinus schrok en zette zich meteen schrap om de automaat tegen te houden. Doch al vrij snel merkte hij hoe verrassend eenvoudig dit ging. Zonder noemenswaardige inspanning wist hij de automaat heen en weer te bewegen en zei: “zo Kievit! Dit gaat echt soepel!”
“Natuurlijk”, bromde Kievit en zette zijn bril af. Verbaasd zette hij deze echter meteen weer op. Hoewel het laswerk gedaan was, was het nu het gehele dorp; dat onder een oogverblindend schijnsel leek te liggen.
“Wat is dat?”, merkten nu ook de anderen dat licht. Jack wees naar buiten naar de dijk, waar de knikkers fel aan het oplichten waren.
“Zonder lasbril niet naar buiten!”, waarschuwde Kievit hen en begon zijn spullen op te ruimen. Billy en Jack hielpen hem met de flessen, toen Rinus gilde wijzend naar het bureau; “Chef! De bril van Chef!”
Ze zagen allemaal de bril van de commissaris op het bureau liggen en het ergste werd gevreesd.
“Brengen jullie Kievit naar huis, dan ga ik op zoek naar Chef”, nam Rinus een kordate beslissing en zo gezegd, zo gedaan.
Ondanks dat Serooskerke nog niet was bedolven onder de knikkers, hadden ook hier alle bewoners zich teruggetrokken achter gesloten luiken en deuren. Het licht was simpelweg te fel.
Door zijn lasbril zag Rinus even later de commissaris op handen en voeten op de tast wanhopig zijn weg zoeken.
Dalisha schoof het leisteen van het altaar en ging in kleermakerszit voor de bol zitten. De bol gloeide vervaarlijk en ze legde haar handen op de bol en rolde haar ogen naar achteren. Daar veranderde ze in haar ware gedaante en twee punten staken priemend uit haar buik.
De snel groeiende foetus voelde ook aan; dat het niet pluis was en de verhoorning van zijn hoorns begon zich nu danig te versnellen. Door de energie van de bol begon het altaar vlam te vatten. Doch ook groeide ‘het’ daardoor tot wasdom in een vloek en een zucht, doch vooral dat eerste. Onheilspellend probeerde het zich nu een weg naar buiten te werken. Hoewel Dalisha niet meer herkenbaar als Dalisha was, was er nog wel voldoende besef over; dat ze zo niet kon gaan bevallen. Ze ging op haar rug liggen, maar dat hielp voor geen meter. Op haar zij ging al beter, maar toen ze op haar dikke buik draaide; kreeg ze vrijwel direct de eerste felle perswee te verduren. Ze kreunde eerst, doch begon al rap snel te zweten en hijgend te grommen. “Oeioeoeioei!”, gilde ze nu tussen het grommen door. “Oeioeioei!” Een tweede wee zorgde voor de benodigde anale ontsluiting en langzaam boorde zich een flinke hoorn uit haar billen. Hard grommend drong de tweede hoorn zich onder luid ge-oei door en toen had ze het ergste gehad. Een derde perswee was nog niet helemaal geëindigd, of een volwassen vent met bokkenpoten en hoornen als olifantsslagtanden zo groot begon uit het altaar te kruipen. Hij Het had geen oog voor de in katzwijm gevallen moederschoot. Deze smerige vent gromde veel harder en dieper dan Dalisha ooit kon. Voor het brandende altaar gromde hij zijn luidste grom, dat Dalisha weer tot bewustzijn deed komen.
“Och ventje? Heb je zo’n honger?”, en ze hing half over het altaar toen ze, ondanks de anale pijn, haar borst ontblootte. Het beest wierp zich op de borst en begon kwijlend te zuigen tot bloedende tepels aan toe, dat Dalisha weer onbewust deed oeien. Daarna liet het een holle boer, dat over het hele eiland te horen moet zijn geweest en viel verzadigd in slaap.
Dalisha keek naar haar zoon en dacht; laat ze nou maar komen!
“Chef!”
“Goddank Rinus! Ik zie geen hand voor ogen. Wat is er aan de hand?”
“Die knikkers Chef”, gespte Rinus de lasbril vast op het hoofd van de commissaris.
“Eindelijk”, zei Hollestelle en durfde weer op te staan. “Het probeert ons te verblinden Rinus”, pakte Hollestelle een walnoten houten koffertje op van het trottoir. “Komaan Rinus, naar de Zeedijk!”
Luid ratelend viel zonder een groet, dus laat staan een boe of bah, het rolluik van Kievit dicht. Jack haalde zijn schouders op en samen met Billy begon hij naar de Zeedijk te lopen. Daar ontmoetten ze de commissaris en zagen ze ook Rinus de koffiezetautomaat het talud op komen duwen.
Eenmaal boven vulde Rinus vier bekertjes en al spugend duwden ze de automaat vooruit, steeds verder het veld van knikkers in.
“Hebben we genoeg koffie Rinus?”
“Ik heb hem net afgevuld Chef!”, en voor ze er erg in hadden, zagen ze de belijning al van de provinciale weg opdoemen onder de wegrollende knikkers. Daar kwamen ze tot de prettige ontdekking; dat de knikkers daar nog harder wegrolden van de koffie en met een stevige tred liepen ze richting Yerseke. De Raaf spuugde van allemaal het verst en het hardst. Terwijl hij een nieuw bekertje door Rinus kreeg aangereikt, spuugde hij nijdig: “eindelijk kunnen we dat kreng gaan aanpakken!”
In de verte rolde door de lucht een smerige boer en de lucht deed de mannen ondanks de heerlijke koffie van Rinus kokhalzen. Billy begon zelfs te braken en Jack hielp hem weer overeind.
“Gaat het Billy?”
Billy zei niks en pakte zijn bril van zijn hoofd en begon te wrijven dat het niet mooi weer was.
“Allemachtig wat stinkt het ineens”, zei de Raaf en spuugde zich weer een paar meter vooruit.
“We komen in de buurt mannen, doorspugen!”
Met name de Raaf had geen aansporing meer nodig, toen ze de rotonde bij Oudelande herkenden en Rinus de automaat linksaf begon te duwen. De knikkers bleven flitsend wegrollen, terwijl de stank alleen maar erger leek te worden.